ECLI:NL:RBOVE:2024:3244

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
314768 KG RK 24-236
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verklaard wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel op 18 juni 2024 het wrakingsverzoek van verzoekster ongegrond verklaard. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.G. Blokziel, had op 15 mei 2024 een mondeling verzoek tot wraking ingediend tegen de rechter mr. drs. H.F.J.M. Schröder. De verzoekster stelde dat de rechter niet neutraal was en partijdig handelde in de procedure die tussen haar en een tegenpartij aanhangig was. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter in zijn rol als beslisser niet dwingend was en dat de door hem gegeven termijnen en instructies procesueel van aard waren. De rechter had bovendien de mogelijkheid geboden voor partijen om hun standpunten kenbaar te maken. De wrakingskamer benadrukte dat de indruk van partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat de rechter zijn taken op een zorgvuldige manier had uitgevoerd. De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 314768 KG RK 24-236
Beslissing van 18 juni 2024
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster tot wraking,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. M.G. Blokziel te Almere.

1.De procedure

1.1.
Bij gelegenheid van de behandeling ter terechtzitting op 15 mei 2024 heeft de advocaat van [verzoekster] (namens [verzoekster] ) een mondeling verzoek tot wraking van de rechter mr. drs. H.F.J.M. Schröder (hierna: de rechter) gedaan, zoals blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting (met zaaknummer C/08/280071 ES RK 22-2091).
1.2.
De rechter heeft niet berust in de wraking. Hij heeft per brief, ter griffie ontvangen op 24 mei 2024, een schriftelijke reactie ingediend.
1.3.
Het wrakingsverzoek van [verzoekster] is op 13 juni 2024 in het openbaar behandeld.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- [verzoekster] , bijgestaan door mr. Blokziel, voornoemd;
- de rechter;
- mr. A.C.W. Duiveman, advocaat te Dalfsen,
en waarbij als toehoorder aanwezig waren:
- [naam 1] en [naam 2] , beiden verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming;
- [naam 3] en [naam 4] , beiden verbonden aan Jeugdbescherming Overijssel;
- [naam 5] , persoonlijk begeleidster van [verzoekster] .

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Aan het wrakingsverzoek heeft [verzoekster] ten grondslag gelegd dat de rechter
in de procedure die tussen [verzoekster] en [naam 6] aanhangig is niet neutraal staat, omdat hij dwingend oplegt wat er moet gebeuren als juiste oplossing. Daarnaast krijgen beide advocaten onvoldoende tijd om daarop te reageren. De beschikking van
22 april 2024 is daarin het hoogtepunt, omdat de rechter het daarin [verzoekster] kwalijk neemt dat zij contact heeft opgenomen met GGZ Beilen, terwijl de rechter zelf meerdere keren contact heeft opgenomen met de gezinsvoogd.
2.2.
Daarnaast is volgens de beschikking het door de moeder gemaakte verslag van het gesprek van de speltherapeut van [verzoekster] buiten beschouwing gelaten en geeft dat het gevoel van partijdigheid. Alles wat [naam 6] zegt wordt voor waar aangenomen, terwijl alles wat [verzoekster] zegt in twijfel wordt getrokken en zij steeds alles met stukken moet onderbouwen. [verzoekster] wordt steeds in de verdediging gedrukt en heeft het gevoel met 3-0 achter te staan.

3.Het standpunt van mr. drs. H.F.J.M. Schröder

3.1.
In zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek heeft de rechter de gang van zaken op de zitting van 10 april 2024 toegelicht en tevens toegelicht wat er voorafgaand aan die zitting heeft plaatsgevonden. Tevens heeft de rechter uiteengezet wat er in de periode tussen 10 april 2024 en 15 mei 2024, het moment waarop het wrakingsverzoek werd gedaan, is gebeurd. Omdat partijen een verschillende visie hadden op het soort hulpverlening, heeft de rechter tijdens de zitting van 10 april in overleg met partijen en de gezinsvoogd een procedure voorgesteld, te weten dat de gezinsvoogd informatie zou inwinnen bij twee instanties, GGZ Beilen en Fier ! Leeuwarden, en daarover zou rapporteren. Vervolgens konden partijen daar schriftelijk op reageren, waarna de rechter een beslissing zou geven. Daarbij heeft de rechter korte termijnen gesteld, omdat alle partijen voortgang wilden en daarnaast de rechter zelf een tijdje afwezig zou zijn. Geen van de partijen heeft daar op
10 april 2024 bezwaar tegen gemaakt. Uit de schriftelijke reactie van [verzoekster] bleek vervolgens dat zij zelf contact had opgenomen met de twee instanties, terwijl niet duidelijk was hoe [verzoekster] de casus bij deze instanties heeft gepresenteerd. In die omstandigheden zag de rechter zich genoodzaakt een nieuwe procedure voor te schrijven, waarbij [verzoekster] de gelegenheid kreeg om haar zienswijze op een voor alle betrokkenen transparante wijze kenbaar te maken. De rechter heeft het verslag van het gesprek met de speltherapeut vooralsnog buiten beschouwing gelaten, omdat dit verslag niet door de speltherapeut, maar door [verzoekster] is opgesteld. De rechter heeft gevraagd om een door de speltherapeut zelf opgesteld verslag, hetgeen hij een zorgvuldige, onpartijdige gang van zaken acht. Het aannemen van een actieve rol leidt niet tot partijdigheid in de procedure waarin alle partijen erkennen dat het lange procesverloop schadelijk is.

