ECLI:NL:RBOVE:2024:3235

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
ak_24_1887
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning en hoogte van de WIA-uitkering na bezwaar door het Uwv

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiseres tegen de beslissing van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen per 6 juli 2023. Eiseres, die als junior juridisch medewerker werkte, heeft zich op 8 juli 2021 ziekgemeld. Het Uwv heeft haar een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend, maar eiseres is van mening dat het vastgestelde WIA-maandloon te laag is. De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, terwijl de gemachtigde van het Uwv zich afmeldde.

De rechtbank oordeelt dat het Uwv de referteperiode voor de berekening van het maatmaninkomen heeft gewijzigd, maar deze wijziging niet heeft doorgevoerd naar het WIA-maandloon. Dit leidt tot de conclusie dat het WIA-maandloon op een onjuiste manier is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, omdat het Uwv niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het bedrag van € 2.436,- aan inkomsten dat aan eiseres is toegerekend, is gebaseerd.

De rechtbank verplicht het Uwv om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.750,- voor rechtsbijstand en € 39,30 voor reiskosten. Het griffierecht van € 50,- moet ook aan eiseres worden vergoed. De uitspraak is gedaan door rechter T.J. Thurlings-Rassa en griffier C.L.M. Celie, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/1887

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. A.R. van der Veen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,het Uwv
(gemachtigde: T.R. Vallinga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing van het Uwv om haar in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 6 juli 2023.
1.1
Het Uwv heeft met het besluit van 25 juli 2023 de WIA-uitkering toegekend. Met het bestreden besluit van 27 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is het Uwv bij de dit besluit gebleven.
1.2
Eiseres heeft beroep ingesteld, zij meent dat haar uitkering te laag is vastgesteld. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres. De gemachtigde van het Uwv heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan de besluitvorming voorafging
4.1
Eiseres werkte als junior juridisch medewerker bij de Rechtbank Noord-Nederland voor 36 uur per week. Ze heeft zich op 8 juli 2021 ziekgemeld vanwege belemmerende gezondheidsklachten. Vóór deze ziektemelding was eiseres eveneens uitgevallen maar is ze in de verlengde wachttijd hersteld.
4.2
Per einde wachttijd heeft het Uwv verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij het primaire besluit heeft het Uwv eiseres in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering. Daarbij is het Uwv uitgegaan van een maatmanomvang van 36 uur per week en een maatmaninkomen van € 22,54 per uur.
4.3
In bezwaar heeft eiseres naar voren gebracht dat het maatmaninkomen niet juist is berekend. De referteperiode van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021 (uitgezonderd juli tot en met december 2020) acht eiseres niet representatief omdat het opgebouwde IKB en de gratificatie niet zijn meegenomen in de berekening van het maatmaninkomen. Daarnaast volgt uit de door haar overgelegde salarisspecificatie dat het SV-loon niet overeenkomt met de inhoud van de rapportage van de arbeidsdeskundige.
Het standpunt van het Uwv
5. Het Uwv heeft eiseres per 6 juli 2023 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WIA-uitkering ter hoogte van € 1.022,80 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. De uitkering loopt tot en met 20 november 2024, daarna bepaalt het Uwv welke soort WIA-uitkering eiseres na die periode krijgt.
Naar aanleiding van de bezwaargronden heeft het Uwv de referteperiode gewijzigd vastgesteld op 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2022. Eiseres was in die periode ziek maar de werkgever betaalde wel het volledige salaris uit. De opbouw van het IKB is pas vanaf januari 2022 in de polis administratie zichtbaar. Het Uwv heeft het maatmaninkomen vastgesteld op € 27,20 per uur en de maatmanomvang op 35,86 uur per week. Het Uwv baseert zijn standpunt op de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 september 2023.
Het standpunt van eiseres
