ECLI:NL:RBOVE:2024:3534

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
C/08/315710 / KG ZA 24-125
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ex-partners over eigendom en afgifte van inboedelgoederen in Spanje

In deze zaak tussen twee ex-partners is er een geschil ontstaan over de eigendom en afgifte van inboedelgoederen die zich bevinden in de woning van de gedaagde in Spanje. De eiseres stelt dat zij de eigenaresse is van de goederen en vordert afgifte, terwijl de gedaagde betwist dat de Nederlandse rechter bevoegd is en stelt dat de Spaanse rechter moet oordelen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel oordeelt dat hij bevoegd is en past Nederlands recht toe. Hij oordeelt dat de eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij de eigenaresse is van het merendeel van de geclaimde goederen en wijst haar vorderingen grotendeels toe. De gedaagde wordt veroordeeld tot afgifte van de goederen en moet meewerken aan de openstelling van zijn woning voor de verhuizers. Daarnaast moet hij een bedrag van € 4.180,55 aan de eiseres betalen, dat zij eerder aan hem heeft overgemaakt voor transportkosten. De voorzieningenrechter legt een dwangsom op voor het geval de gedaagde niet aan de veroordelingen voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/315710 / KG ZA 24-125
Vonnis in kort geding van 2 juli 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres],
advocaat: mr. T.J.H. Zwiers,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. R. Westendorp-Hertgers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 15 producties van [eiseres],
- de producties 1 tot en met 4 van [gedaagde],
- de mondelinge behandeling van 18 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en waarbij door mr. Westendorp-Hertgers het woord is gevoerd aan de hand van een spreekaantekeningen die zij ter zitting aan de rechtbank heeft overgelegd en die daarmee onderdeel van de processtukken is.

2.Samengevat

2.1.
Tussen partijen, twee ex-partners, is een geschil gerezen over (inboedel)goederen in de woning van [gedaagde] in [plaats] (Spanje). [eiseres] claimt de eigenaresse daarvan te zijn en vordert afgifte. [gedaagde] weigert de goederen af te geven. Volgens [gedaagde] is niet de Nederlandse, maar de Spaanse rechter bevoegd van het geschil kennis te nemen. De voorzieningenrechter acht zich bevoegd en past Nederlands recht toe. Naar zijn oordeel is aannemelijk gemaakt dat [eiseres] de eigenaresse is van (het grootse deel van) de geclaimde goederen. Hij wijst haar vorderingen (grotendeels) toe.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben vanaf september 2022 een affectieve relatie gehad.
3.2.
In december 2022 zijn partijen gaan samenwonen in de woning van [gedaagde] in [woonplaats 2]. Op 12 april 2023 zijn er (inboedel)goederen uit de woning van [eiseres] aan de [adres] verhuisd naar de woning van [gedaagde] in [plaats] (Spanje). De woning van [eiseres] is in november 2023 verkocht.
3.3.
Uit de relatie van partijen is op [geboortedatum] 2023 dochter [naam] geboren.
3.4.
In januari 2024 is de relatie tussen partijen verbroken.
Eén van de geschilpunten waarover partijen na het verbreken van hun relatie geen overeenstemming kunnen bereiken, is de afgifte van de aan [eiseres] toebehorende (inboedel-)goederen, die zich in de woning van [gedaagde] in [plaats] bevinden.
3.5.
Partijen hebben geprobeerd afspraken te maken over de afgifte van de goederen aan [eiseres] en het vervoer naar Nederland. [gedaagde] heeft in dit kader op 7 maart 2023 een voorstel gedaan dat [eiseres] heeft geaccepteerd. Ter dekking van de transportkosten heeft [eiseres] op 8 maart 2023 € 4.180,55 naar [gedaagde] overgemaakt. Het transport zou in week 12 van 2024 plaatsvinden (de week van 18 maart), maar is niet doorgegaan.
3.6.
Bij e-mail van 18 maart 2024 heeft de voormalige advocaat van [eiseres] de advocaat van [gedaagde] verzocht het door [eiseres] onverschuldigd betaalde bedrag van € 4.180,55 terug te storten.
