ECLI:NL:RBOVE:2024:3241

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
10788371 \ CV EXPL 23-4311
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit van een marktverkoopwagen en de gevolgen voor de koopovereenkomst

In deze zaak heeft eiser, een ondernemer, een tweedehands marktverkoopwagen gekocht van gedaagde, maar na de aankoop bleek dat het chassis van de wagen volledig doorgeroest was, wat de veiligheid in gevaar bracht. Eiser vorderde ontbinding van de koopovereenkomst, terugbetaling van de koopsom, en schadevergoeding. Gedaagde betwistte de vorderingen en stelde dat de koopovereenkomst niet ontbonden kon worden. De kantonrechter oordeelde dat de verkoopwagen non-conform was, omdat deze niet voldeed aan de verwachtingen die eiser op basis van de overeenkomst mocht hebben. De kantonrechter wees de vorderingen van eiser grotendeels toe, omdat de gebreken aan de verkoopwagen zodanig waren dat herstel niet mogelijk was. Eiser had de koopovereenkomst op 1 juni 2023 buitengerechtelijk ontbonden, wat door de rechter werd bevestigd. Gedaagde werd veroordeeld tot terugbetaling van de koopsom en schadevergoeding aan eiser, evenals de proceskosten. De rechter oordeelde dat gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat de ontbinding rechtsgeldig was.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10788371 \ CV EXPL 23-4311
Vonnis van 18 juni 2024
in de zaak van
[eiser], h.o.d.n.
[bedrijf 1],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. M. el Houari,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n.
[bedrijf 2],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. T.T. Robijn.

1.Inleiding en samenvatting

1.1.
[eiser] heeft een tweedehands (markt)verkoopwagen van [gedaagde] gekocht. Na de verkoop bleek dat het chassis van de verkoopwagen volledig was doorgeroest waardoor de verkoopwagen niet veilig was voor gebruik. [eiser] vordert daarom ontbinding van de koopovereenkomst, terugbetaling van de koopsom, terugneming van de verkoopwagen door [gedaagde] en vergoeding van de door hem geleden schade. [gedaagde] is het daar niet mee eens en vindt dat de vorderingen afgewezen moeten worden.
1.2.
De kantonrechter zal de vorderingen van [eiser] (grotendeels) toewijzen en zal hierna uitleggen waarom.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- het bericht van 12 maart 2024 met producties van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 15 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft naar aanleiding van een Marktplaatsadvertentie op 6 december 2022 een (markt)verkoopwagen (hierna de verkoopwagen) van [gedaagde] gekocht met het kenteken [kenteken]. Voorafgaand aan de koop heeft [eiser] de verkoopwagen op
4 december 2022 samen met [naam 1] (hierna [naam 1]) bezichtigd bij [gedaagde] thuis.
3.2.
Na de koop heeft [eiser] enkele onderdelen van de verkoopwagen laten repareren en heeft hij investeringen gedaan in onder andere de belettering op de wagen en led lampen. Omdat de verkoopwagen te klein bleek heeft [eiser] de verkoopwagen op
6 februari 2023 doorverkocht aan [naam 2] voor een bedrag van € 9.075,-.
3.3.
[naam 2] heeft de verkoopwagen voor een onderhoudsbeurt aangemeld bij de fabrikant, [bedrijf 3]. [bedrijf 3] heeft [naam 2] op 24 februari 2023 onder andere het volgende gemeld:
“Wij willen u graag helpen en service verlenen aan de verkoopwagen echter wij hebben deze wagen voor het laatst op de hefbrug gehad in juni 2021 en geconstateerd dat de conditie van het chassis zeer slecht is! (draagarmen zijn doorgeroest). Wij hebben destijds de toenmalige eigenaar hiervoor gewaarschuwd dat het niet verantwoord is nog met deze wagen de weg op te gaan!”
3.4.
[naam 2] heeft naar aanleiding van dit bericht de koopovereenkomst met [eiser] buitengerechtelijk ontbonden op 26 februari 2023. [eiser] heeft daarop bij monde van haar gemachtigde [gedaagde] op 29 maart 2023 aansprakelijk gesteld en gesommeerd tot vergoeding van de schade.
3.5.
Op 19 mei 2023 heeft [naam 3], voorgaand eigenaar van de verkoopwagen, een schriftelijke verklaring afgelegd waaruit volgt dat hij de wagen in onderhoud had bij [bedrijf 3], dat de mededeling over de slechte conditie van het chassis met hem gedeeld was en dat hij daarom de wagen om niet, voor de sloop had aangeboden aan [bedrijf 2]. Ook heeft hij verklaard dat hij aan [gedaagde] heeft medegedeeld dat hij de verkoopwagen ter sloop aanbod vanwege de staat van de wagen.
