Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De vordering van de officier van justitie
2.De procedure
3.De beoordeling van de vordering
De beslissing
Openbaar Ministerie niet-ontvankelijkin de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Rechtbank Overijssel
Op 2 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij het Openbaar Ministerie een ontnemingsvordering had ingediend tegen een verdachte. De vordering was gericht op het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte, dat door de officier van justitie op 8 mei 2024 was ingediend. Het bedrag dat het Openbaar Ministerie vorderde, bedroeg € 145.872,00. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en de ontnemingsvordering is gelijktijdig met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op 18 juni 2024 aan de orde gesteld. De verdachte was niet aanwezig, maar zijn raadsman, mr. J. Vlug, was wel aanwezig en heeft het woord gevoerd. De officier van justitie heeft de vordering gehandhaafd, terwijl de raadsman betoogde dat de ontnemingsvordering afgewezen moest worden.
De rechtbank heeft vervolgens de vordering beoordeeld aan de hand van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat het Openbaar Ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing kan vorderen dat een veroordeelde een geldbedrag aan de staat betaalt ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Aangezien de verdachte op dezelfde dag, 2 juli 2024, in de strafzaak vrijgesproken is van de ten laste gelegde feiten, is de grondslag voor de ontnemingsvordering komen te vervallen. De rechtbank heeft daarom het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis is uitgesproken door mr. C.J. de Jong, voorzitter, en de rechters mr. A. van Holten en mr. L. Kesteloo, in aanwezigheid van griffier mr. M.G. Drent.