ECLI:NL:RBOVE:2024:3223

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
08.331810.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot 17 jaar gevangenisstraf voor moord op compagnon met voorbedachten rade

Op 20 juni 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 52-jarige man die zijn compagnon op brute wijze heeft doodgestoken. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 jaar voor moord, gepleegd met voorbedachten rade. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 13 december 2023 vond er een steekincident plaats in het kantoor van het bedrijf waar de verdachte en het slachtoffer, zijn compagnon, samenwerkten. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen met een mes gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer die kort daarna in het ziekenhuis overleed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, aangezien hij voorafgaand aan de daad het mes had aangeschaft en zich had voorbereid op de confrontatie met het slachtoffer. De officier van justitie had moord ten laste gelegd, terwijl de verdediging vrijspraak voor moord bepleitte en stelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte voldoende tijd had om na te denken over zijn daad en dat hij niet handelde in een opwelling. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de echtgenote en kinderen van het slachtoffer, behandeld en schadevergoedingen toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, die de gevolgen van de moord ondervinden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.331810.23 (P)
Datum vonnis: 20 juni 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
nu verblijvende in de [locatie 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Mulderij-Anker, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de door of namens [echtgenote van slachtoffer] , [zus 1 van slachtoffer] en [moeder van slachtoffer] voorgedragen slachtofferverklaringen en van wat namens de benadeelde partijen door mr. [naam 1] , mr. [naam 2] en
mr. [naam 3] is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet met voorbedachte raad [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 13 december 2023 te Kampen, gemeente Kampen,
[slachtoffer]
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd door
die [slachtoffer] meermaals met een mes in het lichaam te steken.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Inleiding
Op woensdag 13 december 2023 omstreeks 19:10 uur werd bij de politie melding gedaan van een steekincident in het pand van [bedrijf] aan de [adres 2] . Ter plaatse bleek dat één van de compagnons van [bedrijf] , [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), meermalen met een mes was gestoken. [slachtoffer] werd per ambulance overgebracht naar de Isala kliniek in Zwolle, waar hij diezelfde avond om [tijd] uur is overleden. Twee van de vier steekverwondingen waren voor [slachtoffer] fataal. Deze steekletsels perforeerden onder andere het hart en de lever. Verbloedingsshock en langdurig zuurstofgebrek in de hersenen hebben geleid tot het overlijden. [2]
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van moord op [slachtoffer] . Verdachte heeft het voornemen gehad om [slachtoffer] te doden en heeft hier goed over kunnen nadenken, zijn daad is niet gepleegd in een opwelling en verdachte was niet overmand door emoties. Verdachte heeft dit met overtuiging en bij zijn volle verstand gedaan. Verdachte heeft [slachtoffer] met voorbedachten rade van het leven beroofd, aldus de officier van justitie.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor de tenlastegelegde moord, nu het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ niet kan worden bewezenverklaard. Verdachte wilde [slachtoffer] confronteren, een bekentenis van hem afdwingen over het dwingen van de vrouw van verdachte tot het verrichten van seksuele handelingen bij [slachtoffer] en die bekentenis opnemen. Verdachte sloeg [slachtoffer] eerst met beide handen in zijn gezicht. Verdachte ging niet naar [slachtoffer] met het voornemen of plan om hem van het leven te beroven. Verdachte en [slachtoffer] raakten in een worsteling. Om zich los te werken, stak verdachte [slachtoffer] eerst in zijn zij en nadat zij samen waren gevallen en hij boven het slachtoffer kwam, stak hij naar beneden, onder het borstbeen. Dit is allemaal gebeurd in een tijdsbestek van een paar seconden. Er was dus geen gelegenheid om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven. Als echt sprake zou zijn van voorbedachte raad, zou verdachte [slachtoffer] nog een keer gestoken hebben om ‘het af te maken’, maar dat heeft verdachte niet gedaan. [slachtoffer] leefde nog toen verdachte vertrok.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van doodslag.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Het staat niet ter discussie dat verdachte op 13 december 2023 [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht door hem meermalen met een mes in zijn lichaam te steken. Verdachte heeft dit zowel bij de politie als ter terechtzitting bekend. De vraag die voorligt is of verdachte daarbij met voorbedachte raad heeft gehandeld en dus of sprake is van doodslag of moord. Voordat de rechtbank toekomt aan de beantwoording van die vraag, zal zij eerst het juridisch kader voor voorbedachte raad uiteenzetten.