3.7.
[eiseres] heeft vervolgens zelf transport geregeld, waarbij de goederen op 5 april 2024 door bekenden van haar zouden worden opgehaald. Om te voorkomen dat deze bekenden voor niets zouden afreizen naar [plaats] wenste [eiseres] dat [gedaagde] voor die datum een overeenkomst zou tekenen, waarin hij zich zou verplichten zijn medewerking aan de afgifte en de overdracht van de goederen te verlenen. [gedaagde] heeft deze overeenkomst (met een daaraan gehechte lijst van goederen) niet willen tekenen. [gedaagde] wilde de overdracht filmen, maar daartegen hadden degenen die de goederen voor [eiseres] zouden ophalen bezwaar. De overdracht van de goederen is ook op 5 april 2024 niet doorgegaan.
3.8.
Op 18 april 2024 heeft [eiseres] een nieuwe woning gekocht, die per 15 juli 2024 aan haar zal worden geleverd.
3.9.
Bij e-mail van de opvolgend advocaat van Lammartink van 27 mei 2024 is [gedaagde] opnieuw verzocht zijn medewerking aan de afgifte van de goederen en het transport te verlenen.
3.10.
Bij e-mail van 30 mei heeft de advocaat van [gedaagde] laten weten dat [gedaagde] niet zal meewerken.
3.11.
[eiseres] heeft vervolgens dit kort geding aangespannen.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen tot afgifte van alle aan [eiseres] in eigendom toebehorende
(inboedel-) goederen, in dezelfde, praktisch onbeschadigde staat, zoals vermeld op de door [eiseres] in het geding gebrachte foto’s en video’s, op een tijdig door [eiseres] te noemen datum en daarbij zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de noodzakelijke openstelling van de woning van [gedaagde] in [plaats] zodat de door [eiseres] ingeschakelde verhuizers de (inboedel-)goederen kunnen meenemen en vervoeren naar Nederland,
II. één en ander op straffe van een dwangsom van € 10.000,00-- voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan het ten deze te wijzen vonnis te voldoen, één en ander voor zover mogelijk bij voorraad, met een maximum van € 100.000, althans een door uw rechtbank te bepalen bedrag en maximum,
III. [gedaagde] te veroordelen binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 4.188,55.
IV. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten van deze procedure.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot onbevoegdheid van de rechtbank om van het geschil kennis te nemen, dan wel tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiseres] in haar vorderingen, althans dat de vorderingen worden afgewezen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Bevoegdheid Nederlandse rechter
5.2.
[gedaagde] stelt dat niet de Nederlandse, maar de Spaanse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Hij legt daaraan dat grondslag dat sprake is van een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 lid 1 van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Brussel l bis-Vo), dat [eiseres] haar vorderingen heeft ingesteld na 10 januari 2015, zoals vereist in artikel 66 Brussel I bis-Vo en dat de goederen zich in Spanje bevinden, een lidstaat in de zin van Brussel I bis-Vo, zodat de internationale bevoegdheid van de rechtbank uitsluitend kan volgen uit de bevoegdheidsregels van Brussel I bis-Vo. Zie artikel 5 lid 1 Brussel I bis-Vo. De vraag of deze rechtbank bevoegd is te beslissen op het onderhavige geschil moet beantwoord worden aan de hand van Brussel I bis-Vo, aldus [gedaagde].
5.3.
[gedaagde] wijst erop dat [eiseres] de afgifte van haar goederen vordert. Op grond van artikel 7 lid 1 sub b Brussel I bis-Vo, de bijzondere bevoegdheidsbepalingen, is de Spaanse rechter bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen, nu de afgifte van de goederen in Spanje zal plaatsvinden, indien [gedaagde] daartoe wordt veroordeeld.
5.4.
De voorzieningenrechter deelt de visie van [gedaagde] niet en acht zich bevoegd om van het geschil kennis te nemen. Daarbij is het volgende van belang.
5.5.
