ECLI:NL:RBOVE:2024:3523

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
ak_23_2412
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Dienst Uitvoering Onderwijs over aflosfase studieschuld

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) over de resterende duur van de aflosfase van zijn studieschuld. Eiser heeft tot 12 januari 2005 studiefinanciering ontvangen op grond van de Wet studiefinanciering 2000. Op 1 januari 2006 is de aanloopfase voor de aflossing van zijn schuld, die bestaat uit een lening, aangevangen. Eiser heeft in augustus 2022 op de site van DUO gelezen dat de looptijd van de aflosfase van zijn studieschuld langer is dan de gebruikelijke 15 jaar, omdat hij ervoor heeft gekozen om het inkomen van zijn partner niet mee te laten tellen in de draagkrachtmeting. Eiser verzocht zijn keuze te negeren, omdat hij onvoldoende was geïnformeerd en dit nadelig uitpakt voor de duur van de aflosfase. De rechtbank oordeelt dat eiser voldoende geïnformeerd was over de gevolgen van zijn keuze en dat zijn beroep op de hardheidsclausule en het evenredigheidsbeginsel niet opgaat.

De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. Eiser stelt dat de aflostermijn van 43 maanden onterecht is en dat hij onbewust benadeeld is door zijn keuze. DUO stelt dat de resterende aflosperiode van 43 maanden correct is vastgesteld en dat eiser voldoende geïnformeerd was. De rechtbank concludeert dat de aflosfase terecht is vastgesteld op 43 maanden, omdat de wetgeving bepaalt dat de aflosfase wordt verlengd voor ieder jaar dat het inkomen van de partner niet meegeteld wordt. De rechtbank wijst het beroep van eiser af, waardoor hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2412

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. L. de Widt),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

namens deze de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO),
(gemachtigde: G.J.M. Naber).

Samenvatting

Eiser heeft tot 12 januari 2005 studiefinanciering ontvangen op grond van de Wet
studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Op 1 januari 2006 is de aanloopfase voor de aflossing
van zijn schuld, die bestaat uit een lening, aangevangen. Eiser heeft met betrekking tot de jaren 2012, 2013, 2014 en 2015 verzocht om verlaging van het maandelijkse aflossingsbedrag met een formulier “Verzoek verlagen maandbedrag studieschuld". Bij de daarop genomen besluiten (van resp. 6 oktober 2012, 6 mei 2013, 6 oktober 2014 en 6 februari 2015) is steeds - "op verzoek van eiser" het inkomen van zijn partner niet meegeteld. Eiser heeft in augustus 2022 op de site van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), verweerder, gelezen dat de looptijd van de aflosfase van zijn studieschuld langer is dan de gebruikelijke 15 jaar doordat hij met betrekking tot de aflossing ervoor heeft gekozen om het inkomen van zijn partner buiten beschouwing te laten. Tegen de looptijd van de aflosfase heeft hij vervolgens bezwaar gemaakt bij brief van 27 oktober 2022. Eiser heeft verzocht zijn keuze, om het inkomen van zijn partner niet mee te laten tellen in de draagkrachtmeting, te negeren omdat die keuze niet had gehoeven en eiser dienaangaande onvoldoende was geïnformeerd en nadelig uitpakt voor de duur van de aflosfase.
De rechtbank acht eiser voldoende geïnformeerd over de gevolgen van zijn keuze. Ook het beroep op de hardheidsclausule en het evenredigheidsbeginsel gaan naar het oordeel van de rechtbank niet op. Dat wordt hierna verder toegelicht.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van DUO over de resterende duur van de aflosfase van zijn studieschuld.
1.1.
Met het besluit van 12 november 2022 is het maandbedrag voor 2023 vastgesteld op € 0,00 per maand is. Daarbij is rekening gehouden met het inkomen van eiser en van zijn vrouw. De resterende aflosfase op 1 januari 2023 is daarbij vastgesteld op 43 maanden.
1.2.
DUO heeft het tegen dit besluit ingediende bezwaar eerst niet-ontvankelijk verklaard, omdat een besluit volgens haar gericht was op de vaststelling van een maandbedrag voor het aflossen van de studieschuld en niet op de vaststelling van de looptijd voor het aflossen van uw studieschuld. Eiser heeft tegen deze niet-ontvankelijkheid beroep ingesteld. De rechtbank heeft dat beroep op 7 juni 2023 gegrond verklaard.
1.3.
DUO heeft het bezwaar vervolgens alsnog inhoudelijk behandeld. Met het bestreden besluit van 2 november 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het besluit van 12 november 2022 gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
1.4.
DUO heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van DUO.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek tijdens de zitting geschorst. Eiser is in de gelegenheid gesteld om financiële gegevens van de zijn vrouw te overleggen. De DUO heeft daarop gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Partijen hebben namelijk desgevraagd tijdens de zitting al aangegeven dat een nadere zitting niet nodig is.

