ECLI:NL:RBOVE:2024:3342

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
ak_23_1527
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor legaliseren dakkapel; beroep ongegrond

Op 25 juni 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Enschede. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om een dakkapel te legaliseren, maar deze aanvraag werd op 22 december 2022 door het college afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het ernstige gevaar dat de vergunning zou worden gebruikt voor strafbare feiten, zoals vastgesteld in de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van détournement de pouvoir en dat de afwijzing van de vergunning niet in strijd was met het vertrouwensbeginsel. Eiseres had niet aangetoond dat er een toezegging was gedaan door het college die het vertrouwen rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding en terugbetaling van griffierecht af. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Wet Bibob in gevallen waar er een risico op misbruik van vergunningen bestaat.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1527

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: M.V. Hazekamp),
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, het college

(gemachtigde: mr. A. Haja).

Inleiding

1. Bij besluit van 22 december 2022 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het legaliseren van een dakkapel op het perceel [adres], afgewezen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 20 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college, vergezeld door [naam 1] en [naam 2].

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is eigenaar van de woning op het perceel [adres] (hierna: de woning) te [plaats]. De woning wordt gebruikt als kamerverhuurpand voor studenten.
3. Op 6 juli 2016 heeft het college na een bouwinspectie geconstateerd dat er aan de woning op het voor- en achterdakvlak een dakkapel is geplaatst, waarvoor een omgevingsvergunning is vereist waar eiseres niet over beschikte.
4. Op 26 juni 2018 heeft het college aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd om de overtreding ten aanzien van de dakkapellen te verwijderen. Deze last is van rechtswege verbeurd.
5. In 2018 heeft eiseres, gezamenlijk met haar echtgenoot, vier aanvragen voor een omgevingsvergunning ingediend om de dakkapellen te legaliseren. Deze aanvragen zijn geweigerd, ingetrokken of buiten behandeling gelaten.
6. Op 21 november 2021 en 1 februari 2022 hebben er opnieuw controles plaatsgevonden. Bij de controles is geconstateerd dat de dakkapellen ongewijzigd op de woning aanwezig waren. Op grond van de controles heeft het college op 21 juli 2022 aan eiseres en haar echtgenoot afzonderlijk twee lasten onder dwangsom opgelegd.
7. Op 8 juli 2022 heeft eiseres opnieuw een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een dakkapel. Het college heeft op grond van de Beleidsregel Wet Bibob gemeente Enschede 2019 de aanvraag voorgelegd aan het Landelijk Bureau Bibob (LBB). Op 7 november 2022 heeft het LBB advies uitgebracht aan het college. Op grond van het advies van het LBB heeft het college een voornemen uitgesproken om de aanvraag omgevingsvergunning af te wijzen. Op 23 november 2022 heeft eiseres haar zienswijze op dit voornemen kenbaar gemaakt. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een ander besluit. Op 22 december 2022 heeft het college vervolgens de aanvraag omgevingsvergunning afgewezen, wegens ernstig gevaar dat de aangevraagde vergunning gebruikt zal worden om strafbare feiten mee te plegen (artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: de Wet Bibob)).

