ECLI:NL:RBOVE:2024:3483

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
08.086652-23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door achteruitrijden vrachtauto

Op 2 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 september 2022 in Steenwijk een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, als bestuurder van een vrachtauto, heeft een fietser, genaamd [slachtoffer], aangereden terwijl hij achteruit reed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet via de achterruit van zijn vrachtauto heeft gekeken voordat hij achteruit reed, wat leidde tot een aanrijding met de fietser. De fietser liep ernstig letsel op, waaronder een schaambeenbreuk en een bovenbeenbotbreuk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet verwijtbaar onvoorzichtig heeft gehandeld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar dat hij wel gevaar en hinder op de weg heeft veroorzaakt, wat hem schuldig maakte aan een overtreding van artikel 5 van dezelfde wet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,-. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 18 juni 2024, waar de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte heeft gehoord. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden van het ongeval, de impact op de verdachte en de ernst van het letsel van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.086652-23 (P)
Datum vonnis: 2 juli 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 juni 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging op 18 juni 2024, kort en bondig, op neer dat verdachte op 5 september 2022 in Steenwijk als bestuurder van een vrachtauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor een fietser,
[slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen of zodanig letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn normale bezigheden is ontstaan (
de verdenking in de eerste plaats), dan wel dat hij door zijn rijgedrag gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt (
de verdenking in de tweede plaats).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 5 september 2022 te Steenwijk, in de gemeente Steenwijkerland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmede rijdende over de weg, de Landgoedallee, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,rijdend over voornoemde Landgoedallee, zijnde een weg gelegen in een woonwijkin aanbouw, te rijden en/of (vervolgens)gekomen nabij een laadadres zijn motorrijtuig op de weg, de Landgoedallee, stil tezetten en/of (daarbij)niet, althans onvoldoende te letten en/of is blijven letten op overige medeweggebruikers ter plaatse en/of (vervolgens)zijn motorrijtuig achteruit te rijden, terwijl een medeweggebruiker (fietser) zich zeerdicht achter zijn, verdachtes, motorrijtuig bevond en/of (vervolgens)achterwaarts op/tegen voornoemde medeweggebruiker te botsen en/of te rijdenen/of (deels) te overrijden,waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 september 2022 te Steenwijk, in de gemeente Steenwijkerland, als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, de Landgoedallee, zijnde een weg gelegen in een woonwijk in aanbouw en/of (vervolgens)gekomen nabij een laadadres zijn motorrijtuig op de weg, de Landgoedallee, stilheeft gehouden en/of gezet en/of (daarbij)niet, althans onvoldoende heeft gelet en/of is blijven letten op overigemedeweggebruikers ter plaatse en/of (vervolgens)zijn motorrijtuig achteruit heeft gereden, terwijl een medeweggebruiker (fietser)zich zeer dicht achter zijn, verdachtes, motorrijtuig bevond en/of (vervolgens)achterwaarts op/tegen voornoemde medeweggebruiker is gebotst en/of geredenen/of voornoemde weggebruiker (deels) heeft overreden,door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de verdenking in de eerste plaats, een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van wat verdachte wordt verweten uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Op 5 september 2022, omstreeks 08:47 uur, rijdt verdachte bij daglicht als bestuurder van een vrachtauto op de Landgoedallee in Steenwijk. Het is die ochtend droog buiten. De maximumsnelheid ter plaatse bedraagt 30 kilometer per uur. [2] De Landgoedallee betreft een geasfalteerde voor het openbaar verkeer bestemde weg, gelegen in een woonwijk in aanbouw, en is in beide richtingen bestemd voor verkeer. De rijbaan heeft een breedte van ongeveer 3,3 meter. Op de rijbaan zijn geen verkeersstrepen en/of -tekens aangebracht. [3]
[slachtoffer] fietst op dat moment met een snelheid van ongeveer 23 à 24 kilometer per uur op zijn elektrische fiets achter de vrachtauto van verdachte. Hij ziet dat de vrachtauto ter hoogte van de verkeersdrempel op de Landgoedallee afremt en daarna achteruit rijdt. Terwijl [slachtoffer] op het zadel van zijn fiets zit, zet hij zijn voeten op de grond en probeert hij achteruit te lopen. Uit een reflex probeert hij de stang aan de achterzijde van de vrachtauto nog beet te pakken, maar als de vrachtauto tegen zijn fiets komt, verliest [slachtoffer] de controle over zijn fiets. Hij valt van zijn fiets. Het linkerachterwiel van de vrachtauto rijdt vervolgens over de benen van [slachtoffer]. Hij schreeuwt hard, waarna de vrachtauto stopt en weer naar voren rijdt. [4]