3.6.
De gemachtigde van [eiser] heeft daarop de koopovereenkomst op 1 juni 2023 buitengerechtelijk ontbonden en [gedaagde] nogmaals gesommeerd de geleden schade te vergoeden. [gedaagde] heeft daarop gereageerd dat hij niet aan de sommatie zal voldoen.
3.7.
Op 21 juli 2023 heeft [eiser] een onderzoek door [bedrijf 4] (hierna [bedrijf 4]) laten doen naar de staat van de verkoopwagen. Uit het rapport volgt onder andere het volgende:
“Kort samengevat is er sprake van een object dat in zeer slechte staat is, waarbij de kans op een ongeval (tijdens het rijden en/of het gebruik) aanzienlijk is. De stevigheid, het verband en de bevestiging van de wielbevestiging is in zeer ernstige mate aangetast door roest en door eerder weggeroeste onderdelen.”
Verder is in het rapport onder hoofdstuk 4
Inspectie / Schadeonder andere het volgende opgenomen:
“(…) Kort samengevat is het voertuig op een zeer ondeskundige en amateuristische wijze voorzien van lapmiddelen om de aanwezige roest en roestschade te maskeren. Wij zijn van mening dat hier duidelijk opzet in het spel is om het object er voor het oog, en zonder gebruik van een hefbrug, relatief goed uit te laten zien. Pas bij nader onderzoek (op een hefbrug) zal blijken wat de werkelijke staat van het voertuig is.”
Over de kosten voor herstel concludeert [bedrijf 4] in hoofdstuk 7
Herstel:
“(…)Er is in deze situatie sprake van een economisch totaal verlies situatie, daar de kosten voor herstel ruimschoots de dagwaarde overschrijden.”

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat de buitengerechtelijke ontbinding van 1 juni 2023 van de koopovereenkomst rechtsgeldig is geschied, althans de koopovereenkomst te ontbinden dan wel te vernietigen. [eiser] vordert verder een (negatieve) verklaring voor recht dat [eiser] op grond van de ongedaanmakingsverbintenis als gevolg van de vernietiging geen verplichtingen rusten. Ook vordert hij [gedaagde] te bevelen de verkoopwagen op te halen binnen 10 dagen na datum van het te wijzen vonnis op straffe van een dwangsom van € 10.000,- en [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 12.524,53, vermeerderd met de stallingskosten voor de verkoopwagen vanaf 19 september 2023 en vermeerderd met de wettelijke handelsrente, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser] vordert in deze procedure ontbinding dan wel vernietiging van de koopovereenkomst met [gedaagde] en heeft daarvoor meerdere grondslagen (bedrog, dwaling, onrechtmatige daad en non-conformiteit) aangevoerd. Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken is niet gesteld of gebleken dat [eiser] in een betere positie komt te verkeren wanneer de ene grondslag boven de andere wordt verkozen. [eiser] heeft daarom aan de kantonrechter overgelaten welke grondslag als eerst wordt behandeld. De kantonrechter is van oordeel dat de verkoopwagen in ieder geval non-conform is, waardoor de vorderingen op deze grondslag toegewezen kunnen worden en de kantonrechter niet toekomt aan de andere grondslagen.
Non-conformiteit
5.2.
De kantonrechter overweegt dat de afgeleverde zaak (de verkoopwagen) op grond van artikel 7:17 lid 1 BW aan de overeenkomst moet beantwoorden. Lid 2 bepaalt dat een zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt als zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper daarover heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen.
5.3.
[eiser] heeft aangevoerd dat de verkoopwagen bij de verkoop daarvan niet de eigenschappen beschikte die voor normaal gebruik daarvan nodig zijn. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het chassis van de verkoopwagen volledig doorgeroest is en dat dit zorgt voor een onveilige situatie waardoor hij zijn producten niet vanuit de verkoopwagen kan verkopen en hij niet met de verkoopwagen deel kan nemen aan het verkeer. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst [eiser] naar de e-mail van [bedrijf 3] van 24 februari 2023 aan [naam 2] en naar het rapport van [bedrijf 4].
