ECLI:NL:RBOVE:2024:332

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
10716190 \ CV EXPL 23-3727
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige huur en ontruiming van containers in civiele procedure

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, heeft eiseres, een B.V., een vordering ingesteld tegen gedaagde, een handelend persoon onder de naam GLAS IN LOOD ATELIER KAPPIE, met betrekking tot achterstallige huur en opslagkosten voor containers. De procedure begon met een tussenvonnis op 3 oktober 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 29 november 2023. Eiseres vorderde betaling van € 8.396,23 aan achterstallige huur, opslagkosten en bijkomende kosten, evenals de ontruiming van de huurcontainer en de eigen container van gedaagde. Gedaagde voerde verweer en stelde dat eiseres schade had veroorzaakt aan de inhoud van de containers, waardoor hij zijn betalingsverplichtingen wilde opschorten.

De kantonrechter oordeelde dat het beroep van gedaagde op opschorting niet slaagde, omdat hij onvoldoende bewijs had geleverd dat de schade aan de inhoud van de containers door eiseres was veroorzaakt. De rechter wees de vorderingen van eiseres grotendeels toe, inclusief de betaling van achterstallige huur en opslagkosten, en gaf gedaagde de opdracht om zijn container binnen veertien dagen op te halen. De rechter oordeelde ook dat gedaagde in de proceskosten moest worden veroordeeld, aangezien hij de partij was die hoofdzakelijk ongelijk kreeg. Dit vonnis werd uitgesproken op 16 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10716190 \ CV EXPL 23-3727
Vonnis van 16 januari 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres],
gemachtigde: mr. J.W. Both,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam
GLAS IN LOOD ATELIER KAPPIE,
te Kampen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 oktober 2023
- de mondelinge behandeling van 29 november 2023 en de op die zitting voorgedragen pleitnota van [eiseres].
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
In deze zaak is kort gezegd het volgende aan de orde. [gedaagde] heeft nog altijd een huurcontainer van [eiseres] in gebruik en een eigen container bij [eiseres] in opslag staan, terwijl [eiseres] de overeenkomst met [gedaagde] voor die huur en opslag al in 2021 heeft opgezegd. [eiseres] vordert nu onder meer betaling van achterstallige huur en opslagkosten, deels bij wijze van schadevergoeding, en wil dat [gedaagde] de huurcontainer ontruimt en zijn eigen container van het terrein van [eiseres] verwijdert. [gedaagde] meent echter dat [eiseres] schade heeft veroorzaakt aan de inhoud van de containers in kwestie en beroept zich op opschorting voor wat betreft zijn financiële verplichtingen jegens [eiseres].
2.2.
De kantonrechter zal hierna tot het oordeel komen dat het beroep van [gedaagde] op opschorting niet slaagt en dat de vorderingen van [eiseres] grotendeels moeten worden toegewezen.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben in 2016 een overeenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] vier containers van [eiseres] heeft gehuurd en door [eiseres] heeft laten opslaan.
3.2.
Deze containers stonden aanvankelijk zodanig opgestapeld in de containerterminal in Kampen dat [gedaagde] slechts op afspraak bij de inhoud van die containers kon komen. In 2018 zijn de containers verplaatst naar de eigen locatie van [eiseres] in [vestigingsplaats]. Daar zijn de containers naast elkaar op de grond geplaatst, zodat de inhoud daarvan wel voor [gedaagde] toegankelijk was.
3.3.
Vanaf februari 2019 heeft [gedaagde] ook een eigen container bij [eiseres] laten opslaan. Vanaf september 2019 heeft [gedaagde] bovendien een extra container van [eiseres] gehuurd. Op enig moment hebben partijen afgesproken dat [eiseres] tijdens kantoortijden toegang zou hebben tot de bij hem in gebruik zijnde containers.
3.4.
[gedaagde] heeft tot en met 10 november 2020 aan zijn financiële verplichtingen jegens [eiseres] voldaan.
3.5.
Op 7 juni 2021 heeft [gedaagde] mondeling de huur van één van de containers opgezegd en heeft hij [eiseres] gemeld dat hij de andere vijf containers van het terrein van [eiseres] zou verwijderen.