Verdachte kan zich het moment van het ongeval nog goed herinneren. Hij verklaart dat hij al rijdende in zijn vrachtauto op de Landgoedallee nabij een woning een cementsilo zag staan, die hij mogelijk kon meenemen. Verdachte reed iets voorbij die woning om te kijken of het metselwerk klaar was, want dan kan een cementsilo normaliter worden meegenomen. Even daarvoor had verdachte een cementsilo afgeleverd, dus de oplegger van zijn vrachtauto was op dat moment onbeladen. Verdachte remde met zijn vrachtauto, kwam tot stilstand, keek in de spiegels van de vrachtauto en reed vervolgens stapvoets achteruit. Op dat moment hoorde hij een persoon heel hard schreeuwen. Verdachte reed daarop met zijn vrachtauto ongeveer twee meter naar voren. Hij stapte uit zijn vrachtauto en zag achter de vrachtauto een jongen op de grond liggen. Verdachte verklaart dat hij die jongen niet had gezien, ook niet gedurende de minuten voorafgaand aan het ongeval. [5]
Ten gevolge van dit verkeersongeval loopt [slachtoffer] zeer ernstig en potentieel levensbedreigend letsel op, onder meer een schaambeenbreuk, een bovenbeenbotbreuk met een forse dislocatie van de botdelen en fors bloedverlies. Het letsel herstelt naar verwachting binnen drie tot vier maanden, met blijvende littekens op de linkervoet en het linkerbovenbeen. [6]
De vrachtauto van verdachte is onderzocht op technische gebreken. Hiervan blijkt geen sprake te zijn. De spiegels van de vrachtauto stonden ten tijde van het ongeval juist afgesteld, waardoor zij voldoende zicht gaven op de beide zijdes van het voertuig. Daarnaast werd het zicht door de voor- en achterruit en zijruiten van de vrachtauto niet belemmerd. Hoewel zich in het midden achter de vrachtauto een dode hoek bevindt, kan de bestuurder van de vrachtauto – als de oplegger niet beladen is – een deel van die dode hoek verminderen door via de achterruit van de vrachtauto naar achteren te kijken. [7]
Hoewel verdachte vóórdat hij met zijn vrachtauto achteruit reed in zijn linker- en rechterzijspiegel heeft gekeken en daarbij geen medeweggebruiker in de nabijheid van het voertuig heeft opgemerkt, heeft verdachte niet via de achterruit van zijn vrachtauto naar achteren gekeken. Verdachte verklaart hierover dat het voor hem niet gewoon is om dit te doen, want als de oplegger van de vrachtauto beladen is dan is het zicht via de achterruit vanwege de belading belemmerd. Verdachte verklaart dat hij echter wel door de achterruit van zijn vrachtauto had moeten kijken. Als hij dit had gedaan, dan had hij de fietser [slachtoffer] achter zijn vrachtauto kunnen waarnemen. [8]
Een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994?
Voor een bewezenverklaring van een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Om tot dit oordeel te komen, moet op basis van de bewijsmiddelen ten minste worden vastgesteld dat sprake was van een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. In zijn algemeenheid valt niet aan te geven of één verkeersovertreding daar voldoende voor kan zijn. Gelet op vaste rechtspraak van de Hoge Raad zijn verschillende factoren van belang, zoals het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
Op grond van de het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank niet meer vaststellen dan dat verdachte op 5 september 2022 in Steenwijk als bestuurder van een vrachtauto voorafgaand aan het verrichten van een bijzondere manoeuvre (achteruitrijden) niet via de achterruit van zijn vrachtauto naar achteren heeft gekeken om zich ervan te vergewissen dat zich geen medeweggebruikers achter het voertuig bevonden. Hierdoor heeft verdachte de fietser [slachtoffer] ter plaatse niet waargenomen en is hij met hem in botsing gekomen, waarna het linkerachterwiel van de vrachtauto over de benen van [slachtoffer] is gereden. De gedragingen van verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te kunnen aannemen. Van een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid is hier, hoe ernstig de gevolgen voor [slachtoffer] ook zijn geweest, geen sprake. Verdachte heeft in zijn zijspiegels gekeken voordat hij achteruit reed en zich enkel niet omgedraaid om door de achterruit te kijken die alleen zicht kan bieden op een deel van de weg als de oplegger onbeladen is. Het is de rechtbank derhalve niet gebleken van feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan de verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet kan worden gemaakt. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken.
De overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Het voorgaande laat onverlet dat verdachte, zoals hem in de tweede plaats wordt verweten, door zijn rijgedrag gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt. De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WWV 1994 heeft begaan.
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 september 2022 in Steenwijk, in de gemeente Steenwijkerland, als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, de Landgoedallee, zijnde een weg gelegen in een woonwijk in aanbouw, gekomen nabij een laadadres, zijn motorrijtuig op de weg, de Landgoedallee, stil heeft gezet, (daarbij) onvoldoende heeft gelet op overigemedeweggebruikers ter plaatse en vervolgens zijn motorrijtuig achteruit heeft gereden, terwijl een medeweggebruiker (fietser) zich zeer dicht achter zijn, verdachtes, motorrijtuig bevond, en (vervolgens) achterwaarts tegen voornoemde medeweggebruiker is gebotst/gereden en voornoemde weggebruiker (deels) heeft overreden,door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
de overtreding:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van één jaar.
6.2
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt. Hij heeft bij het achteruitrijden met zijn vrachtauto een fietser niet opgemerkt en aangereden, iets wat had kunnen worden voorkomen als verdachte gebruik had gemaakt van het zicht dat eerdergenoemde achterruit bood. De oplegger van de vrachtauto was immers onbeladen. Het linkerachterwiel van de vrachtauto is over de benen van [slachtoffer] gereden. Als gevolg van het ongeval heeft hij ernstig letsel opgelopen.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gekeken naar het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 23 april 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Verdachte is – naast het zijn van ondernemer – reeds jarenlang vrachtwagenchauffeur en heeft niet eerder een ongeval veroorzaakt. Verdachte is het slachtoffer na het ongeval direct te hulp geschoten en heeft hem nadien in het ziekenhuis bezocht. Het ongeval heeft een grote impact op hem gehad. De vrachtauto waar verdachte vandaag de dag mee rijdt, is inmiddels voorzien van een achteruitrijcamera, waarmee hij in de toekomst soortgelijke verkeersongevallen als de onderhavige hoopt te voorkomen. Verdachte is getrouwd en heeft drie zoons. Er is geen sprake van financiële problemen.
De strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de schuldbewuste houding van verdachte. Omdat de rechtbank niet het primaire maar het subsidiaire feit bewezen verklaart, zal aan verdachte een lagere straf worden opgelegd dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank zal daarnaast afzien van de oplegging van een (voorwaardelijke) ontzegging van de rijbevoegdheid. Het feit dateert van meer dan anderhalf jaar geleden en verdachte is sindsdien niet voor soortgelijke feiten veroordeeld. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte het rijbewijs voor zijn werk nodig heeft.
De rechtbank acht het, alles afwegend, passend en geboden om aan verdachte een geldboete van € 500,-- op te leggen.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
de overtreding:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot betaling van
een geldboete van € 500.- (vijfhonderd euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. C.J. de Jong en
mr. L. Kesteloo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2024.
Buiten staat
mr. A. van Holten en mr. L. Kesteloo zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie- eenheid Oost-Nederland, met proces-verbaalnummer PL0600-2022409320-1. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een proces-verbaal aanrijding misdrijf van 13 februari 2023, pagina’s 2 tot en met 6.
3.Een proces-verbaal forensische opsporing verkeer van 2 februari 2023, pagina’s 16 tot en met 38.
4.Een proces-verbaal van verhoor slachtoffer [slachtoffer] van 23 september 2022, pagina’s 7 en 8.
5.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2024.
6.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een letselrapportage van 31 oktober 2022, opgemaakt door de forensisch arts S.J. Th. Van Kuijk van GGD IJsselland, pagina’s 14 en 15.
7.Een proces-verbaal forensische opsporing verkeer van 2 februari 2023, pagina’s 16 tot en met 38.
8.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2024.