ECLI:NL:RBOVE:2024:337

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
C/08/278239 / HA ZA 22-77
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging koopovereenkomst balenpers met wederzijds goedvinden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 17 januari 2024, staat de vraag centraal of partij B de koopovereenkomst met betrekking tot een balenpers moet nakomen. Partij B stelt dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd, terwijl partij A dit betwist. De rechtbank heeft partij B toegelaten tot bewijs van de beëindiging, wat resulteerde in een getuigenverhoor waarin vijf getuigen zijn gehoord. De rechtbank concludeert dat de overeenkomst inderdaad met wederzijds goedvinden is beëindigd, en wijst de vorderingen van partij A af.

De procedure begon met een koopovereenkomst op 12 maart 2020, gevolgd door de levering van de balenpers op 6 augustus 2020. Na klachten over de werking van de balenpers, die van oktober 2020 tot juni 2021 ter controle bij de fabrikant was, ontstond er een impasse tussen de partijen. Op 21 juni 2021 vond een bijeenkomst plaats waar de partijen bespraken hoe verder te gaan. De getuigenverklaringen wijzen erop dat er overeenstemming is bereikt over de beëindiging van de overeenkomst, hoewel partij A dit ontkent.

De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen gewogen en komt tot de conclusie dat de beëindiging van de overeenkomst met wederzijds goedvinden is vastgesteld. Dit oordeel is gebaseerd op de gedetailleerde en consistente verklaringen van de getuigen, die bevestigen dat alle betrokkenen instemden met de beëindiging. De rechtbank wijst de vorderingen van partij A af en veroordeelt haar in de proceskosten, vastgesteld op € 10.050,50. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/278239 / HA ZA 22-77
Vonnis van 17 januari 2024
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[partij A],
te [vestigingsplaats 1],
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie
hierna te noemen: [partij A],
advocaat: mr. D.F. Linnartz te Hattem,
tegen
[partij B],
te [vestigingsplaats 2],
gedaagde partij in conventie en eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [partij B],
advocaat: mr. T.A.C. Blankestijn te Zwolle.

1.De inleiding

Deze zaak gaat over de vraag of [partij B] de koopovereenkomst met betrekking tot de balenpers moet nakomen. [partij B] heeft gesteld dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd en dat nakoming daarom niet meer aan de orde is. [partij A] heeft dat betwist, zodat [partij B] is toegelaten tot bewijs van de beëindiging. Tijdens het getuigenverhoor zijn vijf getuigen gehoord. De rechtbank komt tot de conclusie dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd en zal de vorderingen van [partij A] afwijzen. Dat oordeel zal hieronder worden uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 januari 2023
- de akte uitlaten van [partij B] van 8 februari 2023
- het proces-verbaal van getuigenverhoor dat op 5 juni 2023 heeft plaatsgevonden
- de conclusie na enquête tevens akte wijziging van eis van [partij A]
- de conclusie na enquête van [partij B] met bezwaar tegen de wijziging van eis.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De verdere beoordeling
De vaststaande feiten
3.1.
In deze zaak staat vast dat partijen op 12 maart 2020 een koopovereenkomst hebben gesloten met betrekking tot een balenpers. Deze is op 6 augustus 2020 geleverd. In afwachting van een goed functioneren van de balenpers heeft geen betaling plaatsgevonden. Na klachten van [partij B] heeft de machine van eind oktober 2020 tot en met 20 juni 2021 voor controle en eventuele aanpassingen in de fabriek van CNH gestaan. Vanaf 15 april 2021 stond de machine gereed om getest te worden.
Uit de getuigenverklaringen kan vervolgens worden afgeleid dat op 21 juni 2021 een bijeenkomst bij [partij A] heeft plaatsgevonden. De bedoeling was om op die dag de balenpers te testen. Naast de broers [naam 1] waren daarbij onder meer [naam 2] en de heer [naam 3] (namens CNH) aanwezig. De balenpers is die dag niet getest. Na overleg in de kantine is de balenpers weer ingeladen en door [partij B] meegenomen.
in conventie
3.2.
Bij tussenvonnis van 11 januari 2023 is [partij B] in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van haar standpunt dat de koopovereenkomst tussen partijen met wederzijds goedvinden is opgezegd. [partij B] heeft daartoe vijf getuigen opgeroepen: [naam 1], [naam 4], [naam 3], [naam 5] en [naam 2].
3.3.
