ECLI:NL:RBOVE:2024:3327

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
08.061073.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door beroepschauffeur met te lange vrachtwagencombinatie

Op 25 juni 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige beroepschauffeur, die op 23 september 2022 in Hardenberg een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte bestuurde een te lange vrachtwagencombinatie met een defect breedtemarkeringsbord en raakte een bestuurster van een elektrische fiets, die als gevolg van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel opliep en drie maanden later overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden, wat leidde tot de veroordeling tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat het letsel van het slachtoffer direct leidde tot haar overlijden. De rechtbank benadrukte dat van beroepschauffeurs een hogere mate van voorzichtigheid mag worden verwacht, vooral gezien de omstandigheden van het ongeval en de kwetsbaarheid van de fietser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.061073.23 (P)
Datum vonnis: 25 juni 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. M.Ü. Özsüren, advocaat in Harderwijk, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 23 september 2022 in Hardenberg als bestuurder van een vrachtwagencombinatie met aanhangwagen door zijn schuld een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en is overleden, dan wel dat verdachte gevaar/hinder op de weg heeft veroorzaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 23 september 2022 te Hardenberg, in de gemeente Hardenberg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een (samenstel van) voertuig(en) (vrachtauto met aanhangwagen),
komende uit de richting van het Rembrandtplein, gaande in de richting van de Oude Rheezerweg, daarmede heeft gereden over de Rheezerweg,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij dit (samenstel van) voertuig(en) beroepsmatig bestuurde en/of
terwijl het voertuig (aanhangwagen) van verdachte ongeveer 0,15 meter breder was dan, volgens artikel 5.18.41 lid 1 van de Regeling Voertuigen (RV), toegestaan,immers was de toegestane breedte van dat voertuig 2,55 meter en werd een breedte van 2,7 meter gemeten en/of
terwijl het samenstel van voertuigen, in strijd met art. 5.18.11 lid 2 onder a RV, de maximumlengte van 18,75 meter overschreed, immers was het samenstel van voertuigen ongeveer 20,3 meter en/of
terwijl de door hem bereden weg bestond uit een rijbaan die was van een rode (fietssuggestie)strook en/of
terwijl het zicht van verdachte ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt of gehinderd en/of
terwijl hij reeds enige/geruime tijd achter na genoemde fietser reed en/of nagenoemde fietser (telkens) voor hem op die weg heeft zien fietsen en/of
terwijl hij ter plaatse bekend was,
(een bestuurster van) een (elektrische) fiets in een bocht en/of bij het uitkomen van een bocht en/of vlak na een bocht heeft ingehaald/is gaan inhalen en/of
met het (samenstel van) voertuig(en) over een verdrijvingsvlak heeft gereden en/of
(de bestuurster van) die (elektrische) fiets heeft ingehaald/is gaan inhalen ter hoogte van en/of tijdens het passeren van een, tussen de rijstroken van de hoofdrijbaan aangebrachte, (verhoogde) midden-geleider en/of
(hierbij) (zeer) dicht langs de rechterkant van die weg heeft gereden, namelijk met een afstand van ongeveer 85 centimeter van zijn rechter achterband tot de trottoirband, en/of met een deel van het (samenstel van) voertuig(en) over de (fietssuggestie)strook heeft gereden en/of
op de aldaar op het wegdek gesitueerde (fietssuggestie)strook, is gebotst tegen,althans in aanrijding is gekomen met, (de bestuurster van) die, voor hem uit rijdende, (elektrische) fiets,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) werd gedood, althans die ander ( [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 september 2022 te Hardenberg, in de gemeente Hardenberg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een (samenstel van) voertuig(en) (vrachtauto met aanhangwagen),
komende uit de richting van het Rembrandtplein, gaande in de richting van de Oude Rheezerweg, daarmede heeft gereden over de Rheezerweg,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij dit (samenstel van) voertuig(en) beroepsmatig bestuurde en/of
