ECLI:NL:RBOVE:2024:3338

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
ak_24_1880
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW). Eiser had een vrijstelling van arbeidsverplichtingen gekregen om een bedrijf op te starten, maar werkte inmiddels gemiddeld 63 uur per week in zijn eigen zaak. De rechtbank oordeelt dat het college de bijstandsuitkering van eiser terecht heeft ingetrokken. Eiser ontving sinds 8 april 2021 een bijstandsuitkering naar de norm van gehuwden, maar het college heeft op 12 juli 2022 besloten om de uitkering in te trekken met terugwerkende kracht tot 14 april 2022, omdat eiser als zelfstandig ondernemer werkte. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij gerechtvaardigd had verwacht dat hij recht op bijstand had, maar de rechtbank oordeelt dat deze verwachting niet gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeert dat het college zorgvuldig heeft gehandeld en dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de ontvangen bedragen terecht zijn. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/1880

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S. [naam]),
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, het college

(gemachtigde: N.A.M.G. van Rhijn en M.J. Padmos).

Inleiding en procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn uitkering op grond van de Participatiewet (PW).
1.1.
Met het eerste besluit van 12 juli 2022 heeft het college de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken vanaf 14 april 2022. Met het tweede besluit van 12 juli 2022 is de bijstandsuitkering over de periode van 14 april 2022 tot en met 30 april 2022 teruggevorderd tot een bedrag van € 839,57.
1.2.
Met het bestreden besluit van 22 januari 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij deze besluiten gebleven.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De gemachtigde heeft op zaterdag 20 april 2024 verzocht om uitstel van de zitting vanwege een crematie. Dit verzoek is afgewezen. Uit het verzoek bleek niet duidelijk dat sprake is van een gewichtige reden als bedoeld in artikel 2.13, tweede lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken. Niet duidelijk was in welke relatie
mr. [naam] tot de overledene stond en, in verband daarmee, waarom zij het uitstelverzoek niet eerder dan zaterdag 20 april heeft gedaan.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van het college deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontvangt sinds 8 april 2021 een bijstandsuitkering naar de norm van gehuwden. Het college heeft eiser tot en met 5 juni 2022 vrijgesteld van de sollicitatieplicht omdat hij als zelfstandig ondernemer aan de slag wilde gaan. Eiser heeft op enig moment gebeld en aangegeven dat hij op 16 april 2022 is begonnen met een eigen zaak in [vestigingsplaats]. Het college heeft vervolgens op 12 mei 2022 informatie opgevraagd bij eiser zoals bankafschriften, verklaringen, bewijsstukken en contracten. Eiser heeft informatie opgestuurd en in een verklaring van 19 mei 2022 aangegeven dat hij zijn winkel is gestart vanaf 14 april 2022. Hij werkt daar elke dag van 11:00 tot 20:00 uur. Deze feiten, informatie en omstandigheden zijn vermeld in een rapport van de gemeente van 12 juli 2022.

Standpunten van partijen

3. Volgens het college is het besluit zorgvuldig tot stand gekomen en heeft het college zich coulant opgesteld. Eiser had weliswaar een vrijstelling van de arbeidsverplichtingen gekregen om een bedrijf op te starten, maar het opstarten van een bedrijf is iets anders dan wanneer iemand gemiddeld meer dan 23 uur per week in zijn zaak werkt. Dan is volgens het urencriterium van de Belastingdienst sprake van een zelfstandig ondernemer. Omdat eiser vanaf 14 april 2022 gemiddeld 63 uur per week als zelfstandige aan het werk is vervalt het recht op een bijstandsuitkering. Het college heeft eiser niet in aanmerking laten komen voor een mogelijke aanvulling op de grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, omdat de onderneming niet in Nederland is gevestigd, maar in Duitsland.
4. Eiser is het niet eens met de beslissing en verwijst daarvoor in de eerste plaats naar zijn bezwaarschrift. Ook stelt eiser dat bij het college bekend was dat hij dagelijks van 11:00 uur tot 20:00 uur in zijn winkel werkte. Hij was zelfs vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen, omdat hij met een zaak bezig was. Eiser is van mening dat, door het opvragen van zijn financiële gegevens door de gemeente, bij hem de gerechtvaardigde verwachting werd gewekt dat hij toch recht op bijstand zou hebben. Verder stelt eiser dat hij veel uren aan het werk was in zijn zaak, maar dat de inkomsten zeer laag of negatief waren. Informatie hierover is bij het bezwaarschrift overgelegd. Volgens eiser is het besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel.