[gedaagde] heeft er terecht op gewezen dat verdragen en EU-verordeningen voorrang hebben ten opzichte van het nationale recht. Dit kort geding betreft een handelszaak in de zin van artikel 1 lid 1 van Brussel I bis-Vo. De zaak is aanhangig gemaakt na het tijdstip van inwerkingtreding van Brussel I bis-Vo. Verder heeft de gedaagde partij, [gedaagde], woonplaats in Nederland, een lidstaat in de zin van Brussel I bis-Vo. Brussel I bis-vo is dan ook van toepassing. De internationale bevoegdheid van de voorzieningenrechter moet daarom vastgesteld worden aan de hand van Brussel I bis-Vo.
5.6.
Op grond van de hoofdregel in artikel 4 lid 1 Brussel I bis-Vo moet de gedaagde in beginsel worden opgeroepen voor zijn woonplaats. Op grond van deze regel is de Nederlandse rechter bevoegd. [gedaagde] stelt dat de Spaanse rechter op grond van artikel 7 van voornoemde verordening bevoegd is, maar miskent daarmee naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de eisende partij in de gevallen die in dat artikel (en in artikel 8) worden beschreven de gedaagde kán oproepen voor een ander gerecht. Die keuze heeft [eiseres] in dit geval niet gemaakt. Evenmin doet zich een situatie voor als bedoeld in artikel 24 van de verordening, op grond waarvan de Spaanse rechter exclusief bevoegd zou zijn. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, op grond van de woonplaats van [gedaagde] bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
Toepasselijk recht
5.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben beide partijen er voor gekozen om Nederlands recht van toepassing te laten zijn op hun geschil. [eiseres] heeft dat gedaan door expliciet te stellen dat de rechtbank Overijssel, locatie Almelo bevoegd is en er impliciet van uit te gaan dat deze rechter Nederlands recht zal toepassen. Als [eiseres] van mening zou zijn dat het Spaanse recht van toepassing is, had zij dat zeker gesteld. Ook [gedaagde] gaat er vanuit dat Nederlands recht van toepassing is, omdat hij zich -voor het geval de voorzieningenrechter van oordeel is dat de Nederlandse rechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen-, beroept op artikelen uit het Nederlands Burgerlijk Wetboek.
Producties
5.8.
[eiseres] heeft ter zitting bezwaar aangetekend tegen de producties 1 tot en met 4 die vrij kort voor de zitting door [gedaagde] in het geding zijn gebracht. De voorzieningenrechter heeft ter zitting al geoordeeld dat deze producties wel aan het procesdossier zullen worden toegevoegd en mee kunnen wegen zijn oordeelsvorming. Daarbij heeft de voorzieningenrechter van belang geacht dat het laat indienen van stukken past bij het karakter van een kort geding. Nu het bovendien geen omvangrijke stukken betreft, [eiseres] de stukken wel heeft ontvangen en niet heeft gesteld dat ze de stukken niet heeft kunnen bestuderen en deze stukken ook onderdeel van het debat tussen partijen ter zitting zijn geweest, is [eiseres] niet geschaad in haar mogelijkheid om zich tegen de op deze stukken gebaseerde standpunten te verweren.
5.9.
Tijdens de zitting is ook gebleken dat een USB-stick met daarop filmpjes die [eiseres] als productie 7 in het geding zijn gebracht, wel door de rechtbank, maar niet door [gedaagde] zijn ontvangen. De voorzieningenrechter heeft daarop de filmpjes in de zittingszaal laten afspelen, zodat ook [gedaagde] de filmpjes heeft kunnen bekijken en van commentaar heeft kunnen voorzien. De filmpjes maken dan ook onderdeel uit van het procesdossier en zullen eveneens worden meegenomen bij de oordeelsvorming.
Spoedeisendheid
5.10.