3.6.
Op 11 juni 2021 heeft [gedaagde] geprobeerd de betreffende containers weg te halen en per e-mail van 12 juni 2021 heeft hij aan [eiseres] laten weten dat dit door ruimtegebrek niet was gelukt.
3.7.
[eiseres] heeft medio juni 2021 de eigen container van [gedaagde] – met daarin glas-in-lood – een meter of twintig verplaatst, zodat deze door middel van een zijlader weggetakeld kon worden.
3.8.
[gedaagde] heeft [eiseres] vervolgens aansprakelijk gesteld, omdat het glas-in-lood door het verplaatsen van de container zou zijn beschadigd.
3.9.
In augustus 2021 is [gedaagde] een kortgedingprocedure gestart tegen [eiseres]. Bij vonnis van 13 september 2021 in die procedure is [eiseres] veroordeeld om [gedaagde] en één of meer schade-experts op werkdagen van 9:00 tot 17:00 uur vrije toegang te verlenen tot de bij [gedaagde] in gebruik zijnde containers, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.10.
In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het hiervoor genoemde vonnis bekrachtigd.
3.11.
Bij brief van 8 oktober 2021 heeft [eiseres], voor het geval partijen niet alsnog tot een oplossing zouden komen, de overeenkomst met [gedaagde] opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van vier weken en hem erop gewezen dat indien hij zijn eigen container niet ophaalt en de spullen uit de gehuurde containers verwijdert, [eiseres] dit op kosten van [gedaagde] zal doen.
3.12.
Op 18 november 2021 heeft [gedaagde] twee van de door hem gehuurde containers laten wegtakelen van het terrein van [eiseres]. Nadat [eiseres] de politie en justitie had ingeschakeld, heeft [gedaagde] de betreffende containers weer teruggeplaatst.
3.13.
[gedaagde] heeft [eiseres] een aantal weken later aansprakelijk gesteld voor een lekkage in één van de gehuurde containers.
3.14.
In verband met de in r.o. 3.8 genoemde schade heeft de verzekeraar van [eiseres] expertisebureau Crawford & Company (Nederland) B.V. (hierna te noemen: Crawford) op 7 december 2021 en op 5 augustus 2022 een rapport laten opmaken. In het rapport van 7 december 2021 is onder meer het volgende te lezen:
Container [container]
(…)
Wij stelden vast dat veel goederen los in de container waren geplaatst. Daarnaast betrof het relatief kwetsbare lijsten en ramen met glas-in-lood.
3.15.
In het rapport van Crawford van 5 augustus 2022 staat onder meer vermeld:
Oorzakelijk verband
Zoals eerder gerapporteerd is het oorzakelijk verband tussen eventuele schade aan glas-in-lood en het verplaatsen van de container [container] op het terrein van verzekerde voor de wederpartij moeilijk aantoonbaar. De wederpartij heeft vooraf geen inventarisatie van de goederen gemaakt en verzekerde heeft geen toegang tot de container gehad.
De wederpartij stelt dat met name door het verplaatsen van container [container] op het terrein aan de [adres] schade is ontstaan. Daarbij wordt door de wederpartij gesuggereerd dat de container deels werd gekanteld om te verplaatsen en dat de container over de bestrating werd geschoven/geduwd. Dit scenario achten wij nog steeds niet aannemelijk.
(…)
Verzekerde beschikt over een 8-tons heftruck van het merk Linde (…) voorzien van vorken met een lengte van 240 cm en een 3-tons heftruck van het merk Linde (…)
Aangezien verzekerde de container op stalen rollen verplaatst, is het niet nodig om de container hoger dan 10 à15 cm omhoog te bewegen. De rollen zijn 26 cm breed (…)
De sporen op het terrein, waarvan door de heer [gedaagde] wordt beweerd dat deze het gevolg zijn van het verslepen van de container, blijken te corresponderen met de breedte van de rollen (26 cm).