Beoordeeld moet worden wat partijen op 21 juni 2021 hebben afgesproken. Daarbij is van belang wat zij over en weer hebben verklaard en wat zij daaruit in redelijkheid mochten begrijpen en afleiden (artikel 3:33 en 3:35 BW).
De getuigen
3.4.
De heren [naam 1] zijn vennoten van de vennootschap onder firma [partij A] en de heren [partij B] zijn maten van de commanditaire vennootschap [partij B]. Zij zijn allen daarom aan te merken als partijgetuige in de zin van artikel 164 Rv.
[partij A] heeft aangevoerd dat de heren [naam 1] niet als partijgetuige kunnen worden aangemerkt omdat [partij A] niet de bewijsopdracht heeft. De rechtbank begrijpt dat [partij A] daarmee doelt op de beperking van de bewijskracht als bedoeld in lid 2 van artikel 164 Rv. Uit dat lid volgt dat de verklaring van een partijgetuige geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Indien sprake is van aanvullend bewijs dat zodanig sterk is en essentiële punten betreft dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken, geldt deze beperking niet. Zoals in het hierna volgende zal worden toegelicht, is sprake van ander bewijs in bovenvermelde zin, zoals de verklaring van [naam 3]. De verklaringen van de broers [partij B] kunnen dus dienen ter aanvulling van dat bewijs.
3.5.
Bij de beoordeling van de verklaringen stelt de rechtbank voorop dat de heren [naam 1] en de heren [partij B] als partij alle vier belang hebben bij de uitkomst van deze procedure. In die zin wegen de verklaringen van deze vier even zwaar. Dat geldt niet voor de heer [naam 3]. [partij A] stelt weliswaar dat [naam 3] direct belang heeft bij de uitkomst van de procedure, maar dat kan niet worden afgeleid uit hetgeen [partij A] daarvoor heeft aangevoerd. De stelling dat [partij B] een schikking heeft getroffen met CNH om een vrijwaringsprocedure te voorkomen en dat [naam 3] werknemer is van CNH is daarvoor niet voldoende. Tijdens het getuigenverhoor heeft [naam 3] aangegeven dat zijn functie salesmanager is (geen bestuurder), dat hij geen deals of financieringsovereenkomsten kan sluiten met potentiële kopers omdat de dealer dat doet en dat hij geen commissie krijgt over verkopen. Hoewel CNH wellicht belang heeft bij de uitkomst van de procedure, maakt dat nog niet dat ook haar werknemer [naam 3] daarbij een belang heeft. Van omstandigheden die tot die conclusie zouden moeten leiden is niet, althans onvoldoende gebleken. Dat neemt niet weg dat de rechtbank ook de verklaring van [naam 3] als werknemer van CNH zorgvuldig zal beoordelen en wegen.
De getuigenverklaringen en de waardering daarvan
3.6.
[naam 3] heeft het volgende verklaard. Na aankomst op 21 juni 2021 en een gesprek in de kantine is de technische medewerker naar buiten gegaan om het testen voor te bereiden. Vervolgens werd duidelijk dat de broers [naam 1] niet wilden testen omdat de machine niet goed was hersteld. Zij wezen op de koppeling en hadden opmerkingen over het ventielblok en een load sensing. De machine is niet getest. Daarna is er gesproken over hoe nu verder. [partij A] wilde dat de machine het komende jaar bij haar zou blijven staan zodat zij de machine zelf konden testen. [naam 3] vond dat lastig omdat er nog “geen commitment” was getoond. Er had nog geen betaling plaatsgevonden. Hij verklaart:
In dat kader heb ik financiering aan de orde gesteld. Ik had daarvoor geen formulier bij me. Er is wel mondeling gesproken over commitment. Daarbij is de financieringsaanvraag dus aan de orde gekomen. Ook is er gesproken over de garantietermijn die dan op dat moment zou ingaan. Ik kon de machine daar niet laten staan zonder enig commitment in die vorm.