[eiseres] stelt een spoedeisend belang te hebben bij haar vordering(en). Zij heeft een nieuwe woning gekocht, die per 15 juli 2024 aan haar wordt geleverd. Met de inboedel, die zich nu in Spanje bevindt, moet deze woning worden ingericht. Het gaat volgens [eiseres] om een volledige inboedel met een waarde van naar schatting tussen de
€ 80.000,00 en € 100.000,00. [eiseres] stelt dat van haar niet verwacht kan worden dat zij een geheel nieuwe inboedel aanschaft of wacht op de uitkomst van een bodemprocedure.
5.11.
[gedaagde] heeft betwist dat [eiseres] een spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft. Zij heeft volgens [gedaagde] een volwaardige inboedel, Richmond, in haar onderneming, die zij in haar woning kan gebruiken. De spullen van [naam], haar bedje en dergelijke, heeft zij -zo stelt [gedaagde]- zonder overleg met hem, al meegenomen uit zijn woning in [woonplaats 2].
5.12.
[eiseres] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Van [eiseres] kan niet worden verlangd dat zij een bodemprocedure afwacht en zolang inboedelgoederen uit haar onderneming gebruikt. Dan heeft die onderneming geen inboedelgoederen meer.
Goederen (en de staat ervan)
5.13.
[eiseres] vordert om [gedaagde] te veroordelen tot afgifte van alle aan haar in eigendom toebehorende (inboedel)goederen, in dezelfde, praktisch onbeschadigde staat, zoals vermeld op de door [eiseres] in het geding gebrachte foto’s en video’s, op een tijdig door [eiseres] te noemen datum en daarbij zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de noodzakelijke openstelling van de woning van [gedaagde] in [plaats], zodat de door [eiseres] ingeschakelde verhuizers de (inboedel-)goederen kunnen meenemen en vervoeren naar Nederland,
5.14.
Volgens [eiseres] is de volledige inboedel uit haar woning aan de [adres] en nog wat persoonlijke spullen naar de woning [gedaagde] in [plaats] verhuisd. Dit blijkt volgens [eiseres] uit foto’s van haar inboedel die zijn opgenomen in de verkoopbrochure van haar woning en waarop de nodige inboedelgoederen zijn te zien, die ook op de door haar overgelegde lijst van goederen staan vermeld. Ook uit WhatsApp- communicatie die [eiseres] met vriendinnen heeft gevoerd en filmpjes die door hen in het huis in [plaats] zijn gemaakt, blijkt welke goederen van [eiseres] naar [plaats] zijn verhuisd. Ter onderbouwing heeft [eiseres] ook nog facturen en bankafschriften overgelegd en een polisblad waaruit blijkt dat de verzekering voor de inboedel in de woning aan de [adres] per 25 april 2023 is beëindigd. [eiseres] heeft een nieuwe woning gekocht in [woonplaats 1], die per 15 juli 2024 aan haar zal worden geleverd. [eiseres] heeft de inboedel die zich in [plaats] bevindt nodig ter inrichting van haar nieuwe woning.
5.15.
[gedaagde] beroept zich erop dat hij degene is die de goederen houdt, en dat op grond van artikel 3:109 BW wordt vermoedt dat hij deze goederen voor zichzelf houdt en daarmee bezitter van de goederen te zijn. Hij wordt als bezitter van de goederen vermoed daarvan de rechthebbende te zijn op grond van artikel 3:119 BW, zo stelt [gedaagde]. Het is aan [eiseres] als degene die stelt rechthebbende te zijn, om dit vermoeden te weerleggen door aan te tonen dat [gedaagde] slechts voor haar houdt, aldus [gedaagde].
5.16.