De heer [gedaagde] blijft er echter van overtuigd, dat de container zeker tientallen cm’s omhoog moet zijn gelicht/gekanteld en vervolgens over de bestrating werd gesleept. Dit is naar onze mening niet mogelijk en zou tot aanzienlijke schade aan de container (met name de “corner casting” van de container) en bestrating hebben geleid. Hiervan is geen sprake.
3.16.
[gedaagde] heeft Expertise Bureau Noord (hierna te noemen: EBN) opdracht gegeven voor een contra-expertise. In dat kader heeft EBN op 28 september 2022 een rapport opgesteld waarin onder meer vermeld staat:
4.2
Beantwoording onderzoeksvraag
- Kan de schade aan het glas in lood zijn ontstaan door het niet op de juiste wijze verplaatsen van de container?EBN heeft de situatie bekeken, de plaats waar de container stond, het traject dat is afgelegd
en in de container is geconstateerd dat een deel van de lading is verschoven (foto 12). Of de
lading voldoende gezekerd en op de juiste wijze is vastgezet is geen onderdeel van de
vraagstelling en wordt niet behandeld. EBN constateert dat het gestapelde deel achter in de
container (vanaf de achterzijde gezien, dus eigenlijk voorin de container) is scheef gezakt.
EBN heeft geen opname gezien van voor de aanvang van het transport en kan dus niet
aantonen dat de schade voor het transport nog niet aanwezig was. EBN kan echter ook niet
uitsluiten dat de schade is ontstaan tijdens het transport, bijvoorbeeld dat de container per
ongeluk wel van de rol is gevallen, of wellicht toch niet helemaal correct is gelift.
[eiseres] heeft, ondanks dat [gedaagde] daarop aanstuurde, niet willen demonstreren hoe hij
de container heeft verplaatst, ondanks dat alle gebruikte voorzieningen aanwezig waren.
3.17.
[gedaagde] heeft op dit moment nog altijd een opstelplaats en een container van [eiseres] in gebruik met het kenmerk [huurcontainer] (hierna te noemen: de huurcontainer) en een opstelplaats waarop [gedaagde] zijn eigen container met kenmerk [container] (hierna te noemen: de container van [gedaagde]) heeft geplaatst.

4.4. Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert – samengevat – om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 8.396,23, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, en tot betaling van een bedrag van € 10,89 (inclusief btw) per week vanaf 1 juli 2023 voor de opslag van de container van [gedaagde], € 9,075 (inclusief btw) per week vanaf 2 juli 2023 voor de verhuur van de huurcontainer en € 10,89 (inclusief btw) per week vanaf 3 juli 2023 voor de opslag van de huurcontainer, voor iedere week dat de container van [gedaagde] niet van het terrein van [eiseres] is weggenomen en de huurcontainer niet leeg is opgeleverd aan [eiseres];
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 859,47 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 849,77 aan kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, te vermeerderen met de wettelijke rente;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.100,00 als voorschot op de kosten van reparatie van de huur- en kantinecontainer;
[gedaagde] te gebieden om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn eigen container met inhoud van het terrein van [eiseres] op te halen en de huurcontainer geheel te ontruimen en aan [eiseres] ter beschikking te stellen, en te bepalen dat indien [gedaagde] niet aan dit gebod voldoet, [eiseres] gemachtigd is om de (inhoud van de) container van [gedaagde] af te (doen) voeren door en naar het gemeentelijke afvalpunt en hetzelfde te doen met de inhoud van de huurcontainer, en te bepalen dat [gedaagde] de kosten daarvan aan [eiseres] verschuldigd is, te vermeerderen met de wettelijke rente;
te bepalen dat [eiseres] met onmiddellijke ingang is ontheven van de in het vonnis van 13 september 2021 opgelegde dwangsom en ontheven blijft, dan wel de dwangsom op te heffen;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

achterstallige huur en opslagkosten
5.1.