3.4.1
Het juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden – of een samenstel daarvan – de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat – als vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad – het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in wat voor en tijdens het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in zo’n geval voorbedachte raad kan worden bewezen, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
3.4.2
De feiten en omstandigheden in deze zaak
De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van voorbedachte raad.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij rond de klok van 19:00 uur bij het pand van [bedrijf] aankwam. Bij aankomst bekeek hij op zijn telefoon de camerabeelden van het bedrijf en zag hij dat onder andere de auto van [slachtoffer] er stond. Hij haalde het jachtmes – dat hij eerder die middag in Amsterdam had gekocht – met behulp van een stanleymes uit de verpakking en stopte dit jachtmes in zijn linker broekzak. Vervolgens zette hij de voice-recorder van zijn telefoon aan en stapte uit zijn bedrijfsbus. Verdachte liep een loods in om een sleutel weg te leggen, waarna hij terugliep naar de bus en daar iets ingooide. Daarna liep hij het pand in en begaf hij zich naar de kantoren op de bovenverdieping. Over het mes heeft verdachte verklaard dat hij dit meenam voor het geval hij het nodig had om zichzelf te beschermen als hij [slachtoffer] ging confronteren en dat hij zich dus bewust was van het feit dat hij een mes bij zich had. Verdachte heeft verder verklaard dat toen hij eenmaal boven was, hij [slachtoffer] zag zitten en dat [slachtoffer] hem aankeek, waarna verdachte op [slachtoffer] afliep en hij hem met zijn vuisten in het gezicht sloeg. Verdachte werd door twee collega’s, die ook in het kantoor aanwezig waren, van [slachtoffer] af getrokken. Verdachte wist zich van hen los te trekken, waarna hij [slachtoffer] bij zijn nek vastpakte, hij het mes uit het foedraal los klikte en met het mes naar zijn collega’s wees om hen op afstand te houden. Verdachte raakte in een worsteling met [slachtoffer] , waarbij verdachte [slachtoffer] met het mes stak, waarna [slachtoffer] viel. Verdachte stak [slachtoffer] vervolgens weer met het mes. [3]
Getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] , de collega’s die hierbij aanwezig waren, hebben verklaard dat verdachte na binnenkomst in één streep richting [slachtoffer] , die in zijn kantoor zat, liep. Zij zagen dat verdachte [slachtoffer] in zijn gezicht sloeg. [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte [slachtoffer] bij zijn nek vasthield en dat verdachte ineens een mes vasthield. Volgens [getuige 1] hield verdachte het mes voor de keel van [slachtoffer] en duwde verdachte [slachtoffer] op de grond, waarna [getuige 1] zag dat verdachte aan de voorzijde van de romp van [slachtoffer] met het mes stak. [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte [slachtoffer] in ieder geval twee keer stak en dat hij hoorde dat verdachte onder andere schreeuwde "
Je gaat eraan!" en "
In een kist terug naar Turkije!". Volgens [getuige 2] leek het alsof verdachte een doel had en hij niet te stoppen was. [getuige 2] heeft verder verklaard dat hij zag dat het mes van verdachte in het lichaam van [slachtoffer] ging en dat verdachte zei “