6. Eiseres is het niet eens met het vastgestelde WIA-maandloon. Ter zitting heeft eiseres verduidelijkt dat het Uwv de referteperiode in bezwaar enkel ten aanzien van de maatmanomvang en het maatmaninkomen heeft gewijzigd en dat het Uwv deze wijziging ten onrechte niet heeft doorgevoerd naar het WIA-maandloon. Eiseres herhaalt in dat kader dat de referteperiode van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021 (uitgezonderd juli tot en met december 2020) niet representatief is vanwege het in december 2020 tot en met 30 juni 2021 genoten ouderschapsverlof, de arbeidsongeschiktheid in de periode van juli tot en met medio december 2020 en de opbouw IKB en gratificatie die ten onrechte niet zijn meegenomen. Het WIA-maandloon is volgens eiseres dan ook niet op juiste wijze vastgesteld zoals bedoeld in artikel 17 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen. Ter zitting heeft eiseres verder aangevoerd dat indien het beroep leidt tot een nabetaling van de uitkering zij verzoekt om betaling van de wettelijke rente. Verder heeft eiseres in het beroepschrift aangevoerd dat voor haar onduidelijk is waarom met een bedrag van € 2.436,- bruto aan inkomsten rekening wordt gehouden; eiseres stelt minder inkomsten te genieten.
De beoordeling van de beroepsgronden
De ontvankelijkheid van het beroep
7.1
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep van eiseres op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte van het WIA-maandloon en de hoogte van het inkomen. Volgens het Uwv kan geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van een besluit waartegen geen bezwaar is gemaakt. Niet is gebleken van omstandigheden die met zich meebrengen dat eiseres niet kan worden tegengeworpen dat hiertegen eerder geen bezwaar is gemaakt.
7.2
De rechtbank volgt het standpunt van het Uwv niet. Naar vaste jurisprudentie behelst artikel 6:13 van de Awb geen grondenfuik maar een onderdelenfuik. In beroep kunnen nieuwe gronden, argumenten en bewijsmiddelen worden aangevoerd mits die zijn gericht tegen een onderdeel van een besluit waartegen eerder ook bezwaar is gemaakt. Eiseres heeft in bezwaar reeds naar voren gebracht dat zij het niet eens is met hoogte van de WIA-uitkering en dus is het onderdeel van het besluit waarvan het WIA-maandloon deel uitmaakt reeds in bezwaar aangevochten. Eiseres is daarom ontvankelijk in haar beroep. Dat betekent dat de rechtbank het beroep inhoudelijk kan beoordelen.
De hoogte van het WIA-maandloon
8. De rechtbank stelt vast dat het Uwv naar aanleiding van de bezwaargronden van eiseres de referteperiode ten aanzien van de maatmangegevens gewijzigd heeft vastgesteld naar een meer representatieve periode, zijnde de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2022. Uit de berekening van de uitkering volgt echter dat het Uwv voor de hoogte van het WIA-maandloon gebruik heeft gemaakt van de referteperiode zoals die aanvankelijk was vastgesteld (de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021 (uitgezonderd juli tot en met december 2020)). De rechtbank ziet niet in waarom de wijziging van de referteperiode niet eveneens is doorgevoerd naar het WIA-maandloon, nu deze ook door het Uwv meer passend wordt geacht. Eiseres heeft dan ook terecht aangevoerd dat het WIA-maandloon berust op een onjuiste berekening. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank acht het bestreden besluit op dit punt ondeugdelijk gemotiveerd.
Het bedrag van € 2.436,- aan inkomsten
9. De rechtbank stelt vast dat niet is gemotiveerd waarop het bedrag van € 2.436,- bruto waarvan Uwv stelt dat eiseres deze aan inkomsten geniet, is gebaseerd. De beroepsgronden die tegen de motivering hiervan zijn gericht slagen aldus eveneens. Ook op dit punt is het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd.
10. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit zal worden vernietigd, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid van de
Awb. Het Uwv moet een nieuw besluit nemen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Daarbij ligt het op de weg van het Uwv om de hoogte van het
WIA-maandloon opnieuw te bezien en een nieuwe berekening van de uitkering te maken. De rechtbank voegt daar aan toe dat indien de berekening leidt tot een nabetaling van de WIA-uitkering het Uwv daarover eveneens de wettelijke rente dient te vergoeden.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het Uwv een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750,- (1 punt voor indiening beroepschrift en 1 punt voor verschijnen ter zitting, waarde per punt van
€ 875,- en wegingsfactor 1). Op het proceskostenformulier heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat eiseres reiskosten heeft gemaakt van en naar de rechtbank. Deze kosten dienen door het Uwv vergoed te worden op basis van kosten openbaar vervoer en bedragen in totaal € 39,30.
13. Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het Uwv op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.789,30;
  • bepaalt dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.L.M. Celie, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
De rechter is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.