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit zowel het rapport van [bedrijf 4] als het bericht van [bedrijf 3] dat de verkoopwagen niet aan de koopovereenkomst voldoet. De verkoopwagen is gekocht als wagen voor de marktverkoop. [eiser] mocht daarom verwachten dat deze de eigenschappen zou hebben die daarvoor nodig zijn. Hij mocht er dus vanuit gaan dat hij in ieder geval veilig in de verkoopwagen kan lopen en dat deze veilig deel kan nemen aan het verkeer. Dat is volgens het rapport van [bedrijf 4] en het bericht van [bedrijf 3] door de slechte staat van het chassis niet mogelijk.
5.5.
Anders dat [gedaagde] lijkt te stellen wist [eiser] tijdens het sluiten van de koopovereenkomst niet dat het chassis in een zeer slechte staat verkeerde en had hij dat ook niet redelijkerwijs behoren te weten. Zoals [eiser] heeft aangevoerd is het chassis alleen te inspecteren wanneer de verkoopwagen op een hefbrug staat, en was de verkoopwagen gelet op het rapport van [bedrijf 4] ook ‘opgelapt’ om de roestschade te maskeren. Zonder hefbrug – die niet aanwezig was – kon [eiser] dus niet onder de verkoopwagen kijken om het chassis te inspecteren. Uit het enkele feit dat [gedaagde] heeft medegedeeld dat de verkoopwagen ruim 20 jaar oud is, hoefde [eiser] ook niet af te leiden dat de verkoopwagen volledig ongeschikt zou zijn voor gebruik. Anders dan [gedaagde] stelt is voor de vraag of de verkoopwagen non-conform is, ook niet van belang of [gedaagde] zelf al dan niet op de hoogte was van de gebreken.
5.6.
Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] een non-conforme verkoopwagen geleverd en is hij daarom tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
Ontbinding
5.7.
Omdat uit het rapport van [bedrijf 4] (en het bericht van [bedrijf 3]) volgt dat er sprake is van dusdanige gebreken aan de verkoopwagen dat herstel redelijkerwijs niet mogelijk was gelet op de kosten daarvan, mocht [eiser] de koopovereenkomst gelet op artikel 6:265 lid 2 BW ook buitengerechtelijk ontbinden in zijn brief van 1 juni 2023. Anders dan [gedaagde] stelt hoefde hij dus niet meer in de gelegenheid gesteld te worden zelf nog reparaties uit te voeren.
5.8.
Op grond van artikel 6:271 BW rust vanaf de ontbinding van de overeenkomst op beide partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de ontvangen prestaties. Dit houdt in dat [eiser] de verkoopwagen weer aan [gedaagde] moet teruggeven en dat [gedaagde] de verkoopwagen terug moet nemen en de koopsom moet terugbetalen.
Koopprijs
5.9.
[eiser] stelt dat de koopsom € 5.750,- bedroeg, waarvan op verzoek van [gedaagde] om fiscale redenen, € 2.750,- per bankoverschrijving is betaald en € 3.000,- contant, waarna [gedaagde] een schriftelijke factuur heeft gemaakt voor € 2.750,-. Dat hij € 5.750,- heeft betaald voor de verkoopwagen onderbouwt [eiser] verder als volgt. Op 4 december 2022 heeft [eiser] samen met zijn vriend [naam 1] de verkoopwagen bezichtigd bij [gedaagde] thuis. Tijdens de bezichtiging is afgesproken dat [eiser] de verkoopwagen zou kopen voor € 5.750,- en € 3.000,- contant zou betalen. [eiser] is vervolgens op 6 december 2022 teruggekomen om de verkoopwagen op te halen en het contante bedrag aan [gedaagde] te betalen. Ter onderbouwing verwijst [eiser] naar de schriftelijke verklaring van [naam 1] waaruit volgt dat een bedrag van € 3.000,- contant is betaald. Ook heeft [eiser] gesteld dat de verkoopwagen met name aan de binnenkant (in het verkoopdeel) veel ‘opties’ had, zoals een goede koeling. Dat maakte de prijs, ondanks de leeftijd van de verkoopwagen, acceptabel. Dat de koopprijs € 5.750,- bedroeg onderbouwt [eiser] verder met de factuur voor de doorverkoop van de verkoopwagen aan [naam 2] voor € 9.075,-. Die verkoopprijs was gebaseerd op de koopprijs van € 5.750,- en de reparaties die [eiser] had laten uitvoeren voor € 1.404,93 en de verbeteringen die hij had aangebracht van € 3.419,03. [gedaagde] betwist dat de verkoopprijs € 5.750,- bedroeg en stelt dat € 2.750,- is betaald. De kantonrechter oordeelt als volgt.
