ECLI:NL:RBOVE:2024:3518

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
11099695 CV EXPL 24-1756
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig salaris en geschil over ontslagname

In deze zaak vorderde eiser, een elektromonteur, betaling van achterstallig salaris van zijn werkgever, TGO Technische Installaties B.V. Eiser stelde dat hij tijdens een gesprek op 6 februari 2024 niet ondubbelzinnig zijn arbeidsovereenkomst had opgezegd, maar dat hij in een emotionele opwelling had gereageerd. De werkgever had hem geconfronteerd met zijn functioneren en eerdere te late aankomsten, wat leidde tot een emotionele reactie van eiser. Eiser had zich op 30 november 2021 ziekgemeld en was in re-integratie. Na een ziekenhuisopname op 5 februari 2024, ging hij de volgende dag weer aan het werk. Tijdens het gesprek met zijn leidinggevenden, waarin zijn functioneren werd besproken, zei hij abrupt dat hij stopte bij TGO. De werkgever interpreteerde dit als een ontslag, maar eiser betwistte dit en stelde dat hij niet de intentie had om zijn dienstverband te beëindigen. De kantonrechter oordeelde dat TGO niet gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op de opzegging, gezien de emotionele toestand van eiser en de omstandigheden van het gesprek. De vordering van eiser tot betaling van het achterstallige salaris werd toegewezen, met een wettelijke verhoging van 30% en wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 11099695 CV EXPL 24-1756
Vonnis in kort geding van 18 juni 2024
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eisende partij, hierna te noemen [eiser],
gemachtigde: mr. J.J. Lammers,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TGO Technische Installaties B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Hengelo (O),
gedaagde partij, hierna te noemen werkgever,
gemachtigde: mr. A.J.C. van Gurp.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.1.
de namens [eiser] betekende dagvaarding van 24 mei 2024, waarbij hij een vordering heeft ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en werkgever heeft opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen;
1.2.
de producties die beide partijen ter voorbereiding van de mondelinge behandeling in het geding hebben gebracht;
1.3.
de behandeling van de vordering ter zitting van 4 juni 2024, alwaar
[eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. Lammers, en de heer [naam 1] (verder: ‘[naam 1]’), directeur van TGO, met mr. Van Gurp;
1.4.
Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, waarbij de gemachtigden gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen. De griffier heeft van hetgeen verder ter zitting is besproken aantekeningen gemaakt.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten die voor de beoordeling van belang zijn

2.1.
[eiser] is op 1 juni 2016 in dienst getreden van TGO in de functie van elektromonteur, voor 40 uur per week. Met ingang van 1 december 2017 is de arbeidsovereenkomst verlengd voor onbepaalde tijd tegen een salaris van laatstelijk
€ 3.203,09 bruto.
2.2.
[eiser] heeft zich op 30 november 2021 ziekgemeld. In februari 2022 werd een coachingstraject gestart en tot 10 oktober 2022 werd [eiser] door de bedrijfsarts niet belastbaar geacht. Vervolgens is de re-integratie van [eiser] opgestart, waarbij hij zijn werkzaamheden en het aantal te werken uren geleidelijk heeft opgebouwd.
2.3.
Sinds eind juni 2023 werkte [eiser] weer de volledige 40 uur per week maar wel met aangepaste werkzaamheden omdat hij vanwege zijn psychische gesteldheid nog niet in staat was zijn oorspronkelijke leidinggevende taken uit te voeren.
2.4.
In de nacht van 5 op 6 februari 2024 werd [eiser] in het ziekenhuis opgenomen alwaar een ontsteking aan zijn hartzakje en een hoge bloeddruk werden geconstateerd. Diezelfde nacht nog kon [eiser] huiswaarts keren.
2.5.
[eiser] is de volgende dag, 6 februari 2024, aan het werk gegaan. Voor die middag was door TGO met [eiser] een voortgangsgesprek geagendeerd. Naast [eiser] en [naam 1] was de heer [naam 2] (hierna: [naam 2]), adviseur van TGO en werkzaam bij Remedie Select [1] , aanwezig.
2.6.