4.4. De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer is van oordeel dat de rechter geen blijk heeft gegeven van enige vorm van vooringenomenheid of partijdigheid en zal het verzoek daarom ongegrond verklaren. Het volgende wordt daartoe overwogen.
4.2.
De wrakingskamer moet de vraag beantwoorden of de rechter partijdig is of dat de bij [verzoekster] bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Dat wil zeggen dat bij een willekeurige andere persoon in de plaats van [verzoekster] op grond van bepaalde feiten en omstandigheden óók de indruk kan zijn ontstaan dat de rechter partijdig is. Het uitgangspunt is dat de rechter vanwege zijn aanstelling als rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dat kan anders zijn als sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid, waaruit kan worden afgeleid dat hij vooringenomen is.
4.3.
Aan het wrakingsverzoek is ten grondslag gelegd dat de rechter dwingend oplegt wat er moet gebeuren als juiste oplossing. De wrakingskamer volgt [verzoekster] niet in dat betoog. Gebleken is dat in de zitting van 10 april 2024 is besproken dat de
-onafhankelijke- gezinsvoogd informatie zou inwinnen en daarover verslag zou uitbrengen. Vervolgens is in de beschikking van 22 april 2024 door de rechter uiteengezet wat de vervolgroute moet zijn met betrekking tot een informatieve voorbespreking bij GGZ Beilen. Daarbij is opnieuw een taak beschreven voor de gezinsvoogd. Dat die te volgen route kan worden ervaren als sturend maakt niet dat de rechter vooringenomen of partijdig is. Het betreft een wijziging door de rechter van een taak die al eerder, met de instemming van de ouders, aan de gezinsvoogd was gegeven Deze vorm van sturing maakt de rechter nog niet partijdig.
4.4.
Evenmin kan [verzoekster] hieraan een indruk van partijdigheid ontlenen. Allereerst heeft te gelden dat de gegeven termijnen processuele beslissingen zijn en daarbij is het uitgangspunt dat een onwelgevallige processuele beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat is in dit geval niet anders. Het standpunt van [verzoekster] dat partijen onvoldoende tijd kregen om te reageren wordt door de wrakingskamer gepasseerd, nu gebleken is dat de korte termijnen op de zitting van 10 april 2024 zijn besproken en daartegen geen bezwaren zijn geuit. Bovendien kreeg [verzoekster] de gelegenheid om voorafgaand aan het voorgesprek bij GGZ Beilen aan de gezinsvoogd haar bevindingen kenbaar te maken en vervolgens aan te sluiten bij dat voorgesprek. Niet valt in te zien hoe de rechter, aldus handelend de objectieve schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
4.5.
Door [verzoekster] is verder aangevoerd dat de rechter zelf meerdere keren heeft gebeld met de gezinsvoogd, terwijl de rechter het [verzoekster] kwalijk neemt dat zij contact heeft opgenomen met GGZ Beilen. De wrakingskamer is van oordeel dat ook uit het gegeven dat de rechter buiten de aanwezigheid van partijen contact op heeft genomen met de gezinsvoogd niet volgt dat sprake is van partijdigheid, vooringenomenheid of het opwekken van de schijn daarvan. Daarbij zij opgemerkt dat het eerste telefoongesprek tussen de rechter en de gezinsvoogd plaatsvond vóór de zitting van 10 april 2024. De inhoud van dat gesprek is vervolgens op die zitting besproken waarbij de gezinsvoogd aanwezig was. Het tweede telefoongesprek vond plaats op de vrijdag na die zitting. Dat gesprek had uitsluitend betrekking op het toezenden van stukken door de gezinsvoogd, er zijn geen inhoudelijke kwesties besproken. Dat nadien nog een keer is gebeld door de griffie met de gezinsvoogd over het toezenden van stukken kan in dit verband evenmin aan de rechter worden tegengeworpen.
4.6.
Ten aanzien van het verslag van de speltherapeut overweegt de wrakingskamer dat het binnen de context van deze zaak getuigt van een juiste taakopvatting om als rechter het door één van partijen opgestelde verslag buiten beschouwing te laten en te verzoeken om een door de (onafhankelijke) speltherapeut zelf opgesteld verslag. Het standpunt van [verzoekster] dat zij in tegenstelling tot [naam 6] al haar standpunten met stukken moet onderbouwen is niet nader toegelicht, zodat ook dit standpunt van [verzoekster] wordt gepasseerd.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat de door [verzoekster] aangedragen omstandigheden zowel afzonderlijk als in samenhang bezien de conclusie dat de rechter partijdig is niet kunnen dragen. Ook anderszins is niet gebleken dat sprake is van vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter en evenmin dat hij die indruk heeft gewekt.

5.De beslissing

De wrakingskamer verklaart het verzoek ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. A. Smedes, U. van Houten en E. Venekatte, in tegenwoordigheid van de griffier A.B. Knook en in openbaar uitgesproken op 18 juni 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.