[partij A] wilde echter niet betalen en ook de financiering en garantie niet in laten gaan. De broers [naam 1] hebben de vraag gesteld of de garantie langer kon zijn dan één jaar, maar dat was niet mogelijk. Ik heb gezegd dat dit niet kon. Daar kwamen we dus niet uit. Ik heb toen duidelijk gevraagd aan [naam 1]: “Jullie vinden de machine technisch ondermaats en jullie willen ook niet betalen, wat gaan we doen? Ik stel voor dat we er mee stoppen en dat we de machine weer meenemen. Wat denk je daarvan?” [naam 1] zei toen iets in de trant van: dat lijkt me het beste. Aan [naam 4] heb ik dezelfde vraag gesteld. Die zei ook dat hem dat het beste leek. [naam 2] vond dat ook de beste oplosing. Hij heeft in dat gesprek nog gezegd dat het het beste leek dat iedereen de eigen kosten droeg. Toen was duidelijk dat iedereen het er mee eens was dat dit het beste was, om met de overeenkomst te stoppen. Vervolgens hebben de broers [naam 1] binnen 5 minuten gesproken over een industriële pers. Ook in verband met een mogelijke andere werkwijze leek dat misschien wel een betere optie. Uit deze omstandigheden heb ik afgeleid dat zij zeker hebben begrepen dat wij de overeenkomst met wederzijds goedvinden hadden beëindigd. Er was ook geen ruzieachtige sfeer. Daarna heeft [partij B] de pers achter de tractor gehangen. De broers [naam 1] hebben daar niet tegen geprotesteerd. (…)
3.7.
Deze verklaring strookt met de verklaringen van de broers [partij B].
[naam 2] heeft verklaard:
(…) We hebben het onder meer gehad over het testen van de pers, maar al snel kwamen er allerlei aanvullende eisen op tafel. [partij A] wilde wat technische aanpassingen zoals load sensing. Ook wilden ze een langere garantieperiode. Met die aanvullende eisen konden we niet instemmen. Toen hebben we gesproken over beëindiging van de overeenkomst. [naam 3] maakte een optelsom. Hij noemde alle aanvullende eisen en zei: als we hier niet aan kunnen voldoen wil je dan wel verder met de pers. De broers [naam 1] antwoordden daarop dat ze in dat geval de pers niet meer wilden hebben. (…) Toen de broers [naam 1] zeiden dat ze de pers zonder de aanvullende eisen niet wilden, zijn we in goed overleg uit elkaar gegaan. Ik heb zelf ook gezegd dat beëindiging een goed idee was. Dat het voor iedereen duidelijk was dat de overeenkomst werd beëindigd blijkt ook uit het feit dat over andere mogelijkheden is gesproken. (…)Tijdens het gesprek heeft [naam 3] de broers [naam 1] per persoon expliciet gevraagd of zij verder wilden met de overeenkomst. Daarop hebben ze allebei geantwoord dat ze niet verder wilden. Toen was het duidelijk dat de pers met ons mee terug ging. Er is zoiets gezegd als: dan laten we het hier bij. Het was einde verhaal. De conclusie was dat iedereen maar een beetje pijn moest lijden. Ieder zou de eigen kosten betalen. Ik weet niet of dit expliciet gezegd is maar daar kwam het wel op neer.
Over een telefoongesprek ná 21 juni 2021 heeft hij verklaard:
U vraagt mij naar een telefoongesprek met [naam 4] [naam 1]. Daarover kan ik inderdaad verklaren dat ik 2 à 3 weken na 21 juni 2021 telefonisch contact met [naam 4] heb gehad. Hij belde mij en vertelde mij dat ze een advocaat hadden en dat er een dagvaarding zou volgen. Ik heb toen gezegd dat ik dat niet begreep omdat we de overeenkomst toch beëindigd hadden. [naam 4] zei toen dat het niet persoonlijk was maar dat hij CNH verweet dat hij geen pers meer had.
3.8.
[naam 5] was niet aanwezig bij de bijeenkomst op 21 juni 2021. Hij heeft verklaard dat hij [naam 3] en zijn broer heeft gesproken toen zij van de bijeenkomst terugkwamen. Zij vertelden hem dat de overeenkomst niet doorging. Hij heeft toen nog gevraagd hoe het met de pers zat en toen werd gezegd dat [naam 6] met de pers onderweg was.
3.9.
De broers [naam 1] hebben ook een verklaring afgelegd. [naam 1] heeft onder meer verklaard:
(…) Wij wilden dus wachten met ondertekenen van het formulier maar zij wilden dat niet. Ik weet dat [naam 3] toen nog gebeld heeft met CNH en toen hij terugkwam was de mededeling dat we toch echt wel moesten tekenen. Vervolgens hebben we nog wat om de machine heengelopen (…) Daarna hebben we in de kantine gezeten met [naam 2], [naam 3], [naam 4] en ik. We hebben toen gepraat en ook nog over extra opties op de balenpers gesproken. Ik vond eigenlijk dat dat op een dergelijke balenpers wel een load sensing systeem thuishoorde. Maar dat zat er niet op en zo hadden wij het ook niet gekocht. Dus dit was geen eis van mij en was verder ook niet relevant.