In het gesprek wees [naam 1] [eiser] op het fei dat hij een aantal keren te laat op het werk was verschenen. Dit verwijt was reeds eerder met hem besproken door twee projectleiders van TGO en toen uitgepraat. Vervolgens kreeg [eiser] te horen dat hij geen gemotiveerde indruk maakte.
2.7.
[naam 1] heeft van het gesprek een verslag gemaakt. Daarin schrijft hij:
De heer [eiser] heeft het verhaal aangehoord, het hoofd geschud en er verder weinig over gezegd. De heer [eiser] geeft aan zichzelf al goed te vinden als 1ste monteur.
De heer [naam 3] heeft nogmaals aangegeven dat bij een 1ste monteur niet alleen de technische kwaliteiten worden beoordeeld […], maar ook de zachte kant zoals staan voor je team […] en dus het goede voorbeeld zijn. Dat is tot op heden niet het geval. Ik heb mij bij deze uitleg en conclusie aangesloten. Op 6 februari 2024 hebben we de voortgang besproken. De heer [naam 2] vroeg de heer [eiser] wat hij van zijn voortgang vindt. Het antwoord was prima, klaar om de functie van 1ste monteur weer te gaan vervullen. […]
De heer [naam 2] heeft dezelfde vraag aan mij gesteld maar mijn antwoord was iets anders. Ik heb verwezen naar ons laatste gesprek met onze projectleider E, de heer [naam 3].
Toen stond de heer [eiser] op, zei “ik stop bij TGO” waarop de heer [naam 2] zei, “dus je zegt per direct je baan op? Het antwoord van de heer [eiser] was “Ja”.
De heer [naam 2] zei “dat kan de bedoeling toch niet zijn, weet je wel wat de eventuele consequenties zijn bij wat je nu doet? Je kunt nergens aanspraak op maken als je zelf je baan opzegt!”. Hoofdschuddend is de heer [eiser] de trap opgelopen en weggegaan”.
2.8.
In de door TGO overgelegde verklaring van [naam 2] verklaart hij:
[…]
Het was of de heer [eiser] wist waar hij voor kwam want op het moment dat werkgever hem hiermee wilde confronteren, stond hij op en zei dat hij niet weer kwam en dat hij stopte bij TGO. Hierop is hem gevraagd of hij feitelijk stelde dat hij hiermee zijn baan opzegde. Zijn antwoord was Ja. Hem werd door mij aangegeven dat dit de bedoeling niet kon zijn en of hij wel wist wat voor consequenties dit met zich mee zou brengen nu hij dan op deze basis als vrijwillig werkloos was te beschouwen en dat hij dan ook nergens een beroep op koen doen.
De heer [eiser] gaf, zonder hierbij na te moeten denken, aan hiervan op de hoogte te zijn, hij was niet voor rede vatbaar en hij ging weg. Gezien de wijze waarop hij weg ging (zonder boos te worden), was werkgever in de veronderstelling dat hij zeker een andere baan zou hebben.
2.9.
Nog diezelfde dag schrijft [naam 1] aan [eiser]:
Hierbij bevestigen wij u dat wij akkoord gaan met uw verzoek om het dienstverband met onmiddellijke ingang te beëindigen zijnde dan ook per 7 februari 2024.
In het gesprek dat wij heden met u hadden en waarbij u werd aangegeven wat wij als werkgever van een 1ste monteur verwachten, gaf u te kennen het gesprek te willen beëindigen en waarbij u ons tevens hebt aangegeven het dienstverband met onmiddellijke ingang te beëindigen.
Wij hebben getracht u op de consequenties te wijzen aangaande deze kwestie. U was niet voor rede vatbaar en u heeft het pand aansluitend verlaten.
Wij zullen uw salaris over de periode van 1 februari 2024 t/m 6 februari 2024 en de eindafrekening tijdig aan u betaalbaar stellen.
Voor afhandeling van de bus met materialen die u in beheer heeft, zullen wij u zo spoedig benaderen.
[…]
2.10.
Op verzoek van TGO heeft [eiser] de bedrijfsbus met gereedschap bij TGO ingeleverd.
2.11.