Ik maak je dood”. [4]
Op de telefoon van verdachte heeft de politie een geluidsfragment aangetroffen. Dit geluidsfragment is op 13 december 2023 om 19:13 uur opgeslagen. Een verbalisant heeft beschreven dat op dit geluidsfragment is te horen dat een persoon loopt, dat een deur wordt geopend en gesloten, dat er wordt geschreeuwd en dat er een worsteling te horen is. De verbalisant heeft verder beschreven dat er is te horen hoe mensen onder andere zeggen
“doe dat niet”, “ [verdachte] alsjeblieft” en “stop” en dat er onder meer van dezelfde persoon de volgende uitlatingen te horen zijn:
“Vuile klootzak, godverdomme. Ik maak je af, vuile klootzak. Je gaat naar Turkije toe in een doos”, “Zo, je gaat eraan.”, “Je gaat niet meer praten jongen. Jij gaat met Allah praten”, “ga je godverdomme... tot je dood wordt”, “ga je nog niet dood”, “oeaaah, heerlijk, ohh.”, “Je ziet wat ervan komt. Het is afgelopen, voor jullie allemaal.”, “ja, ja, daarom doe ik dit” en “en hij gaat het nu aan Allah vertellen. Zo doe ik dat”. [5]
De politie heeft ook de telefoon van [naam 4] , de vrouw van verdachte, onderzocht. In deze telefoon staan onder andere de volgende berichten, verstuurd op 13 december 2023 vanaf de telefoon van verdachte naar de telefoon van zijn vrouw: “
Ik ga hem afmaken e”(16:10:56 uur),
“Vandaag” (16:11:12 uur) en
“8k doe het zelf, ik heb dit veroorzaakt en ik maak het af”(16:44:40 uur). [6]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte hem omstreeks 19:30 uur belde en dat verdachte zei dat hij zo niet verder kon leven, dat hij er iets aan moest doen en dat hij het had gedaan. [getuige 3] hoorde verdachte vervolgens zeggen dat “
hij had gedaan wat hij moest doen”.
Ook getuige [getuige 4] , de zwager van verdachte, heeft verklaard dat verdachte hem omstreeks 19:20 uur belde en dat verdachte zei dat “
hij had gedaan wat er gedaan moest worden". [7]
De vrouw van verdachte heeft verklaard dat verdachte haar belde en zei “
Ik heb hem afgemaakt”. [8]
Toen verdachte zichzelf kort na het steekincident op het politiebureau meldde en aan hem werd medegedeeld dat hij werd aangehouden voor een poging tot doodslag dan wel een poging tot moord, zagen de verbalisanten dat verdachte verbaasd keek en hoorden zij verdachte zeggen “
Poging? Ik hoop dat hij dood gaat”. [9]
3.4.3
De overwegingen en conclusie van de rechtbank
Het handelen van de verdachte, te weten: het berichten van zijn vrouw dat hij ‘hem’ gaat afmaken, het meenemen van het kort tevoren aangeschafte en toen nog verpakte mes naar het pand waar [slachtoffer] zich bevond, het in één streep en zonder iets te zeggen richting [slachtoffer] lopen en hem vervolgens direct met geweld aan te vallen, het zich niet laten stoppen door omstanders, het meermalen insteken op [slachtoffer] en doorgaan met steken nadat [slachtoffer] was gevallen, het tijdens de aanval roepen dat hij hem af gaat maken, dat [slachtoffer] in een doos naar Turkije gaat, er aan gaat en dat [slachtoffer] niet meer gaat praten, maar met Allah gaat praten en het nadien telefonisch inlichten van zijn vrouw, vriend en zwager dat hij heeft gedaan wat hij moest doen, dat hij hem heeft afgemaakt, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan als handelen op grond van een reeds genomen besluit.