Volgens [gedaagde] is [eiseres] daarin niet geslaagd. De door haar overgelegde foto’s
zijn zwart-wit en van slechte kwaliteit en niet gemaakt in [plaats], maar in de voormalige woning van [eiseres]. Deze foto's bewijzen volgens [gedaagde] wellicht welke goederen [eiseres] had voor zij ging samen wonen met hem, maar deze bewijzen niet welke goederen naar [plaats] zijn verhuisd en al helemaal niet welke goederen daar op dit moment nog zijn. Ook de door [eiseres] opgestelde lijsten, overgelegd als producties 4 en 12 bewijzen in de visie van [gedaagde] niet welke goederen in [plaats] zijn. [eiseres] weet volgens [gedaagde] zelf niet goed welke goederen in [plaats] zijn. Dat blijkt uit het feit dat de door haar als producties 4 en 12 overgelegde lijsten aanzienlijk van elkaar verschillen en dat er ook goederen worden genoemd die van [gedaagde] zijn. Naar aanleiding van de door [eiseres] in het geding gebrachte filmpjes die [gedaagde] ter zitting heeft bekeken, merkt hij op dat die filmpjes zijn gemaakt toen hij de woning in [plaats] net had gekocht en dat die filmpjes niet bewijzen dat de inboedel die te zien is er nog steeds staat. Te zien en te horen is ook dat er een bank staat die door de vorige eigenaar is achtergelaten en die dus niet van [eiseres] is, aldus [gedaagde].
5.17.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is aan de hand van het samenstel van de door [eiseres] in het geding gebrachte producties en filmpjes, zoals genoemd in rechtsoverweging 5.14, voorshands voldoende komen vast te staan dat de gehele inboedel uit de woning van [eiseres] aan de [adres] naar [plaats] is verhuisd. Zo is op een filmpje te zien dat de woning in [woonplaats 1] wordt leeg gepakt en dat de inboedel in een vrachtwagen wordt geladen. Veel van de inboedelgoedereren die zijn te zien op de foto’s uit de verkoopbrochure van de woning, komen terug in de Whatsapp correspondentie tussen [eiseres] en haar vriendinnen en zijn te zien op de door haar in het geding gebrachte filmpjes. In het filmpje dat door [gedaagde] zelf in de woning te [plaats] is gemaakt is te horen dat hij zelf zegt dat er ‘spullen van [eiseres]’ [voorzieningenrechter: [eiseres]] staan. Ook het feit dat de inboedelverzekering voor de inboedel van de woning van [eiseres] in [woonplaats 1] op 24 april 2023, dus kort na haar verhuizing naar [plaats] is beëindigd, en dat de woning van [eiseres] in november 2023 is verkocht, vormen aanwijzingen dat de gehele inboedel is verhuisd.
5.18.
[gedaagde] betwist ook niet dat er goederen van [eiseres] in [plaats] zijn, maar stelt dat het hem niet duidelijk is om welke goederen het gaat, omdat de door [eiseres] opgestelde lijsten van elkaar verschillen en er ook goederen op staan die van hem zijn.
De voorzieningenrechter overweegt dat [eiseres] drie goederenlijsten heeft overgelegd, te weten een lijst die als productie 4 aan de dagvaarding is gehecht, een lijst die als bijlage is gehecht aan de als productie 12 aan de dagvaarding gehechte, niet ondertekende overeenkomst van 28 maart 2024 en een als “aanvullende inboedellijst” benoemde lijst, die op 17 juni 2024 (de dag voor het kort geding) is overgelegd. De als producties 4 en 12 overgelegde lijsten verschillen inderdaad, maar dat is logisch nu de voormelde overeenkomst expliciet vermeldt dat de daaraan gehechte lijst (productie 12) niet volledig is. Op de als productie 4 overgelegde lijst staan volgens [eiseres] de goederen waar het omgaat en die lijst heeft zij na dagvaarding gecompleteerd en dat betreft de op 17 juni 2024 in het geding gebrachte “aanvullende inboedellijst”. Aan die “aanvullende inboedellijst” wordt voorshands echter voorbij gegaan mede nu, in verband met de late indiening van die lijst, op de zitting het verweer van [gedaagde] enkel gericht is geweest tegen de als productie 4 overgelegde lijst. [gedaagde] stelt dat er ook goederen van hem op die lijst staan, maar noemt in dat kader enkel het Jura koffiezetautomaat. Als er werkelijk meer goederen op die lijst zouden staan, die van hem zijn, had het op zijn weg gelegen die concreet te benoemen. Nu hij dat heeft nagelaten, wordt er voorshands vanuit gegaan dat hooguit het op de lijst vermelde Jura koffiezetautomaat van hem zou kunnen zijn. Uit het verhandelde ter zitting en uit de door partijen aangeleverde producties is echter gebleken dat zowel [eiseres] als [gedaagde] een Jura koffiezetautomaat hebben en dat beiden zich op het standpunt stellen dat hun koffiezetautomaat in [plaats] staat. Nu er voorshands vanuit gegaan wordt dat [eiseres] haar hele inboedel naar [plaats] heeft verhuisd, is voorshands voldoende komen vast te staan dat zij ook haar Jura koffiezetautomaat heeft meeverhuisd, dat haar Jura koffiezetautomaat daar dus staat, en dat dit het Jura koffiezetautomaat is dat vermeld wordt op de als productie 4 overgelegde goederenlijst.