[eiseres] maakt in deze procedure allereerst aanspraak op betaling van een bedrag van € 8.396,23. Dat bedrag ziet op de (achterstallige) huur en de kosten voor opslag van de containers over de periode vanaf 11 november 2020 tot begin juli 2023. Volgens [eiseres] is [gedaagde] ten onrechte zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst niet nagekomen en houdt hij vanaf de einddatum van die overeenkomst het gehuurde onrechtmatig onder zich, zodat hij op grond van artikel 7:225 BW een schadevergoeding aan haar verschuldigd is gelijk aan de huurprijs. [gedaagde] is op grond van die bepaling eveneens een schadevergoeding verschuldigd die gelijk is aan de kosten voor de opslag/het gebruik van de opstelplaats, omdat [eiseres] (een deel van) haar erf door het handelen van [gedaagde] niet voor andere doelen kan inzetten en dus schade lijdt, aldus [eiseres]. Naast het bedrag van € 8.396,23 vordert [eiseres] ook schadevergoeding ter hoogte van de huur van de huurcontainer en van de kosten voor de opslag van die container en de container van [gedaagde] over de periode vanaf begin juli 2023 tot aan het moment dat de huurcontainer leeg aan [eiseres] is opgeleverd en de container van [gedaagde] van het terrein van [eiseres] is verwijderd.
5.2.
[gedaagde] betwist de verschuldigdheid van de door [eiseres] gevorderde bedragen op zichzelf niet. Hij stelt zich echter op het standpunt dat hij de betaling van die bedragen mag opschorten, omdat [eiseres] hem schade heeft berokkend door niet volgens de overeenkomst een waterdichte container te leveren en door op ondoordachte wijze de container met glas-in-lood te verslepen. Volgens [gedaagde] moet eerst de door hem geleden schade vastgesteld worden door een onafhankelijke taxateur en zal hij als de kwestie van de schade is opgelost, tot betaling van de openstaande bedragen aan [eiseres] overgaan.
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat het beroep van [gedaagde] op opschorting niet slaagt. [gedaagde] heeft de door hem gestelde vorderingen tot schadevergoeding namelijk onvoldoende onderbouwd. [eiseres] heeft met het overleggen van de rapporten van Crawford gemotiveerd betwist dat de schade aan het glas-in-lood is veroorzaakt door het verslepen van de container. [gedaagde] heeft in het licht van deze betwisting vervolgens onvoldoende onderbouwd dat [eiseres] de schade aan het glas-in-lood toch heeft veroorzaakt. Weliswaar heeft hij wat dit betreft verwezen naar het rapport van EBN, maar in dat rapport staat vermeld dat EBN niet kan aantonen dat de schade vóór het transport nog niet aanwezig was en dat niet uit te sluiten is dat de schade tijdens het transport is ontstaan. Dit rapport levert dus onvoldoende onderbouwing op voor de stelling van [gedaagde] dat de schade in kwestie door toedoen van [eiseres] is ontstaan.
5.4.
[gedaagde] lijkt dit zelf ook in te zien, omdat hij van mening is dat [eiseres] in het bijzijn van een taxateur moet nabootsen hoe zij de container precies heeft versleept. De kantonrechter ziet echter geen aanleiding voor een dergelijke reconstructie. [eiseres] wijst er namelijk terecht op dat [gedaagde] ervoor diende te zorgen dat de goederen in de betreffende container goed vastgezet waren. Uit het rapport van Crawford volgt dat dit niet het geval was en dat veel goederen los in de container waren geplaatst, terwijl het om kwetsbare lijsten en ramen met glas-in-lood ging. Voor zover de schade aan het glas-in-lood al tijdens het verslepen van de container door [eiseres] is veroorzaakt, betekent dit naar het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van zodanige eigen schuld aan de zijde van [gedaagde] dat hij [eiseres] niet aansprakelijk kan houden voor de ontstane schade.
5.5.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat [eiseres] hem om toestemming had moeten vragen voor het verslepen van de container en/of eerst in die container had moeten kijken om te bepalen of deze wel versleept kon worden, maar [eiseres] wijst er naar het oordeel van de kantonrechter terecht op dat zij ervan mocht uitgaan dat de container klaar voor vervoer was, omdat [gedaagde] de containers zelf op 11 juni 2021 al had geprobeerd te verwijderen. Gelet op de constatering van Crawford dat de lading veelal los in de container was geplaatst, gaat de kantonrechter ook voorbij aan de stelling van [gedaagde] dat hij de goederen in de container niet voor versleping van de container maar slechts op rechtstandig vervoer daarvan heeft gezekerd.