terwijl het voertuig (aanhangwagen) van verdachte ongeveer 0,15 meter breder was dan, volgens artikel 5.18.41 lid 1 van de Regeling Voertuigen (RV), toegestaan, immers was de toegestane breedte van dat voertuig 2,55 meter en werd een breedte van 2,7 meter gemeten en/of
terwijl het samenstel van voertuigen, in strijd met art. 5.18.11 lid 2 onder a RV, de maximumlengte van 18,75 meter overschreed, immers was het samenstel van voertuigen ongeveer 20,3 meter en/of
terwijl de door hem bereden weg bestond uit een rijbaan die was van een rode (fietssuggestie)strook en/of
terwijl het zicht van verdachte ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt of gehinderd en/of
terwijl hij reeds enige/geruime tijd achter na genoemde fietser reed en/of na genoemde fietser (telkens) voor hem op die weg heeft zien fietsen en/of
terwijl hij ter plaatse bekend was,
(een bestuurster van) een (elektrische) fiets in een bocht en/of bij het uitkomen van een bocht en/of vlak na een bocht heeft ingehaald/is gaan inhalen en/of
met het (samenstel van) voertuig(en) over een verdrijvingsvlak heeft gereden en/of
(de bestuurster van) die (elektrische) fiets heeft ingehaald/is gaan inhalen ter hoogte van en/of tijdens het passeren van een, tussen de rijstroken van de hoofdrijbaan aangebrachte, (verhoogde) midden-geleider en/of
(hierbij) (zeer) dicht langs de rechterkant van die weg heeft gereden, namelijk met een afstand van ongeveer 85 centimeter van zijn rechter achterband tot de trottoirband, en/of met een deel van het (samenstel van) voertuig(en) over de (fietssuggestie)strook heeft gereden en/of
op de aldaar op het wegdek gesitueerde (fietssuggestie)strook, is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met, (de bestuurster van) die, voor hem uit rijdende, (elektrische) fiets,
en door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – overeenkomstig een aan de rechtbank overgelegd op schrift gesteld requisitoir – op het standpunt gesteld dat het primair aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie gaat daarbij uit van ernstige schuld vanwege het door verdachte beroepsmatig besturen van een te lange vrachtwagencombinatie met een defect breedtemarkeringsbord en vervolgens op een te kort stuk inhalen en op een verdrijvingsvlak rijden. Er is sprake van causaliteit tussen het overlijden van [slachtoffer] en de aanrijding.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – overeenkomstig een aan de rechtbank overgelegde pleitnota – vrijspraak betoogd van het primair ten laste gelegde omdat sprake is van één inschattingsfout en dat geen schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW) oplevert. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat slechts sprake kan zijn van aanmerkelijke onvoorzichtigheid van verdachte. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van causaal verband tussen de aanrijding en het overlijden van [slachtoffer] .
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen, het navolgende. [1]
Feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van het procesdossier worden vastgesteld. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 23 september 2022 vond er op de Rheezerweg vlak voor de kruising met de Frits de Zwerverlaan (binnen de bebouwde kom) in Hardenberg een ongeval plaats. Het betrof een door verdachte bestuurde vrachtwagen met oplegger en daaraan een aanhanger gekoppeld versus een fiets met trapondersteuning. Op deze fiets fietste [slachtoffer] . De vrachtwagen en [slachtoffer] reden over de Rheezerweg gaande in de richting van de Oude Rheezerweg. [2] De Rheezerweg is ter plaatse voorzien van een fietssuggestiestrook en middengeleiders aan weerszijden van de T-kruising met de Frits de Zwerverlaan. [3] Kort na de eerste middengeleider besloot verdachte [slachtoffer] in te halen. Verdachte raakte met zijn aanhangwagen tijdens het inhalen met de aangekoppelde aanhangwagen [slachtoffer] . Op het moment dat verdachte in zijn spiegel zag dat de fietser het breedtemarkeringsbord van de dieplader raakte en viel, remde hij direct. [4] Naar aanleiding van de val werd [slachtoffer] opgenomen in het Isala ziekenhuis in Zwolle. Op de spoedeisende hulp bleek dat bij haar onder andere sprake was van bloedingen bij de hersenen. Ook werd er een rotsbeenfractuur en een fractuur aan het sleutelbeen geconstateerd. [5]
Na ontslag uit het ziekenhuis werd [slachtoffer] opgenomen in woonzorgcentrum [locatie] . [6] Daar is [slachtoffer] op [overlijdensdatum] overleden.