Vervolgens zijn we uit elkaar gegaan en hebben zij de machine meegenomen. U vraagt mij of daarover ook nog discussie is geweest maar dat kan ik me niet meer zo goed herinneren.(…) Het formulier waarover [naam 3] sprak heb ik niet gezien.
(…) U vraagt mij of ik er op 21 juni ook vertrouwen in had dat de balenpers goed zou functioneren. Ik had dat vertrouwen niet. Ik had het gevoel dat de machine nog niet helemaal goed hersteld was. (…) Wij hebben aangegeven dat zij de balenpers beter bij ons konden laten staan. Dan konden we de balenpers gebruiken in de zomer zodat we konden zien of deze goed werkte. U vraagt mij wat er is gezegd bij het afvoeren van de balenpers. Dat weet ik niet meer. (…)
Ik had het gevoel dat zij er ook geen vertrouwen in hadden dat de machine weer goed was. Ik had er geen goed gevoel bij. Ik proefde dat aan de sfeer. Wij moesten het formulier tekenen en anders kregen we geen balenpers.
3.10.
[naam 4] heeft onder meer het volgende verklaard. (…)
Wij hebben aangegeven dat dat het testen op het veld moest bij droog weer in het seizoen dus. Dat is normaal gesproken augustus. Wij hadden daarover een meningsverschil en dat is niet opgelost.(…) dat gesprek heeft wel een paar uur geduurd. Onder andere hebben we gesproken over een formulier dat [naam 3] bij zich had. Wij hebben dat formulier niet gezien. We moesten tekenen bij het kruisje. [naam 3] heeft wel gezegd dat het formulier inhield dat de financiering inging en dat de garantie inging en daarmee waren wij het niet eens. Wij wilden daarom ook niet tekenen. (…) Ik kan me herinneren dat [naam 3] zei dat we wel moesten tekenen omdat zij anders de balenpers weer mee zouden nemen. Daarmee was uiteindelijk de discussie gesloten. Zij, althans CNH, wilden wel een handtekening en wij wilden die niet zetten.U vraagt mij of er is gesproken over het beëindigen van de overeenkomst. Het ligt mij bij dat ze dat wel hebben genoemd in de trant van: misschien moeten we er wel mee stoppen. Wij hebben daarop gereageerd door te zeggen dat wij niet wilden stoppen omdat wij nog steeds een goede balenpers wilden. Uiteindelijk zijn we uit elkaar gegaan. We hadden niet echt ruzie maar de intenties kwamen niet overeen. Ze wilden een handtekening en wij wilden die niet zetten en daarom namen zij de balenpers weer mee. Ze hebben de balenpers weer ingeladen en toen waren wij uitgepraat.In de dagen erna hebben we een advocaat gezocht. Vervolgens heb ik een telefoongesprek met [naam 2] gevoerd. Dit was een kort gesprek. Ik heb meegedeeld dat we niet akkoord waren met het meenemen van de pers en ook niet met het feit dat de problemen nog steeds niet waren opgelost. (…) [naam 2] heeft wel iets gezegd maar wat precies weet ik niet meer.
(…) Ik had er weinig vertrouwen in dat de pers op 21 juni goed hersteld was. Ik zag al snel dat het probleem met de slipkoppeling niet was verholpen. Ik zag namelijk dat het dezelfde slipkoppeling was waarvan eerder was gebleken dat die te licht was (…)
3.11.
Uit het voorgaande volgt dat de partijen verklaringen hebben afgelegd die deels wel en deels niet met elkaar overeenstemmen. Uit alle verklaringen rijst het beeld dat er op 21 juni 2021, vijftien maanden na de koopovereenkomst, een impasse was ontstaan. Er was bij [partij A] weinig vertrouwen in (het herstel van) de balenpers, partijen waren niet tot overeenstemming gekomen met betrekking tot het testen, zij hebben geen akkoord kunnen bereiken over aanvullende functionaliteiten en een langere garantietermijn en evenmin over een teken van goede wil, waaraan CNH en [partij B] behoefte hadden. Over het moment dat partijen hebben besproken hoe zij verder moesten, lopen de verklaringen uiteen.
3.12.