5.19.
Op de voormelde als productie 4 overgelegde staan ook ‘Richmond interior spullen’. [gedaagde] betwist echter dat de Richmond spullen in [plaats] zijn. Volgens hem heeft [eiseres] een volwaardige Richmond inboedel in haar onderneming in Nederland. Op dit verweer van [gedaagde] is [eiseres] niet ingegaan. Voorshands kan er dan ook niet van worden uitgegaan dat de ‘Richmond interior spullen’ zich in [plaats] bevinden.
5.20.
Dit alles leidt tot de conclusie dat [eiseres] naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de eigenaresse is van de goederen die op de als productie 4 overgelegde lijst worden genoemd. Nu er voorshands geen enkele aanwijzing is dat die goederen zich niet meer in [plaats] bevinden, zal de vordering van [eiseres] tot afgifte van haar goederen dan ook worden toegewezen. Die vordering wordt aldus toegewezen dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot afgifte van de goederen, die vermeld staan op de aan de dagvaarding gehechte productie 4, met uitzondering van de Richmond interior spullen. Omdat het de bedoeling van [eiseres] is de goederen in [plaats] te laten ophalen door een verhuisbedrijf in [plaats] zal [gedaagde] tevens veroordeeld worden, zoals gevorderd, om zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de noodzakelijke openstelling van de woning in [plaats], zodat de verhuizers de goederen kunnen meenemen en vervoeren naar Nederland.
Datum
5.21.
[eiseres] vordert, kort gezegd, dat [gedaagde] wordt veroordeeld om op een tijdig door [eiseres] te noemen datum de goederen af te geven.
5.22.
[gedaagde] heeft te kennen gegeven dat de vordering van [eiseres] op dit punt te onbepaald is. [gedaagde] heeft op zondag, maandag en woensdag de zorg voor [naam]. Op de overige dagen werkt hij. Hij heeft, tot half juli, een volle agenda. Hij is om die reden niet op afroep van de vrouw beschikbaar om naar [plaats] af te reizen. Ook de ZZP-ers die de laatste keer naar Spanje zijn afgereisd, zijn op korte termijn niet beschikbaar. Daarbij wil [gedaagde] niet nogmaals nodeloos kosten maken.
5.23.
Nu van de zijde van [eiseres] ter zitting is gesteld dat [eiseres] half juli 2024 de sleutel van haar nieuwe woning krijgt en dat de goederen snel daarna opgehaald zouden moeten worden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om daarbij en bij de gestelde agenda van [gedaagde] aansluiting te zoeken op de wijze zoals vermeld in het dictum.
5.24.
[eiseres] heeft gevorderd dat de goederen in praktisch dezelfde onbeschadigde staat worden afgegeven, zoals is te zien op de door [eiseres] in het geding gebrachte foto’s en video’s. Omdat dit tot executieproblemen zou kunnen leiden wordt dit gedeelte van het gevorderde niet toegewezen. Dit laat natuurlijk onverlet dat [gedaagde] als houder van de goederen voor [eiseres] daar zorgvuldig mee om hoort om te gaan.
Dwangsom
5.25.