5.6.
Wat betreft de door [gedaagde] gestelde waterschade heeft [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat deze (ook) door toedoen van [gedaagde] is ontstaan. Volgens [eiseres] is die schade namelijk ontstaan bij de poging van [gedaagde] om de containers in november 2021 weg te takelen, waarbij [gedaagde] op het dak van de container in kwestie is gaan staan, en heeft [gedaagde] die lekkage niet eerder dan 1,5 maand na die poging voor het eerst bij haar gemeld. [gedaagde] heeft zich naar aanleiding van deze stellingen van [eiseres] aanvankelijk op het standpunt gesteld dat hij de waterschade 2 of 3 jaar geleden al bij [eiseres] heeft gemeld, maar heeft desgevraagd vervolgens ter zitting op dit punt tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Hij heeft namelijk enerzijds beaamd de schade jaren geleden al gemeld te hebben en anderzijds verklaard dat de lekkage niet eerder dan kort na november 2021 aan het licht is gekomen doordat de container erg vol zat. Gelet hierop en op het feit dat [gedaagde] nauwelijks iets heeft gesteld over de geleden waterschade, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] zijn vordering tot vergoeding van die schade onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd.
5.7.
Nu het beroep op opschorting van [gedaagde] niet slaagt, zijn de door [eiseres] gevorderde achterstallige huur en opslagkosten en de gevorderde schadevergoeding gelijk aan de huur en de opslagkosten toewijsbaar. In verband met de vertraging in de betaling, zal ook de door [eiseres] gevorderde wettelijke handelsrente over de achterstallige huur en opslagkosten worden toegewezen.
buitengerechtelijke incassokosten
5.8.
[eiseres] maakt ook aanspraak op betaling van een bedrag van € 859,47 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. [eiseres] heeft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten echter ten onrechte tevens berekend over de rente. Uitgaande van een hoofdsom van € 8.396,23 zal op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 794,81 aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over deze kosten is eveneens toewijsbaar.
voorschot reparatiekosten
5.9.
[eiseres] vordert ook betaling van een bedrag van € 1.100,00 als voorschot op reparatiekosten. Zij legt aan deze vordering ten grondslag dat [gedaagde], althans het door hem ingeschakelde takelbedrijf waarvoor [gedaagde] aansprakelijk is, bij zijn poging om de containers weg te takelen in november 2021 schade heeft veroorzaakt aan de kantinecontainer van [eiseres] en aan de huurcontainer, met de hiervoor genoemde lekkage tot gevolg. De kantonrechter constateert echter dat [eiseres] de schade in kwestie – die [gedaagde] gemotiveerd heeft weersproken – onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft namelijk alleen gesteld dat de schade op een bedrag van € 1.100,00 moet worden begroot, maar heeft geen bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van die stelling, terwijl dat wel op haar weg had gelegen. De rechtbank passeert om die reden het bewijsaanbod dat [eiseres] op dit punt heeft gedaan en wijst het bedrag van € 1.100,00 af.
kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid
5.10.
[eiseres] vordert ook betaling van een bedrag van € 849,77 aan kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW. Zij legt aan die vordering ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door ten onrechte te beweren dat zij aansprakelijk is voor de door [gedaagde] gestelde schade en door in november 2021 containers van [eiseres] weg te takelen en te beschadigen. Volgens [eiseres] moeten de extra advocaatkosten die zij in verband hiermee heeft moeten maken voor rekening van [gedaagde] komen. Aangezien in deze procedure niet de vraag voorligt of [gedaagde] jegens [eiseres] aansprakelijk is omdat hij ten onrechte heeft beweerd dat zij de door [gedaagde] gestelde schade heeft veroorzaakt en het voorschot op de door [eiseres] gestelde schade aan de containers wordt afgewezen, kan deze vordering naar het oordeel van de kantonrechter echter niet worden toegewezen.
ontruiming en verwijdering containers
5.11.