Uit het handelen van de verdachte vanaf het moment dat hij het mes in de bedrijfsbus uit de verpakking haalt en in zijn broekzak stopt, leidt de rechtbank af dat hij reeds op dat moment besloten had dat hij [slachtoffer] zou doden wanneer hij hem zou aantreffen. De verdachte heeft vanaf dat moment tot aan de uitvoering van dat besluit voldoende tijd gehad om zich te beraden op het genomen besluit. Hij heeft de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap kunnen geven. Verdachte had deze gelegenheid op het moment dat hij besloot het eerder die dag aangeschafte mes uit de verpakking te halen en het in zijn broekzak te stoppen, op het moment dat hij met dat mes de bedrijfsbus is uitgestapt, eerst nog naar de loods is gelopen om een sleutel weg te leggen en daarna weer terug naar zijn bus om daar iets in te gooien, op het moment dat hij het pand in naar boven is gelopen, naar [slachtoffer] toe is gelopen en hem heeft geslagen, op het moment dat hij het mes – nadat twee personen hem probeerden tegen te houden – uit zijn broekzak en het foedraal haalde en zich weer tot [slachtoffer] richtte, op het moment voorafgaand aan het gebruiken van het mes en op het moment dat verdachte het mes na de eerste keer steken uit het lichaam van [slachtoffer] trok, deze viel en verdachte [slachtoffer] vervolgens opnieuw stak. Verdachte is niet teruggekomen op zijn eerder genomen besluit, maar heeft [slachtoffer] , daarbij roepend dat hij hem zal afmaken, met gerichte en krachtige steken zodanig gestoken dat [slachtoffer] kort daarna is overleden.
De rechtbank komt gelet hierop tot de slotsom dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke opwelling, maar dat hij met voorbedachte raad het slachtoffer van het leven heeft beroofd.
In de door de verdediging aangevoerde omstandigheid dat verdachte ‘het niet heeft afgemaakt’ ofwel dat [slachtoffer] nog leefde toen verdachte vertrok, ziet de rechtbank geen contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in de veronderstelling was dat [slachtoffer] zou komen te overlijden op het moment dat hij vertrok. Zo belde verdachte immers zijn vrouw, zijn vriend [getuige 3] en zijn zwager
[getuige 4] om hen te vertellen wat hij had gedaan en dat hij had gedaan wat hij moest doen. Op het politiebureau was verdachte verbaasd dat hij voor een
pogingtot moord of doodslag werd aangehouden en zei hij dat hij hoopte dat [slachtoffer] dood ging. Het gegeven dat verdachte een geluidsopname van het incident heeft gemaakt, levert evenmin een contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad. Op het geluidsfragment is immers te horen hoe verdachte zegt dat het is afgelopen en dat ‘hij’ het aan Allah gaat vertellen en dat verdachte zegt “Zo doe ik dat”. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij de geluidsopname maakte, omdat hij [slachtoffer] wilde confronteren, maar op het geluidsfragment is te horen dat verdachte al meteen na binnenkomst zonder iets te zeggen overgaat tot geweld.
Van andere contra indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad is niet gebleken.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 december 2023 te Kampen, gemeente Kampen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] meermaals met een mes in het lichaam te steken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
moord.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zeventien jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in het geval de rechtbank tot bewezenverklaring van doodslag komt, verzocht rekening te houden met de persoon van verdachte. Verdachte heeft geen strafblad, is in gesprek met een psycholoog en heeft te maken met de gevolgen van deze gebeurtenis voor zichzelf, zijn gezin en zijn bedrijf. Verdachte heeft zichzelf bij de politie gemeld en heeft van begin af aan zijn medewerking aan het onderzoek verleend. Bij een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ heeft de raadsvrouw er op gewezen dat de door de officier van justitie aangehaalde uitspraak een andere modus operandi en andere context betreft, zodat in deze zaak een lagere straf moet worden opgelegd.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van de feit
Verdachte heeft [slachtoffer] vermoord en daarmee onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden. Deze moord vond plaats in het kantoor van [slachtoffer] van het bedrijf [bedrijf] . Van dit bedrijf waren verdachte en [slachtoffer] compagnons. Verdachte heeft zijn compagnon met voorbedachte rade en op brute wijze om het leven gebracht. Verdachte heeft het slachtoffer aangevallen terwijl deze nietsvermoedend met twee collega’s in zijn kantoor zat. Verdachte kwam binnen en liep meteen op zijn doel af. Hij sloeg [slachtoffer] meerdere malen, liet zich niet tegenhouden door de twee collega’s en stak [slachtoffer] onder toeziend oog van de twee collega’s vervolgens meerdere malen met een mes, waardoor [slachtoffer] ongeveer anderhalf uur later in het ziekenhuis is komen te overlijden. De laatste momenten van zijn leven moeten zeer beangstigend zijn geweest. Het slachtoffer is vermoord door iemand met wie hij een zakelijke relatie had en die hij – naar nu is gebleken – ten onrechte vertrouwde. In de aanloop naar het delict meende verdachte dat het slachtoffer geld verduisterde. Verdachte was in verband met deze verdenking voornemens om rond januari 2024 uit het bedrijf te stappen. Op 9 december 2023 kreeg verdachte van zijn vrouw te horen dat het slachtoffer haar een half jaar eerder zou hebben gedwongen seksuele handelingen bij hem te verrichten. De eerste dagen na deze mededeling ontweek verdachte het slachtoffer, maar op 13 december 2023 heeft verdachte besloten het recht in eigen hand te nemen. Zonder het verhaal van [slachtoffer] aan te horen, heeft verdachte besloten om hem van het leven te beroven. Verdachte heeft het meest fundamentele recht van het slachtoffer ontnomen, namelijk het recht op leven. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van het zwaarste misdrijf dat het Wetboek van Strafrecht kent.