Omdat [gedaagde] vermogend is, dient er volgens [eiseres] een forse dwangsom op nakoming van de afgifte van de goederen te worden gesteld, omdat enkel dan sprake is van een prikkel tot nakoming. In de visie van [gedaagde] moet de gevorderde dwangsom worden afgewezen omdat het niet doorgaan van het laatste transport niet aan hem, maar aan [eiseres] was te wijten.
5.26.
De voorzieningenrechter ziet in de verstoorde relatie tussen partijen, waarin zij het vertrouwen in elkaar en in het nakomen van afspraken kwijt zijn en waarin zij over een weer belemmeringen tot nakoming opwerpen aanleiding om een veroordeling op straffe van verbeurte van een dwangsom uit te spreken. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt zoals vermeld in het dictum.
Geld
5.27.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan haar een bedrag te betalen van € 4.180,55, wegens onverschuldigde betaling. Het betreft het door [eiseres] naar [gedaagde] overgemaakte bedrag ter dekking van de transportkosten, dat volgens haar eenzijdig door [gedaagde] is afgezegd en waarvan de voormalig advocaat van [gedaagde] aan haar heeft bevestigd dat [gedaagde] het aan haar zou terugbetalen.
5.28.
[gedaagde] brengt daar tegenin dat de vordering tot betaling van het bedrag geen vordering is die past in een kort geding. Door de gedragingen van [eiseres] met betrekking tot de zorgregeling van [naam] en de spullen in [plaats] heeft [gedaagde] naar zijn zeggen veel kosten moeten maken. Zo heeft het niet doorgaan van het transport in [plaats] € 6.073,00 gekost. Ook heeft [eiseres] volgens [gedaagde] de kabels van het camerasysteem van zijn woning in Markelo doorgeknipt. De herstelkosten hiervan bedroegen volgens [gedaagde] € 1.100,00. [gedaagde] heeft reeds eerder een voorstel tot verrekening gedaan, zo stelt hij. [gedaagde] wil graag in overleg om tot afspraken te komen, ter voorkoming van een nieuwe procedure.
5.29.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [eiseres] het genoemde bedrag heeft betaald. [gedaagde] heeft niet betwist dat zijn voormalige advocaat heeft toegezegd dat hij het bedrag aan [eiseres] zal terugbetalen. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat [eiseres] een vordering ter grootte van dat bedrag op [gedaagde] heeft. Op zich betwist [gedaagde] dit ook niet. [gedaagde] stelt enkel dat hij zelf ook vorderingen op [eiseres] heeft, die hij wil verrekenen. [eiseres] betwist echter dat [gedaagde] door haar toedoen tevergeefs transportkosten heeft moeten maken en dat zij kabels bij de woning van [gedaagde] heeft vernield. [eiseres] betwist dan ook dat [gedaagde] twee vorderingen op haar heeft. Nu [gedaagde] bovendien geen (reconventionele) vordering heeft ingesteld, kan van verrekening in dit kort geding geen sprake zijn. De gegrondheid van het verrekeningsverweer is niet eenvoudig vast te stellen. Het gevorderde bedrag wordt dan ook toegewezen.
Proceskosten
5.30.
Partijen zijn over een weer van mening dat de ander veroordeeld dient te worden in de kosten van dit geding. De voorzieningenrechter ziet echter in de stellingen van partijen met de strekking dat het aan de ander te wijten is dat het voeren van deze procedure nodig is gebleken, geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat als een geschil voortvloeit uit de (verbroken) relatie tussen partijen, de proceskosten tussen partijen zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte van alle aan [eiseres] in eigendom toebehorende
goederen, zoals vermeld op de lijst die als productie 4 bij dagvaarding is overgelegd, en dit binnen vier weken na betekening van dit vonnis en op een door [eiseres] na overleg met [gedaagde] te bepalen datum,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de noodzakelijke openstelling van zijn woning in [plaats], zodat de door [eiseres] ingeschakelde verhuizers de goederen kunnen meenemen en vervoeren naar Nederland,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 200,00 voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft om aan de veroordelingen onder 6.1 en 6.2. te voldoen, met een maximum van € 50.000,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 4.180,55,
6.5.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders en in het openbaar uitgesproken op
2 juli 2024.