5.10.
[eiser] heeft naar het oordeel van de kantonrechter met het voorgaande voldoende gemotiveerd gesteld dat de verkoopprijs € 5.750,- betrof. [gedaagde] heeft (alleen) de stelling dat er € 3.000,- contant is betaald (bloot) betwist, maar heeft dat niet nader gemotiveerd. [gedaagde] is niet ingegaan op de stellingen dat de verkoopwagen vanwege de opties een waarde had van € 5.750,- of dat de verkoopprijs aan [naam 2] daarop is gebaseerd. Dat had, gelet op de gemotiveerde stellingen van [eiser], wel van hem verwacht mogen worden. Daarbij komt dat [gedaagde] op vragen van de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling heeft gereageerd dat hij bedrijfsmatig gezien vaker voertuigen verkocht en dat hij dit grotendeels in contanten deed. De kantonrechter stelt daarom vast dat een koopprijs van € 5.750,- is betaald en dat [gedaagde] dat bedrag aan [eiser] dient terug te betalen.
Schadevergoeding (6:74 BW): tekortkoming, toerekenbaarheid en verzuim
5.11.
[eiser] vordert ook vergoeding van de door hem geleden schade op grond van artikel 6:74 BW (wanprestatie). De kantonrechter heeft hiervoor al geoordeeld dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Ook heeft de kantonrechter geoordeeld dat [eiser] [gedaagde] niet in gebreke hoefde te stellen en hem niet in de gelegenheid hoefde te stellen om de verkoopwagen te repareren omdat uit het rapport van [bedrijf 4] volgt dat herstel, gelet op de kosten daarvan, redelijkerwijs niet mogelijk was. Omdat de deugdelijke nakoming onmogelijk was is het verzuim van [gedaagde] van rechtswege ingetreden. Daarnaast gaat het verweer van [gedaagde] dat hij niet wist van de gebreken aan de verkoopwagen en de tekortkoming daarom niet aan hem toegerekend kan worden ook niet op. [gedaagde] moest een verkoopwagen leveren die aan de koopovereenkomst voldeed, dat heeft hij niet gedaan. Dat [gedaagde] – naar hij stelt – niet wist van de gebreken, doet daar niet aan af. De tekortkoming kan hem daarom worden toegerekend.
Schade
5.12.
[eiser] vordert naast terugbetaling van de koopsom ook vergoeding van de door hem geleden schade. Volgens [eiser] heeft hij een schade van € 6.774,53 geleden omdat hij na de koop van de verkoopwagen deze heeft laten repareren, verbeteringen heeft aangebracht en deze heeft laten beletteren. Ook vordert hij de kosten voor het opstellen van het rapport van [bedrijf 4] (ter vaststelling van de schade een aansprakelijkheid) en de kosten voor het stallen van de verkoopwagen. Tot slot vordert hij een kilometervergoeding en eigen uren.
Causaal verband
5.13.
[gedaagde] heeft het causaal verband tussen de tekortkoming en de schade betwist en heeft kort gezegd aangevoerd dat alle gemaakte kosten na de koop van de verkoopwagen zijn gemaakt, op basis van eigen keuzes van [eiser] en dat dit daarom niet als schade te kwalificeren is. De kantonrechter oordeelt als volgt.
5.14.
Anders dan [gedaagde] lijkt te stellen moet [eiser] in een (financiële) positie gebracht worden waarin hij verkeerd zou hebben zonder tekortkoming van [gedaagde]. Door de tekortkoming van [gedaagde] (het verkopen van een non-conforme verkoopwagen) heeft [eiser] investeringen in de verkoopwagen gedaan die, achteraf gezien, nodeloos zijn gemaakt. De verkoopwagen is namelijk gelet op het rapport van [bedrijf 4] niet geschikt of veilig voor gebruik en kan, gelet op de kosten daarvan, ook niet geschikt gemaakt worden voor gebruik. De investeringen die [eiser] heeft gedaan in de verkoopwagen zijn daarom wel aan te merken als schadeposten.
Schadeposten: belettering, led lampen, reparatie luchtbalgen, stallingskosten
5.15.