Het slachtoffer, 46 jaar oud, was getrouwd en vader van drie opgroeiende kinderen. Zijn leven is hem abrupt afgenomen. De nabestaanden zullen de gevolgen van dit onherroepelijke en volkomen onverwachte verlies voor altijd met zich mee moeten dragen. Het diepe en schrijnende leed dat de nabestaanden is aangedaan, is invoelbaar en op indrukwekkende wijze door en namens de nabestaanden ter terechtzitting onder woorden gebracht. Uit de nabestaandenverklaringen die door de echtgenote, de moeder en de zus van het slachtoffer zijn voorgedragen blijkt scherp en pijnlijk duidelijk hoezeer het slachtoffer nog dagelijks ontzettend door zijn naasten wordt gemist. De boosheid die de nabestaanden naar verdachte koesteren kan de rechtbank zich heel wel voorstellen. Hun geliefde is vermoord. Daarbij vinden de nabestaanden het extra kwalijk dat verdachte meerdere beschuldigingen aan het adres van het slachtoffer heeft geuit waartegen het slachtoffer zich niet meer kan verweren. Verdachte heeft [slachtoffer] om het leven gebracht zonder dat [slachtoffer] wist waarom verdachte dit deed en waar hij hem van beschuldigde. Verdachte heeft [slachtoffer] monddood gemaakt en voor eigen rechter gespeeld.
Daargelaten wat voor verdachte de aanleiding van het bewezen verklaarde is geweest, vastgesteld moet worden dat verdachte, als hem dat uitkomt, kennelijk in staat is gruwelijk geweld te gebruiken. Ondanks dat hij volgens eigen zeggen nog nooit een vlieg kwaad heeft gedaan, heeft hij dit feit gepleegd. Een moord als deze brengt een schok in de samenleving teweeg en veroorzaakt gevoelens van grote afschuw, angst en onveiligheid. De rechtbank rekent verdachte zijn handelen dan ook ernstig aan.
De persoon van de verdachte
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 5 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 23 februari 2024. Volgens de reclassering zijn de grootste delictgerelateerde factoren het psychosociaal functioneren en de houding van verdachte. Verdachte had ten tijde van het delict geen controle over zijn emoties, doordat zijn partner hem vertelde door het slachtoffer seksueel misbruikt te zijn. Verdachte sloeg door in zijn beschermende en bezorgde rol en was van plan om het slachtoffer “tot moes te slaan”. De houding die verdachte daarmee aan heeft genomen is pro-crimineel. Daarnaast had verdachte in eerste instantie geen spijt van zijn gedrag in de richting van de nabestaanden, maar had hij vooral spijt vanwege het verdriet dat hij zijn eigen familie heeft aangedaan. Hij ervoer daarnaast nog steeds veel woede naar het slachtoffer en zijn nabestaanden. Bij de bespreking van het reclasseringsrapport gaf hij aan dat deze woede is gezakt en dat hij inmiddels wel spijt betuigt tegenover de nabestaanden.