De forensische opsporing verkeer heeft op de plaats van de aanrijding nader onderzoek gedaan. Zij zagen dat de lengte van de vrachtwagencombinatie 20,3 meter was en constateerden dat vrachtwagencombinatie daarmee langer was dan de maximale toegestane lengte. [7] Zij constateerden bij het plaatsen van de vrachtwagen met de aanhanger naast de tweede middengeleider dat de vrachtwagen en de aanhanger met de rechter wielen op de fietssuggestiestrook kwam. De ruimte tussen de tweede midden geleider en de trottoirband aan de kant van het ongeval was 3,86 meter. Samen met het uitstekende breedte-markeringsbord betekende dat dat op het moment van passeren van de vrachtwagen er in het gunstigste geval nog 116 centimeter ruimte over zou kunnen zijn op de rijstrook voor [slachtoffer] . [8] Het eerste breedtemarkeringsbord aan de rechterkant van de oplegger stak bij benadering 15 centimeter uit ten opzichte van het breedste punt van de vrachtwagen. [9] De maximale toegestane breedte van het voertuig is 255 centimeter. [10] De afstand tussen de eerste en tweede middengeleider bedroeg bij benadering 40 meter. Ter hoogte van de tweede middengeleider versmalde de rijbaan zich waardoor de vrachtwagen deels op de fietssuggestiestrook is gaan rijden en er minder dan 85 centimeter ruimte over was voor [slachtoffer] op deze strook. [11] De fiets moet met het linker uiteinde van het stuur het eerste breedtemarkeringsbord aan de rechterkant van de oplegger geraakt hebben. [12]
Ten aanzien van schuld in de zin van artikel 6 WVW
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad valt in zijn algemeenheid niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Beoordeeld dient dus te worden of sprake is van ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De rechtbank overweegt ten aanzien daarvan als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat hij op 23 september 2022 over de Rheezerweg in Hardenberg een vrachtwagen met oplegger en aanhanger bestuurde. Hij wist dat deze combinatie van voertuigen te lang was. Verdachte verklaarde dat hij al enige tijd achter de vrouw op een elektrische fiets reed en dat zijn zicht niet belemmerd werd. Nadat hij een eerste bocht genomen had op Rheezerweg zag hij dat hij niet met de vrachtwagencombinatie op de fietssuggestiestrook kwam en besloot hij [slachtoffer] in te halen, na het passeren van de eerste middengeleider. Tijdens het inhalen werd hij overvallen dat de weg vanaf de tweede middengeleider smaller werd. Dat had hij niet zo ingeschat, verklaarde verdachte. Verdachte verklaarde dat hij voor het rijden met de vrachtwagencombinatie gecontroleerd heeft of de breedtemarkeringsborden ingeschoven waren. Hij wist dat het breedtemarkeringsbord waar tegen [slachtoffer] aangekomen is, wel eens uitschoof door een bout die lostrilde. Verdachte verklaarde het bord wel eens ingeklapt te hebben na een rit. [13]
De rechtbank stelt op grond van de hierboven in de feiten en omstandigheden vermelde bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte vast dat verdachte een beroepschauffeur is die vaker met deze vrachtwagencombinatie heeft gereden. De rechtbank is van oordeel dat van bestuurders van dergelijke vrachtwagencombinaties, gelet op de lengte en breedte van een vrachtwagen met oplegger en aanhanger en het gevaar dat daarvan uitgaat, over het algemeen al een hogere mate van voorzichtigheid mag worden geëist. Daar komt bij dat van verdachte, vanwege zijn kennis en ervaring als beroepschauffeur op deze vrachtwagencombinatie, deze voorzichtigheid temeer mocht worden verwacht. Verdachte had zich er bewust van moeten zijn dat door de inhaalmanoeuvre tussen de twee middengeleiders over een afstand van 40 meter en een versmalling van de weg daarna een gevaarlijke situatie zou ontstaan, - mede gelet op de enorme lengte van de vrachtwagencombinatie - ten opzichte van een relatief kwetsbare verkeersdeelnemer, in dit geval een fietsster. Verdachte heeft de afstand en de versmalling verkeerd ingeschat. Ook heeft hij nagelaten het desbetreffende breedtemarkeringsbord, voor het starten met de rit met de vrachtwagencombinatie deugdelijk te bevestigen, terwijl hij wist dat dit bord wel eens lostrilde tijdens een rit. De rechtbank stelt dan ook vast dat sprake is van verwijtbaar verkeersgedrag bestaande uit meerdere verkeersfouten.