[eiseres] vordert tevens de ontruiming van de huurcontainer en de verwijdering van de container van [gedaagde] van haar terrein, met machtiging om deze ontruiming en verwijdering zelf te bewerkstelligen indien [gedaagde] hiermee in gebreke blijft. Zij legt aan deze vorderingen ten grondslag dat de overeenkomst met [gedaagde] is opgezegd en dat [gedaagde] weigert zijn eigen container van de opstelplaats te verwijderen en de huurcontainer te ontruimen.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen in kwestie door aan te voeren dat de containers op het terrein van [eiseres] moeten blijven staan om de door hem gestelde schade te kunnen bewijzen en een schade-expert deze te kunnen laten vaststellen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de door [gedaagde] gestelde schade, gaat de kantonrechter echter niet in dit verweer mee. Aangezien [eiseres] de overeenkomst met [gedaagde] al in 2021 heeft opgezegd, heeft [gedaagde] geen recht meer op het gebruik van de huurcontainer en op de opslag van zijn eigen container bij [eiseres]. Dit leidt ertoe dat de vorderingen in kwestie toewijsbaar zijn.
dwangsom
5.12.
[eiseres] vordert tot slot de opheffing van de in het vonnis van 13 september 2021 aan hem opgelegde dwangsom. Volgens [eiseres] is voor die dwangsom namelijk geen plaats meer, omdat de overeenkomst met [gedaagde] is opgezegd en hij dus geen recht of titel meer heeft om op haar terrein te komen, anders dan voor het ophalen van zijn eigen spullen en het ontruimen van de huurcontainer. De kantonrechter is echter van oordeel dat deze vordering niet kan worden toegewezen, omdat op grond van artikel 611d Rv een dwangsom uitsluitend kan worden opgeheven door de rechter die de dwangsom heeft opgelegd. In het onderhavige geval heeft de kantonrechter in kort geding de dwangsom opgelegd, zodat deze uitsluitend door de kantonrechter in kort geding kan worden opgeheven.
proceskosten
5.13.
[gedaagde] is de partij die hoofdzakelijk ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding € 107,32
- griffierecht € 514,00
- salaris gemachtigde € 792,00 (2,00 punten × € 396,00)
- nakosten
€ 132,00(plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.545,32

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 8.396,23 aan hoofdsom en een bedrag van € 1.293,25 aan rente, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over voornoemde hoofdsom vanaf 1 september 2023 tot de dag van volledige betaling en over voornoemde rentesom vanaf het moment dat de rente een vol jaar verschuldigd is tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 10,89 inclusief btw per week vanaf 1 juli 2023, € 9,075 inclusief btw per week vanaf 2 juli 2023 en € 10,89 inclusief btw per week vanaf 3 juli 2023, voor iedere week dat de container van [gedaagde] met inhoud niet van het terrein van [eiseres] is verwijderd en de huurcontainer niet leeg is opgeleverd aan [eiseres];
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 794,81 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 20 september 2023 tot de dag van volledige betaling;
6.4.
gebiedt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn eigen container met kenmerk [container] met inhoud van het terrein van [eiseres] op te halen en de huurcontainer met kenmerk [huurcontainer] geheel te ontruimen en aan [eiseres] ter beschikking te stellen;
6.5.
bepaalt dat indien [gedaagde] niet aan het in 6.4 genoemde gebod voldoet, [eiseres] gemachtigd is om de (inhoud van) container [container] af te (doen) voeren door en naar het gemeente afvalpunt (zakelijk afval, Recycling Kampen), en hetzelfde te doen met de inhoud van de container met kenmerk [huurcontainer], op kosten van [gedaagde], zulks op factuurbasis op realiteitsgehalte te controleren door de deurwaarder, en bepaalt dat [gedaagde] vervolgens het betreffende factuurbedrag exclusief btw aan [eiseres] dient te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het moment dat [eiseres] die factuur heeft betaald tot aan de dag van volledige betaling;
6.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.545,32, te betalen binnen veertien dagen na heden en te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024.