Op 19 februari 2024 heeft [eiser] een brief gestuurd aan TGO waarin hij toelicht dat hij niet bedoeld heeft de arbeidsovereenkomst op te zeggen en dat hij beschikbaar is voor werk.

3.Het geschil

De vordering:
3.1.
[eiser] vordert dat TGO bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld wordt:
 om binnen drie dagen na dit vonnis aan [eiser] het achterstallig loon ad € 3.203,90 bruto over de maanden februari, maart, april en mei 2024 en het vakantiegeld te betalen;
 tot doorbetaling van het gebruikelijke salaris van € 3.203,09 bruto per maand aan [eiser] op de gebruikelijke tijdstippen, te weten uiterlijk op de laatste dag van de maand en te blijven betalen tot aan de dag dat het dienstverband op rechtsgeldige wijze is geëindigd;
 tot doorbetaling van de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het hiervoor gevorderde salaris en vakantiegeld;
 tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente vanaf 7 februari 2024 tot aan de dag van volledige voldoening;
 tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke kosten à € 982,55;
 in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] voert daartoe aan dat tijdens het gesprek op 6 februari 2024 er geen sprake was van een ondubbelzinnige wilsuiting van zijn kant die erop was gericht daadwerkelijk en per direct de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Door het verloop van het gesprek voelde [eiser] zich zodanig klemgezet dat hij het niet meer zag zitten om het gesprek voort te zetten en heeft hij in een emotionele opwelling gezegd dat hij stopte met het re-integratieproces en dat hij ontslag nam.
3.3.
TGO had er gezien de omstandigheden niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [eiser] daadwerkelijk ontslag wilde nemen. TGO had nader moeten onderzoeken of [eiser] echt ontslag wilde nemen en niet direct dezelfde dag al een brief met de bevestiging van het ontslag aan [eiser] moeten sturen. Anders dan door TGO gesteld wordt, is [eiser] door [naam 1] noch door [naam 2] gewezen op de concrete consequenties van het ontslag. [eiser] wijst erop dat in de brief van TGO van 6 februari 2024 te lezen is dat ‘getracht is hem op de consequenties te wijzen maar dat hij niet voor rede vatbaar was’. Als [eiser] al op de consequenties zou zijn gewezen, dan had TGO kunnen weten dat die mededelingen, gelet op zijn emotionele toestand, niet zouden zijn geland bij [eiser].
Het verweer:
3.4.
TGO concludeert tot afwijzing van de vordering. Kort gezegd komt haar verweer erop neer dat er bij TGO geen enkele twijfel heeft bestaan of [eiser] de arbeidsovereenkomst had opgezegd en dit ook echt was wat hij wilde. [eiser] had tegenover zijn collega’s al vaker aangegeven dat hij op zoek was naar een andere baan en hij had op LinkedIn al vermeld dat hij daar naar op zoek was. Na de opzegging van de arbeidsovereenkomst op 6 februari 2024 heeft [eiser] de bedrijfsbus ingeleverd en aansluitend heeft hij afscheid genomen van zijn collega’s. TGO meent dan ook dat zij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [eiser] zijn arbeidsovereenkomst daadwerkelijk heeft willen beëindigen.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld dient te worden dat voor toewijzing van een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening alleen dan aanleiding is, indien op grond van de thans gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat in een bodemprocedure de beslissing gelijkluidend zal zijn.
4.2.
De vordering ziet op de betaling van loon, dat in zijn algemeenheid dient om in de kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien. Daarmee is het spoedeisend belang van de zaak gegeven, zodat [eiser] ontvangen kan worden in zijn vordering.
4.3.
Ter beantwoording ligt de vraag voor of TGO er onder de hiervoor geschetste omstandigheden gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [eiser] de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk per direct wilde opzeggen.
4.4.