Gelet op de hiervoor uiteengezette concrete omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden en dat sprake is van verwijtbaar onvoorzichtig rijgedrag. Daarmee is het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten als bedoeld in artikel 6 van de WVW.
Letsel en overlijden van [slachtoffer]
Zoals hiervoor is beschreven, zijn er na de aanrijding bij [slachtoffer] bloedingen rondom de hersenen (rechts frontaal en aan rechter zijkant (zogenaamde subarachnoïdale en subdurale bloedingen) geconstateerd. Ook waren er een tweetal fracturen, een bloedende hoofdwond en diverse schaafwonden. Forensisch arts S.J. Th. van Kuijk heeft in zijn letselrapportage van 1 maart 2023 daarover opgemerkt dat qua leeftijd en ernst van het totale letsel het de verwachting was dat het herstel van mevrouw [slachtoffer] vele maanden zou gaan duren en niet tot restloos herstel zou gaan leiden. De rechtbank is gelet op deze bevindingen van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] aan te merken is als zwaar lichamelijk letsel.
Gebleken is dat [slachtoffer] niet hersteld is, maar op [overlijdensdatum] is overleden.
Causaal verband
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het overlijden van [slachtoffer] aan verdachte kan worden toegerekend. Daarvoor is vereist dat er sprake is van causaal verband tussen het door verdachte veroorzaakte ongeval en de dood van [slachtoffer] . De maatstaf hiervoor is als het overlijden redelijkerwijs als gevolg van het ongeval aan te merken is.
[slachtoffer] is na de aanrijding op 23 september 2022 in het Isala ziekenhuis in Zwolle opgenomen. Na opname in het Isala ziekenhuis is zij opgenomen in een woonzorgcentrum voor verder herstel. De neuroloog van het Isala gaf aan dat [slachtoffer] ten tijde van het verlaten van het ziekenhuis aan de beterende hand was. [14] Op [overlijdensdatum] heeft schouwarts Touma geconcludeerd dat [slachtoffer] op die dag overleden is als gevolg van uitdroging en lichamelijke uitputting in het kader van dementie. [15] Vervolgens heeft hij een verklaring natuurlijke dood opgemaakt. Nadien is er door forensisch arts S.J. Th. van Kuijk een letselrapportage opgemaakt waarin hij op heeft genomen dat er wel sprake is van causaal verband tussen het overlijden van [slachtoffer] en de aanrijding op 23 september 2022. Hij heeft in zijn rapport vermeld dat zij na de aanrijding verder achteruit is gegaan. Informatie over dit achteruit gaan van de gezondheid van [slachtoffer] ontbreekt. Op grond van deze beperkte informatie en het tijdsverloop van drie maanden tussen het ongeval en het overlijden kan de rechtbank onvoldoende met zekerheid vaststellen dat het tijdens de aanrijding ontstane letsel uiteindelijk tot het overlijden van [slachtoffer] heeft geleid.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de dood van het slachtoffer het aan verdachte redelijkerwijs toe te rekenen gevolg is geweest van de door verdachte veroorzaakte aanrijding, zodat de rechtbank verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 september 2022 te Hardenberg, in de gemeente Hardenberg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een (samenstel van) voertuig(en) (vrachtauto met aanhangwagen),
gaande in de richting van de Oude Rheezerweg, daarmede heeft gereden over de Rheezerweg,
aanmerkelijk, onvoorzichtig heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij dit (samenstel van) voertuig(en) beroepsmatig bestuurde en
terwijl het voertuig (aanhangwagen) van verdachte ongeveer 0,15 meter breder was dan, volgens artikel 5.18.41 lid 1 van de Regeling Voertuigen (RV), toegestaan,immers was de toegestane breedte van dat voertuig 2,55 meter en werd een breedte van 2,7 meter gemeten en
terwijl het samenstel van voertuigen, in strijd met art. 5.18.11 lid 2 onder a RV, de maximumlengte overschreed, immers was het samenstel van voertuigen ongeveer 20,3 meter en
terwijl de door hem bereden weg bestond uit een rijbaan die was van een rode (fietssuggestie)strook en
terwijl het zicht van verdachte ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt of gehinderd en
terwijl hij reeds enige/geruime tijd achter na genoemde fietser reed en nagenoemde fietser (telkens) voor hem op die weg heeft zien fietsen en
terwijl hij ter plaatse bekend was,
(een bestuurster van) een (elektrische) fiets in een bocht en/of bij het uitkomen van een bocht en/of vlak na een bocht heeft ingehaald/is gaan inhalen en
met het (samenstel van) voertuig(en) over een verdrijvingsvlak heeft gereden en