Standpunten van eiser

2. Eiser is – samengevat weergegeven – van mening dat de aflostermijn van 43 maanden een langere periode is dan in zijn situatie het geval zou moeten zijn. Hiertoe voert eiser aan dat hij zichzelf onbewust heeft benadeeld door destijds bij het invullen van de formulieren "aanvraag draagkrachtmeting" het vakje heeft aangevinkt waarmee hij ervoor heeft gekozen om het inkomen van zijn vrouw niet te laten meetellen. Zijn vrouw had geen inkomen, dan wel een zeer laag inkomen, en dat inkomen zou derhalve dan ook geen invloed hebben gehad op de vaststelling van het maandelijkse aflossingsbedrag.
2.1.
Ook voert eiser aan dat de informatie van DUO bij de desbetreffende vraag op de formulieren “aanvraag draagkrachtmeting” onduidelijk is geweest. Verder ging hij er vanuit dat DUO contact met hem zou opnemen indien het niet goed was, omdat hij op het aanvraagformulier van 2 september 2014 bij vraag 2.4. de opmerking “Ben pas in 2013 getrouwd!” heeft vermeld. Eiser ging er vanuit dat DUO zou begrijpen waarom hij het bewuste vakje had aangekruist. Hij dacht namelijk dat dit zo moest aangezien zijn partner destijds geen inkomen had. Als er contact met hem was opgenomen dan was hij wel geïnformeerd. Al die tijd verkeerde hij in de veronderstelling dat zijn keuze correct was. Verder voert eiser aan dat de hardheidsclausule moet worden toegepast en dat het besluit onevenredig is omdat de aflostermijn bijna met vier jaar is verlengd, terwijl zijn vrouw geen of een laag inkomen had.

Standpunten van DUO

3. Volgens de minister is de resterende aflosperiode van 43 maanden juist vastgesteld. In de wetgeving is vermeld dat, als een debiteur een draagkrachtmeting aanvraagt en het inkomen van zijn of haar partner niet mee wil laten tellen, dit consequenties heeft voor de duur van de aflosfase. Volgens DUO is het ook de bedoeling van de wetgever om, voor elk jaar dat er gekozen is voor het buiten beschouwing laten van het inkomen van een partner, de aflosfase met een jaar te verlengen. Eiser is voldoende geïnformeerd, omdat de verlenging van de aflosperiode is vermeld in de toelichting. Als hij daarover toen vragen had dan had hij daar bij DUO naar kunnen informeren.
3.1.
Er bestond voor DUO geen reden om bij eiser navraag te doen naar zijn keuze, omdat op de formulieren van 20 augustus 2012, 4 februari 2013 en 21 november 2015 ondubbelzinnig is ingevuld dat hij een partner heeft en dat hij het inkomen van de partner niet mee wilde laten tellen. Ook geeft DUO aan dat eiser op het formulier van 2 september 2014 ten onrechte heeft vermeld dat hij in 2013 is getrouwd. Uit de Basisregistratie personen blijkt namelijk dat hij op [datum] 2012 getrouwd is.
3.2.
Toepassing van de hardheidsclausule kan volgens DUO niet, omdat de wetgever expliciet bedoeld heeft om de aflostermijn te verlengen met de duur van de periode dat op het verzoek van de debiteur het inkomen van de partner niet meetelt. Ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel kan volgens DUO niet slagen, omdat er geen onevenredige gevolgen zijn. In 2023 hoeft eiser niets af te lossen terwijl de resterende looptijd afneemt. Het enkele feit dat de aflosfase is verlengd is ook niet onevenredig, omdat dit volgt uit de wet en niet gebleken is dat eiser daardoor financieel ernstig benadeeld zal zijn.