In geval van onmiddellijke opzegging van de arbeidsovereenkomst door een werknemer geldt op grond van vaste rechtspraak dat een "duidelijke en ondubbelzinnige" verklaring van de werknemer vereist is die gericht is op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Deze strenge maatstaf ter beantwoording van de vraag of een werknemer zijn dienstbetrekking daadwerkelijk heeft willen beëindigen, dient ertoe de werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die de opzegging van het dienstverband voor hem kan hebben, zoals het verlies van inkomen en het mogelijk verlies van aanspraken ingevolge de sociale zekerheidswetgeving, met name een werkloosheidsuitkering. In verband met die ernstige gevolgen zal een werkgever niet spoedig mogen aannemen dat een verklaring van de werknemer gericht op beëindiging van de dienstbetrekking, in overeenstemming is met diens werkelijke wil.
4.5.
Een werkgever mag dan ook niet te snel aannemen dat een opmerking van een werknemer gericht is op opzegging van de arbeidsovereenkomst. Onderzocht moet worden of de werknemer wel daadwerkelijk een beëindiging wil en of hij de gevolgen daarvan wel kan overzien, zelfs als er bij de werkgever op dat punt geen enkele twijfel is.
De onderzoeksplicht weegt zwaarder wanneer een werknemer geheel onverwacht of in een emotioneel gesprek heeft opgezegd. Bovendien spelen daarbij de persoonlijke omstandigheden van de werknemer een rol.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat TGO niet naar behoren aan die onderzoeksplicht heeft voldaan. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.7.
Op verzoek van TGO heeft het bureau Blik op Verzuim een arbeidsdeskundig onderzoek verricht met betrekking tot [eiser]. In het rapport van 11 november 2022 wordt onder het kopje “Rubriek II Sociaal functioneren” over het
uiten van eigen gevoelenshet volgende over [eiser] geschreven:
“Beperkt, brengt anderen in verwarring door onduidelijke, onvoorspelbare of
onconventionele wijze van gevoelsuitingen”.
En over het
omgaan met conflictenwordt geoordeeld:
“Sterk beperkt, kan meestal geen conflicten hanteren”
4.8.
Vaststaat dat het gesprek op 6 februari 2024 een periodiek gesprek was over het functioneren van [eiser] op de weg naar terugkeer in zijn oorspronkelijke functie van 1ste monteur.
4.9.
Op grond van de conclusies uit voornoemd arbeidsdeskundig onderzoek wist TGO, althans had kunnen weten, hoe de persoon [eiser] op het punt van sociaal functioneren in elkaar stak. De bevindingen van de arbeidsdeskundige zijn wat dat betreft een blauwdruk voor hoe [naam 1] en [naam 2] het gesprek met [eiser] op 6 februari 2024 ervaren hebben, in de verklaring van [naam 1] [2] :
De heer [eiser] heeft het verhaal aangehoord,het hoofd geschuden er verderweinig over gezegd
enHoofdschuddendis de heer [eiser] de trap opgelopen en weggegaan
en in de verklaring van [naam 2]:
De heer [eiser] gaf,zonder hierbij na te moeten denken, aan hiervan op de hoogte te zijn, hij wasniet voor rede vatbaaren hij ging weg. Gezien de wijze waarop hij weg ging (zonder boos te worden).
Daar komt nog bij dat TGO in haar bevestigingsbrief van 6 februari 2024 zelf schrijft:
U was niet voor rede vatbaar.
4.10.
Eén van de gespreksonderwerpen van 6 februari 2024 betrof het te laat komen van [eiser]. [eiser] heeft daarover onweersproken gesteld dat dit onderwerp al besproken en afgehandeld was. Een ander onderwerp was dat [eiser] voor zijn werk niet gemotiveerd genoeg zou zijn. Beide onderwerpen waren voor TGO kennelijk voldoende reden om [eiser] niet weer de functie van 1ste monteur te laten uitoefenen.
Hoewel TGO daarvan kennelijk niet op de hoogte was, was [eiser] in de nacht voorafgaand aan het gesprek nog in het ziekenhuis opgenomen. Desondanks was hij de volgende ochtend weer ‘gewoon’ aan het werk. Iemand die niet gemotiveerd is in zijn werk, was hoogst waarschijnlijk thuis gebleven. Dat [eiser] door beide verwijten emotioneel geraakt moet zijn geweest en teleurgesteld was dat hij vooralsnog niet weer de functie van 1ste monteur zou mogen uitvoeren, ook al toonde hij dat niet zo, is naar inschatting van de kantonrechter niet onbegrijpelijk.