(de bestuurster van) die (elektrische) fiets heeft ingehaald/is gaan inhalen ter hoogte van en/of tijdens het passeren van een, tussen de rijstroken van de hoofdrijbaan aangebrachte, (verhoogde) midden-geleider en
(hierbij) (zeer) dicht langs de rechterkant van die weg heeft gereden, namelijk met een afstand van ongeveer 85 centimeter van zijn rechter achterband tot de trottoirband, en/of met een deel van het (samenstel van) voertuig(en) over de (fietssuggestie)strook heeft gereden en
op de aldaar op het wegdek gesitueerde (fietssuggestie)strook, is gebotst tegen,althans in aanrijding is gekomen met, (de bestuurster van) die, voor hem uit rijdende, (elektrische) fiets,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in het artikel 6 in samenhang met artikel 175 WVW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
primair
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994,
terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel toegebracht is.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gelet op de fouten die verdachte als beroepschauffeur heeft gemaakt en de fatale afloop van het ongeluk gevorderd aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een rijontzegging voor de duur van 2 jaar op te legen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat enkel het strafdoel van generale preventie aan de orde kan zijn. Hij heeft geconcludeerd dat verdachte een beroepschauffeur is die nooit eerder betrokken is geweest bij een ongeval en heeft verzocht een geldboete en een geheel voorwaardelijke rijontzegging met een proeftijd van één jaar op te leggen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van het strafbare feit
Verdachte heeft zich als beroepschauffeur op 23 september 2022 schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval. Hij maakte een inschattingsfout door in te halen op een plek waar dat gelet op de (te lange) vrachtwagencombinatie die hij bestuurde, niet kon. Omdat hij door het raken van de middengeleider op de weg naar rechts stuurde, raakte hij met een uitgeschoven breedtemarkeringsbord – waarvan hij wist dat deze tijdens ritten soms uitschoof - het stuur van de elektrische fiets waarop [slachtoffer] zat. Hierdoor kwam zij ten val en liep zij zwaar lichamelijk letsel op. Uiteindelijk is zij na drie maanden overleden in een verzorgingshuis.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 23 april 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Verdachte heeft ter terechtzitting verteld nog altijd als beroepschauffeur te rijden voor hetzelfde bosbouwbedrijf. Ook heeft hij verklaard dat het ongeval en het overlijden van [slachtoffer] hem niet onberoerd heeft gelaten en nog steeds zwaar op hem drukt.
Strafoplegging
Bij haar beslissing over de strafmodaliteit heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die oriëntatiepunten gaan ten aanzien van overtreding van artikel 6 WVW 1994 waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en zwaar lichamelijk letsel uit van de oplegging van een taakstraf van 120 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden. De rechtbank ziet in het tijdsverloop tussen het ongeval en de behandeling van de strafzaak reden om af te wijken van dit oriëntatiepunt voor wat betreft de rijontzegging. Een geldboete acht de rechtbank niet passend.
De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uur opleggen en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden. Daaraan zal een proeftijd van twee jaren verbonden worden.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr en 179 WVW 1994.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
-
ontzegtde verdachte de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt, dat deze bijkomende straf,
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór
het einde van een
proeftijd van 2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig
gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mrs. S.H. Peper en J.G.M. Fluttert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024.
Buiten staat
Mr. Fluttert is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, district IJsselland met nummer PL0600—2023056969. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 4.
3.Pagina 75.
4.Zie de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting op 11 juni 2024.
5.Pagina 54a.
6.Pagina 2.
7.Pagina 107 en 108.
8.Pagina 92, alinea 2 en 3.
9.Pagina 88, regel 1 en 2.
10.Pagina 109 en 110.
11.Pagina 98, laatste alinea.
12.Pagina 90, laatste alinea.
13.Zie de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 11 juni 2024.
14.Pagina 10, regel 29, 30, 51 en 52.
15.Pagina 54, laatste alinea.