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt of het college terecht de aanvraag omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakkapel heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
9. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Juridisch kader
10. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
11. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 8 juli 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
12. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage die onderdeel van deze uitspraak uitmaakt.
Is het besluit in strijd met het verbod op détournement de pouvoir?
13. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het college zijn bevoegdheid voor een ander doel gebruikt dan waarvoor de bevoegdheid is verleend. Namens het college is namelijk verklaard dat de gevraagde omgevingsvergunning is geweigerd, omdat het college niet mee wil werken aan de reeds bestaande en vergunde kamerverhuur op de betreffende locatie. Daarnaast werpt het college eiseres de overtreding van de Wabo tegen, terwijl de aangevraagde omgevingsvergunning beoogt de overtreding te beëindigen. Dit is tegenstrijdig en wordt door het college ingezet om eiseres dubbel te bestraffen. Ook dit levert strijd op met het verbod op détournement de pouvoir.
14. De rechtbank overweegt ten aanzien van het eerste standpunt van eiseres dat niet is gebleken dat het college wenst de kamerverhuur in de woning te beëindigen. Daarvoor heeft eiseres immers reeds een vergunning. Indien de overtreding van de Wabo wordt beëindigd en de dakkapellen worden verwijderd, is het wellicht niet meer mogelijk om de twee kamers op de bovenverdieping te verhuren, maar dat doet niet af aan dat de rest van de woning gebruikt kan worden als kamerverhuurpand. Uit het primaire besluit volgt dat de aanvraag omgevingsvergunning is geweigerd omdat er ernstig gevaar bestaat dat de vergunning gebruikt zal worden om strafbare feiten mee te plegen. Dit is een weigeringsgrond op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Bibob. Noch uit de verklaringen van het college, noch uit de stukken die zijn overgelegd in de beroepsfase blijkt dat het college bij de weigering van de aanvraag omgevingsvergunning zijn bevoegdheid heeft misbruikt.
15. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar tweede standpunt. Het college heeft met hetgeen naar voren is gebracht ter zitting en in het verweerschrift voldoende aangetoond dat door de duur van de overtreding en het uitblijven van handelen aan de zijde van eiseres ernstig gevaar bestaat dat de vergunning zal worden gebruikt om strafbare feiten mee te plegen. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat niet enkel de kale overtreding van de Wabo eiseres wordt tegengeworpen, maar dat het hier gaat om een jarenlange overtreding van de Wabo, die eiseres heeft laten voortbestaan. De overtreding is namelijk reeds in 2016 geconstateerd, waarna in 2018 een last onder dwangsom is opgelegd en is verbeurd. Eiseres heeft in die periode herhaalde aanvragen ingediend voor legalisatie van de dakkapellen, die allen om uiteenlopende redenen zijn gestrand. De duur van de overtreding is eveneens meegewogen in het advies van het LBB, dat concludeert dat er ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunning gebruikt zal worden om strafbare feiten mee te plegen. Het college heeft van dit advies uit mogen gaan bij het nemen van het primaire besluit. Er is geen sprake van dubbel straffen.
16. Gelet op het bovenstaande is het besluit niet in strijd met het verbod op détournement de pouvoir.
Is het besluit genomen in strijd met het samenhangvereiste en het motiveringsbeginsel?
17. Eiseres voert aan dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd dat aan het samenhangvereiste is voldaan, omdat de in het advies van het LBB genoemde opiumwetdelicten en diefstal waarvoor de echtgenoot van eiseres is veroordeeld geen verband houden met de aanwezigheid van een dakkapel. Het enkele feit dat de delicten (ook) zijn gepleegd in een woning is onvoldoende.
18. De rechtbank overweegt dat het college de opiumwetdelicten en de diefstal slechts subsidiair aan de weigering ten grondslag heeft gelegd. Primair is de weigering van de omgevingsvergunning gestoeld op de overtreding van de Wabo. Nu de rechtbank reeds heeft overwogen dat het college de overtreding van de Wabo aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen, komt zij niet toe aan de beoordeling van het subsidiaire standpunt van partijen. De beroepsgrond ten aanzien van de opiumwetdelicten en de diefstal kan dan ook niet leiden tot een gegrond beroep. De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom verder onbesproken laten.
Is het besluit genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel?
19. Eiseres voert tot slot aan dat het besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel, omdat een aan het college verbonden stafjurist heeft verklaard dat de gevraagde omgevingsvergunning kan worden verleend. Eiseres had hier in redelijkheid op kunnen vertrouwen.
20. De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel van belang is of er sprake is van een (1) toezegging, die (2) aan het bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. Die houdt in (3) of de toezegging dient te worden nagekomen, of dat er zwaarder wegende belangen in de weg staan aan nakoming. [1]
21. Eiseres heeft niet aangetoond dat er sprake is van een toezegging. Volgens het college heeft de stafjurist in het betreffende gesprek aangegeven dat er op grond van de Wabo geen beletsel zou zijn om de omgevingsvergunning te verlenen. Er is echter wel een beletsel op grond van de Wet Bibob om de omgevingsvergunning te verlenen. Eiseres heeft geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat er wel sprake is geweest van een toezegging. Nu eiseres dit niet heeft aangetoond, struikelt haar beroep op het vertrouwensbeginsel reeds bij de eerste horde.
22. Gelet op het bovenstaande vormde het vertrouwensbeginsel geen beletsel om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren.

Conclusie en gevolgen

23. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college terecht de aanvraag omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakkapel heeft afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Fortuin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

Artikel 3

1. Voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b. strafbare feiten te plegen.
(…)

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1778.