Wettelijk kader

5. Het college heeft de bijstandsuitkering met ingang van 14 april 2022 ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, van de PW. De terugvordering is gebaseerd op artikel 58, tweede lid, onder a, van de PW. De volledige wetteksten zijn vermeld in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank is van oordeel dat het college de bijstandsuitkering van eiser terecht heeft ingetrokken en teruggevorderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Dit doet de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat uit de stukken blijkt dat alle feiten en omstandigheden zijn meegewogen. Uit het rapport van 12 juli 2022 blijkt dat in het voordeel van eiser is besloten om de intrekking pas met ingang van 14 april 2022 te laten plaatsvinden, ondanks dat eiser zijn onderneming al sinds 5 november 2021 had ingeschreven, er in januari 2022 voor de eerste keer huur is betaald en in februari 2022 de eerste inkopen zijn gedaan. Hiervan was het college niet eerder op de hoogte gebracht. Het college heeft hier geen gevolgen aan verbonden. Daar is ook veel voor te zeggen, omdat eiser bij de toekenning van de bijstandsuitkering beter geïnformeerd had kunnen worden over de (eventuele) gevolgen van een onderneming in Duitsland. Bij de aanvraag had eiser namelijk al aangegeven dat hij een eigen onderneming wilde starten in [vestigingsplaats]. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de intrekking per 14 april 2022 in te laten gaan.
6.2.
Eiser stelt dat bij het college bekend was dat hij vanaf 14 april 2022 dagelijks van 11:00 uur tot 20:00 in zijn winkel werkt. Hij was zelfs vrijgesteld van arbeidsverplichtingen vanwege het opstarten van een eigen onderneming. Deze beroepsgronden slagen niet. Het college was pas van deze omvang op de hoogte, nadat eiser dit in een telefoongesprek had aangegeven. Daarnaast heeft het college er terecht op gewezen dat het opstarten van een bedrijf iets anders is dan wanneer iemand maar liefst meer dan 23 of meer uur per week in zijn zaak werkt. Bij eiser is dit gemiddeld 63 uur per week. De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft besloten dat eiser met ingang van 14 april 2022 geen recht meer had op een bijstandsuitkering, omdat hij als zelfstandige werkt. Daardoor is ook de bijstandsuitkering over de periode van 14 april 2022 tot en met 30 april 2022 terecht teruggevorderd.
6.3.
Eiser stelt dat bij hem de gerechtvaardigde verwachting was gewekt dat hij toch recht op bijstand had, omdat zijn financiële gegevens bij hem werden opgevraagd. Dit standpunt kan de rechtbank zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet volgen. Niet duidelijk is waarom eiser uit het feit dat bij hem financiële gegevens werden opgevraagd de verwachting kon hebben dat hij onverminderd recht had op een bijstandsuitkering.
6.4.
Verder stelt eiser dat hij veel uren aan het werk was in zijn zaak, maar de inkomsten zeer laag of negatief waren. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond ook niet slaagt, omdat dit hoort bij het ondernemersrisico. Tegenvallende inkomsten kunnen niet gecompenseerd worden door het laten voortduren van een bijstandsuitkering op grond van de PW. Gesteld noch gebleken is dat het college eiser, in verband met het feit dat zijn onderneming in Duitsland is gevestigd, ten onrechte niet in aanmerking heeft laten komen voor een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz).

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Op grond van artikel 3:2 van de Awb moet het bestuursorgaan de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en af te wegen belangen bij de voorbereiding van een besluit. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De beslissing op bezwaar moet op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb goed gemotiveerd zijn.
Participatiewet (PW)
Op grond van artikel 54, derde lid, van de PW voor zover van belang, herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
In artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW is bepaald dat de bijstandverlenende instantie de kosten van bijstand kan terugvorderen voor zover de bijstand, anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.