[eiser] vordert een bedrag van € 1.879,78 voor belettering van de wagen, € 939,75 voor montage van led lampen, € 1.404,93 voor de reparatie van de luchtbalgen en € 190,58 voor stallingskosten begroot tot 19 september 2023. [eiser] onderbouwt deze schadeposten met facturen. [gedaagde] heeft (de hoogte van) deze schadeposten niet betwist. De kantonrechter wijst het gevorderde bedrag voor de betreffende werkzaamheden daarom toe. Ook de stallingskosten na 19 september 2023 zal de kantonrechter toewijzen tegen het tarief zoals dat gold voor die kosten tot 19 september 2023.
Kosten aanschaf koelmotor en verwijderen koelmotor
5.16.
[eiser] vordert een bedrag van € 600,- voor de aanschaf en het plaatsen van de koelmotor en € 100,- voor het verwijderen van de koelmotor. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] de vordering voor het aanschaffen, plaatsen en verwijderen van de koelmotor onvoldoende onderbouwd. [eiser] heeft niet onderbouwd waarom deze werkzaamheden zijn verricht, waarom de verwijderde koelmotor geen waarde (meer) vertegenwoordigt en heeft ook geen facturen van de posten overgelegd. De gevorderde schadeposten worden daarom afgewezen.
Kosten onderzoek [bedrijf 4]
5.17.
Voor het onderzoek heeft [bedrijf 4] een bedrag van € 816,75 in rekening gebracht voor het deskundigenrapport en een bedrag van € 326,70 voor het huren van een hefbrug. [eiser] heeft de vordering onderbouwd met facturen van [bedrijf 4]. [gedaagde] heeft de hoogte van deze schadepost niet betwist. De kantonrechter zal het gevorderde bedrag daarom toewijzen.
Eigen uren en kilometervergoeding
5.18.
[eiser] vordert een bedrag van € 369,25 voor eigen uren en een kilometervergoeding van € 146,79. Ter onderbouwing verwijst [eiser] naar een urenstaat en een staat van afgelegde kilometers. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] voldoende gemotiveerd aangevoerd dat hij 17,5 uren heeft besteed aan inspanningen als gevolg van de tekortkoming in de nakoming door [gedaagde]. Daarnaast heeft hij voldoende gemotiveerd dat een gemiddeld uurloon in de handel voor zijn bedrijfstak € 21,10 is en dat de schadepost daarom € 369,25 bedraagt. [gedaagde] heeft deze schadepost niet (inhoudelijk) betwist en heeft alleen aangevoerd dat de uren van [eiser] niet voor vergoeding in aanmerking komen. De kantonrechter acht de gemaakte uren en kosten redelijk en zal deze daarom toewijzen. Ook heeft [eiser] voldoende gemotiveerd aangevoerd dat hij 699 kilometer heeft gereden voor onder andere het bezichtigen en ophalen van de verkoopwagen en het brengen van de verkoopwagen naar het onderzoek van [bedrijf 4]. [gedaagde] heeft deze schadepost niet (inhoudelijk) betwist. De kantonrechter zal de gevorderde schadevergoeding voor de eigen uren en de kilometervergoeding daarom toewijzen.
Wettelijke rente
5.19.
[eiser] vordert de wettelijke handelsrente over de terugbetaling van de koopsom en de geleden schade. Omdat de vordering tot terugbetaling van de koopsom een ongedaanmakingsverbintenis is en de overige vordering een schadevergoeding betreft, is er geen sprake van een handelsovereenkomst en is [gedaagde] (alleen) de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW verschuldigd.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst, is de koopovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk ontbonden en dient [gedaagde] de koopsom van € 5.750,- aan [eiser] terug te betalen en de verkoopwagen terug te nemen. Ook dient [gedaagde] de door [eiser] geleden schade van € 6.074,53 te vergoeden. Omdat de vorderingen toewijsbaar zijn op grond van non-conformiteit komt de kantonrechter niet toe aan bespreking van de andere aangevoerde grondslagen (bedrog, dwaling en onrechtmatige daad).
5.20.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
133,14
- griffierecht
693,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.773,14
5.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
verklaart voor recht dat de koopovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] op
1 juni 2023 buitengerechtelijk is ontbonden,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] de verkoopwagen op te halen binnen tien dagen na betekening van het in deze gewezen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] daaraan niet voldoet, met een maximum van € 10.000,-,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 11.824,53, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 juni 2023 tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen de stallingskosten vanaf 19 september 2023 tot de dag dat de verkoopwagen door [gedaagde] wordt opgehaald tegen een tarief van € 35,00 per maand te vermeerderen met BTW;
6.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.773,14, te betalen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de kosten van betekening en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten (vermeerderd met de kosten van betekening) vanaf de vijftiende dag na de betekening,
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2024.