[naam 3] heeft gedetailleerd verklaard dat [naam 2], [naam 1] én [naam 4] [naam 1] uitdrukkelijk en afzonderlijk hebben ingestemd met een voorstel tot beëindiging van de overeenkomst. De gedetailleerde verklaring van [naam 3], aangevuld met de daarmee overeenstemmende partijverklaring van [naam 2], vormt ondersteuning voor het standpunt van [partij B] dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd. Hieruit kan immers worden afgeleid dat beide partijen een wilsverklaring hebben afgelegd tot een beëindiging van de overeenkomst. Dat strookt ook met de verklaring van [naam 5] die heeft verklaard over hetgeen [naam 2] heeft verteld toen hij terugkwam van de bijeenkomst op 21 juni 2021. De verklaring van [naam 3] is consistent en geloofwaardig door de genoemde details. De hoedanigheid van werknemer van CNH doet aan de geloofwaardigheid niet af.
Een beëindiging met wederzijds goedvinden past ook bij de omstandigheden die zich op dat moment voordeden – te weten het gebrek aan vertrouwen aan de kant van de broers [naam 1], de impasse waarin partijen waren beland en het meenemen van de balenpers – en komt overeen met de inhoud van de brief van 9 juli 2021 van [partij B], waarin als reactie op de sommatiebrief van [partij A] is aangegeven dat alle aanwezigen op 21 juni 2021 hebben ingestemd met het voorstel om de overeenkomst te beëindigen. Verder kan uit de verklaringen van alle getuigen worden vastgesteld dat de broers [naam 1] niet hebben geprotesteerd tegen het meenemen van de balenpers.
3.13.
De broers [naam 1] hebben weliswaar verklaard dat zij niet hebben ingestemd met beëindiging van de overeenkomst, maar zij hebben dat niet kunnen onderbouwen met concrete omstandigheden die daarop wijzen. De verklaringen blijven op dat onderdeel vaag en zijn in algemene bewoordingen gesteld. Zij hebben, kort gezegd, verklaard dat zij moesten tekenen bij het kruisje en dat [partij B] anders de machine weer zou meenemen, maar dat neemt niet weg dat in dat kader mogelijk ook over beëindiging van de overeenkomst is gesproken. De broers [naam 1] hebben ook niet duidelijk kunnen aangeven wat er volgens hen wél is besproken. Zo is onduidelijk gebleven wat de vervolgstap na het meenemen van de balenpers zou zijn geweest. De broers [naam 1] hebben daar niets over verklaard. Zij hebben ook niet kunnen toelichten waarom zij niet hebben geprotesteerd bij het meenemen van de pers.
De verklaringen over het telefoongesprek dat na 21 juni 2021 heeft plaatsgevonden tussen [naam 4] [naam 1] en [naam 2], ondersteunen het standpunt van de broers [naam 1] niet. [naam 2] heeft verklaard dat hij tegen [naam 4] [naam 1] heeft gezegd dat hij niet begreep dat er een dagvaarding zou volgen omdat de overeenkomst toch beëindigd was. Hij heeft ook verklaard dat [naam 4] [naam 1] in reactie op die opmerking enkel heeft verklaard dat het niet persoonlijk was, maar dat hij CNH verweet dat hij geen balenpers meer had. Uit de verklaring van [naam 2] kan worden afgeleid dat [naam 4] [naam 1] de opmerking van [naam 2] niet heeft weersproken. Met de verklaring van [naam 4] [naam 1] wordt dit niet weerlegd. Hij heeft immers verklaart dat hij niet precies meer weet wat de reactie van [naam 2] aan de telefoon was.
Gelet op het voorgaande wordt aan de verklaringen van de broers [naam 1] minder gewicht toegekend dan aan de verklaringen van [naam 3] en de broers [partij B].
3.14.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat [partij B] is geslaagd in het bewijs. Nu de overeenkomst is beëindigd zijn partijen ontslagen van hun verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst. Dat betekent dat [partij B] de balenpers niet meer hoeft te leveren en dat [partij A] de koopsom niet aan [partij B] hoeft te voldoen. De vorderingen van [partij B] zullen daarom worden afgewezen.
3.15.
Gelet op het voorgaande behoeft het bezwaar van [partij B] tegen de eiswijziging van [partij A] geen bespreking.
3.16.
[partij A] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [partij B] als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 5.737,00
- salaris advocaat € 4.140,50 (3,5 punten × € 1.183,00)
- nakosten
€ 173,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 10.050,50
in voorwaardelijke reconventie
3.17.
Aangezien de voorwaarde waaronder de reconventionele vorderingen zijn ingesteld niet is vervuld behoeven deze geen beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van [partij A] af,
4.2.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten, aan de zijde van [partij B] tot dit vonnis vastgesteld op € 10.050,50. Als [partij A] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [partij A] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.3.
veroordeelt [partij A] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen 14 dagen na aanschrijving zijn voldaan,
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.2. en 4.3. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2024.