ECLI:NL:RBOVE:2024:3224

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
08.047710.22
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken

Op 20 juni 2024 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen de veroordeelde, die eerder was schuldig bevonden aan het handelen in drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten ter hoogte van € 24.000,-, dat hij moet betalen aan de Staat. De ontnemingsvordering maakt deel uit van het onderzoek Electra22, waarin de veroordeelde samen met medeverdachten is veroordeeld voor het medeplegen van de productie van methamfetamine en MDMA. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld op openbare zittingen in mei en juni 2024, waarbij de veroordeelde en zijn raadsman niet altijd aanwezig waren. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 24.000,-, terwijl de verdediging stelde dat het bedrag lager zou moeten zijn. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gehonoreerd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op het gevorderde bedrag. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling opgelegd op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.047710.22
Datum vonnis: 20 juni 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1946 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats]
.

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 24.000,--.

2.De procedure

De ontnemingsvordering tegen de veroordeelde (verder ook [veroordeelde]) maakt onderdeel uit van het onderzoek Electra22. In dat onderzoek waren naast [veroordeelde] ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verdachte. Zij zijn op 20 juni 2022 veroordeeld voor onder meer het medeplegen van de productie van methamfetamine en MDMA alsmede de voorbereiding daarvan. Tegen [veroordeelde], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft de officier van justitie een ontnemingsvordering ingediend.
De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 14 mei 2024, 16 mei 2024 en 6 juni 2024. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.A. Prins, advocaat in
’s-Hertogenbosch, is op de terechtzitting van 14 mei 2024 op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 16 mei 2024 en 6 juni 2024 zijn – met kennisgeving – de veroordeelde en de raadsman niet verschenen.
Het standpunt van de officier van justitie
Op de terechtzitting van 14 mei 2024 heeft de officier van justitie de vordering gehandhaafd. Naar aanleiding van het pleidooi van de raadsman heeft de officier van justitie subsidiair gevorderd om het door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel te bepalen op een bedrag van € 21.560,--.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de betalingen waar in het ontnemingsrapport aan gerefereerd wordt, niet specifiek in verband zijn te brengen met (de voorbereidingen van) het drugslaboratorium aan de [adres]. Daarnaast heeft de verdediging gesteld dat de periode waarin [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, moet worden beperkt. Medio januari 2021 is het drugslaboratorium gestart en vanaf dat moment kon wederrechtelijk verkregen voordeel worden gegenereerd. Uitgaande van deze startdatum met een eerste storting op 6 januari 2021, bedraagt het totale bedrag
€ 16.760,--.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 20 juni 2024 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B en D, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank acht op basis van de voor de bewezenverklaring in de strafzaak gebruikte bewijsmiddelen [1] en het in deze zaak opgemaakte rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 2 augustus 2022 [2] , het aannemelijk dat [veroordeelde] financieel voordeel heeft genoten uit het plegen van genoemde strafbare feiten die voortkomen uit het op 1 februari 2022 op het perceel aan de [adres] in [plaats] aangetroffen (deels ontmantelde) drugslaboratorium.
Voor de berekening van dat wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank de bewezenverklaarde feiten en periode als uitgangspunt. De rechtbank is van oordeel dat [veroordeelde], die in de bewezenverklaarde periode zowel voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de aanleg van een drugslaboratorium en zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de productie van methamfetamine en MDMA, voor zijn werkzaamheden een vergoeding heeft ontvangen.
De rechtbank baseert zich daarbij op de verklaring die [veroordeelde] op 18 mei 2022 – een dag na zijn inverzekeringstelling – bij de politie heeft afgelegd. [3] [veroordeelde] heeft verklaard dat elke keer als ze (de rechtbank begrijpt: zij die de drugs produceren) hadden gedraaid, hij een paar duizend euro kreeg en dat hij regelmatig een paar rooitjes heeft gebeurd. Hij heeft een keer of tien tot twaalf geld gekregen en hij kreeg € 2.000,-- per keer dat ze draaiden.
Deze verklaring van [veroordeelde] wordt ondersteund door het overzicht van de contante stortingen die [veroordeelde] in de bewezenverklaarde periode op zijn bankrekening heeft gedaan. [4]
Voor zover [veroordeelde] ter terechtzitting het aantal keren dat hij een vergoeding heeft ontvangen, heeft ‘afgezwakt’, volgt de rechtbank hem daarin niet. Temeer niet nu hij daarbij geen verklaring heeft gegeven voor de (dan) overige door hem gedane contante stortingen op zijn bankrekening in de bewezenverklaarde periode.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit het voorgaande volgt:
12 x € 2.000,-- = € 24.000,--.
Kosten
Niet is gesteld en ook niet is gebleken dat [veroordeelde] kosten heeft gemaakt waarmee bij de berekening van het voordeel rekening moet worden gehouden.
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat, vast op € 24.000,--.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 24.000,--.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 24.000,--;
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 24.000,-- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 480 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en
mr. R.G.J. Gehring, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2024.
Mr. Gehring is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer ON2R022005/Electra22 van 29 september 2022. Tenzij anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van [naam] van 2 augustus 2022.
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [veroordeelde] van 18 mei 2022 (pag. 1635).
4.Het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel, pag. 6.