Wettelijk kader

4. In artikel 10a.4 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) is bepaald dat de aflosfase behoudens toepassing van artikel 10a.6, derde lid, 15 kalenderjaren beslaat volgend op de aanloopfase. Tevens is bepaald dat deze periode wordt verlengd indien artikel 10a.11, tweede lid, van toepassing is.
4.1.
In artikel 10a.11, eerste lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat bij de bepaling van de draagkracht van de debiteur geen rekening wordt gehouden met het inkomen van de partner indien een van beiden hiertoe een aanvraag indient.
Artikel 10a.11, tweede lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat voor ieder jaar dat op grond van de toepassing van het eerste lid geen rekening wordt gehouden met het inkomen van de partner van de debiteur de aflosfase wordt verlengd met een jaar.
4.2.
In artikel 11.5 van de Wsf 2000 staat de hardheidsclausule. Daarin is bepaald dat de minister voor bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing kan laten of daarvan kan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank is van oordeel dat DUO de resterende aflosfase terecht heeft vastgesteld op 43 maanden. De rechtbank licht dit als volgt toe.
5.1.
Voor ieder jaar vanaf het moment dat eiser het inkomen van zijn vrouw niet heeft laten meetellen is de aflosfase telkens met een jaar verlengd, zoals dat in art. 10a.11, tweede lid, van de Wsf 2000 is bepaald. Dat betekent feitelijk dat de aflosfase vanaf dat moment wordt bevroren en gefixeerd op het aantal maanden dat op dat moment resteert. Eiser heeft bij de aanvraagformulieren over de jaren 2012, 2013, 2014 en 2015 verzocht om het inkomen van zijn vrouw niet mee te laten tellen.
5.2.
Eiser voert aan dat hij zichzelf, achteraf gezien, onbewust heeft benadeeld en dat hij niet goed is geïnformeerd. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank is van oordeel dat eiser wel voldoende is geïnformeerd over de gevolgen van zijn keuzes om het inkomen van zijn vrouw niet mee te laten tellen. Die informatie stond steeds in de toelichting bij de aanvraagformulieren. Indien die informatie voor eiser onduidelijk was, dan had het op zijn weg gelegen om op dat moment navraag te doen.
5.3.
De rechtbank ziet niet in hoe eiser ervan uit kon gaan dat DUO contact met hem zou opnemen vanwege zijn handgeschreven tekst “Ben pas in 2013 getrouwd!” op het aanvraagformulier van 2 september 2014. Overigens heeft de gemachtigde van eiser tijdens de zitting toegelicht en nadien schriftelijk bevestigd dat de informatie van DUO klopt, dat eiser op [datum] 2012 in [buitenland] is getrouwd. Dat zijn vrouw pas in 2013 naar Nederland is gekomen, maakt dit niet anders.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat DUO de hardheidsclausule terecht niet heeft toegepast. Uit de wetgeving blijkt dat de wetgever bedoeld heeft om de aflostermijn te verlengen met de duur van de periode dat op het verzoek van de debiteur het inkomen van de partner niet meetelt. De verlening van de aflosfase is een gevolg van eisers keuzes en er is niet gebleken dat het besluit leidt tot financiële gevolgen die eiser niet kan dragen. In 2023 heeft eiser namelijk niet af hoeven te betalen terwijl de resterende looptijd wel is afgenomen. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van een onbillijkheid van overwegende aard.
5.5.
Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt ook niet. De wettelijke bepalingen die in deze zaak van toepassing zijn staan in de Wsf 2000. Dit is een wet in formele zin. Een dergelijke wet kan niet getoetst worden aan het evenredigheidsbeginsel.
Dit is alleen anders als zich bijzonder omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd door de wetgever en die leiden tot gevolgen die niet in overeenstemming zijn met wat de wetgever kan hebben bedoeld of voorzien. Maar daarvan is in dit geval geen sprake.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt daarom het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.