In deze zaak tussen twee ex-partners is er een geschil ontstaan over de eigendom en afgifte van inboedelgoederen die zich bevinden in de woning van de gedaagde in Spanje. De eiseres stelt dat zij de eigenaresse is van de goederen en vordert afgifte, terwijl de gedaagde betwist dat de Nederlandse rechter bevoegd is en stelt dat de Spaanse rechter moet oordelen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel oordeelt dat hij bevoegd is en past Nederlands recht toe. Hij oordeelt dat de eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij de eigenaresse is van het merendeel van de geclaimde goederen en wijst haar vorderingen grotendeels toe. De gedaagde wordt veroordeeld tot afgifte van de goederen en moet meewerken aan de openstelling van zijn woning voor de verhuizers. Daarnaast moet hij een bedrag van € 4.180,55 aan de eiseres betalen, dat zij eerder aan hem heeft overgemaakt voor transportkosten. De voorzieningenrechter legt een dwangsom op voor het geval de gedaagde niet aan de veroordelingen voldoet.