4.11.
Onder die omstandigheden, met de bevindingen in het arbeidsdeskundigenrapport in het achterhoofd en met de bevestigingsbrief die nog diezelfde dag is verzonden, is TGO naar het oordeel van de kantonrechter te snel voorbij gegaan aan de gemoedstoestand van [eiser]. TGO had dan ook aanzienlijk meer onderzoek moeten doen naar de vraag of [eiser] weloverwogen tot het besluit was gekomen om zijn arbeidsovereenkomst met TGO met onmiddellijke ingang te beëindigen, temeer nu de (financiële) gevolgen daarvan groot zijn voor een gezin met kinderen.
4.12.
Daarbij komt dat ook (in ieder geval) [naam 2] blijkbaar verrast was door de opzegging door [eiser]. Hij verklaart immers:
Hierop is hem gevraagd of hij feitelijk stelde dat hij hiermee zijn baan opzegde. Zijn antwoord was Ja. Hem werd door mij aangegevendat dit de bedoeling niet kon zijnen of hij wel wist wat voor consequenties dit met zich mee zou brengen nu hij dan op deze basis als vrijwillig werkloos was te beschouwen en dat hij dan ook nergens een beroep op koen doen.
4.13.
De kantonrechter is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat TGO, ook al heeft [eiser] de volgende dag op verzoek van TGO zijn bedrijfsbus ingeleverd en een aantal collega’s de hand gegeven, niet gerechtvaardigd op mocht vertouwen dat [eiser] daadwerkelijk zijn ontslag wilde nemen. TGO had moeten begrijpen, gelet op hetgeen geciteerd is uit het arbeidsdeskundig onderzoek over zijn sociaal functioneren, dat [eiser] naar aanleiding van hetgeen tijdens het gesprek op 6 februari 2024 aan de orde is gekomen uit zijn “normale’ doen en niet voor rede vatbaar was, zoals TGO zelf(s) al geconstateerd had. Van TGO mocht verwacht worden om, in plaats van dezelfde dag een bevestigingsbrief te sturen, de volgende dag bij [eiser] in een rustig gesprek te peilen of dit daadwerkelijk was wat hij wilde.
4.14.
Het voorgaande brengt mee dat vooralsnog niet aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal komen vast te staan dat TGO er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat aan de ontslagname van [eiser] een daarmee overeenstemmende wil ten grondslag lag. Dat betekent dat thans niet aannemelijk is dat TGO [eiser] aan deze ontslagname kan houden.
4.15.
De loonvordering van [eiser] zal dan ook worden toegewezen. Voor zover TGO het loon te laat heeft betaald wordt de wettelijke verhoging gematigd tot 30% omdat [eiser] het niet betalen van het loon (deels) over zichzelf heeft afgeroepen. Diezelfde conclusie geldt ten aanzien van de gevorderde (buitengerechtelijke) kosten. De kantonrechter ziet in dat laatste dan ook aanleiding om de kosten te compenseren.

5.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
veroordeelt TGO om aan [eiser] binnen drie werkdagen na dagtekening van dit vonnis te betalen het achterstallige salaris van € 3.203,09 per maand over de maanden februari, maart, april en mei 2024 en het vakantiegeld, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 30% en de wettelijke rente over het salaris en de wettelijke verhoging vanaf 7 februari 2024 tot de dag dat alles betaald is, maar waarop in mindering kan strekken het eventueel betaalde salaris over de periode 1 tot en met 6 februari 2024;
veroordeelt TGO tot doorbetaling van het gebruikelijke salaris van € 3.203,09 bruto per maand aan [eiser] op de gebruikelijke tijdstippen, te weten uiterlijk op de laatste dag van de maand, en te blijven betalen tot aan de dag dat het dienstverband op rechtsgeldige wijze is geëindigd;
compenseert de kosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.W. van Tol, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2024 door mr. A.M.S. Kuipers.

Voetnoten

1.een adviesbureau op gebied van sociale verzekeringswetgeving.
2.onderstrepingen op deze pagina door de kantonrechter.