De reclassering heeft verder beschreven dat sprake is van positieve factoren zoals stabiele huisvesting, voldoende financiële middelen en een stabiel gezinsleven, maar dat deze factoren niet als beschermende factoren kunnen worden aangemerkt. Deze factoren konden het delictgedrag immers niet voorkomen. Afgezien van het bewezen verklaarde ziet de reclassering geen aanwijzingen voor emotieregulatie- of agressie-regulatieproblematiek. Verdachte heeft zelf in de penitentiaire inrichting hulp gezocht bij de psychologische dienst. Zijn behandeling is op dit moment gericht op het versterken van coping vaardigheden, psycho-educatie en rouwverwerking middels EMDR-therapie en cognitieve gedragstherapie.
De straf of maatregel
Moord behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Op een moord kan dan ook niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De hiervoor omschreven wijze van handelen, waaronder de uitbarsting van geweld waarmee het slachtoffer om het leven is gebracht door een persoon die het slachtoffer had moeten kunnen vertrouwen en de onverwachtheid en wreedheid ervan worden in strafverzwarende zin meegewogen.
Met het leed dat verdachte door middel van een langdurige gevangenisstraf wordt toegevoegd, dient het leed dat hij het slachtoffer en de nabestaanden en de schok die hij de samenleving heeft toegebracht te worden vergolden, hoewel de rechtbank zich realiseert dat de gevolgen van het bewezenverklaarde door de gevangenisstraf – van welke duur dan ook – vanzelfsprekend niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Daarnaast beoogt de rechtbank met deze straf anderen ervan te weerhouden om soortgelijke misdrijven te begaan.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zeventien jaar passend en geboden en zij zal deze dan ook aan verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
Na te noemen personen hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces en hebben gevorderd verdachte te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding tot na te noemen totaalbedragen.
1. [echtgenote van slachtoffer] (echtgenote) vordert een totaalbedrag van € 65.385,00. De gevorderde schade bestaat uit materiële schade ter hoogte van 10.385,00 (eigen risico zorgverzekeraar à € 385,00 en gederfd levensonderhoud à € 10.000,00), shockschade ter hoogte van € 35.000,00 en affectieschade ter hoogte van € 20.000,00.
2. [dochter van slachtoffer] (dochter) vordert een totaalbedrag van € 50.000,00. De gevorderde schade bestaat uit smartengeld ter hoogte van € 30.000,00 vanwege de aantasting in de persoon en ter vergoeding van affectieschade wordt een bedrag van € 20.000,00 gevorderd.
3. [zoon 1 van slachtoffer] (zoon) vordert een totaalbedrag van € 50.000,00. De gevorderde schade bestaat uit smartengeld ter hoogte van € 30.000,00 vanwege de aantasting in de persoon en ter vergoeding van affectieschade wordt een bedrag van € 20.000,00 gevorderd.
4. [zoon 2 van slachtoffer] (zoon) vordert een totaalbedrag van € 52.500,00. Ter vergoeding van shockschade wordt een bedrag van € 35.000,00 gevorderd en ter vergoeding van affectieschade wordt € 17.500,00 gevorderd.
5. [moeder van slachtoffer] (moeder) vordert € 17.500,00 ter vergoeding van affectieschade.
6. [vader van slachtoffer] (vader) vordert € 17.500,00 ter vergoeding van affectieschade.
7. [broer van slachtoffer] (broer) vordert een totaalbedrag van € 61.281,85. De gevorderde schade bestaat uit een materieel deel van in totaal € 8.781,85 en bestaat uit de volgende posten:
  • Vliegticket [broer van slachtoffer] en zijn vrouw en goede vriend 18/19 dec heen € 1502,85
  • Vliegtickets upgrade heenweg vrouw [broer van slachtoffer] , 3 dochters &
weduwe 18 dec € 1350,00
- Vliegticket weduwe [echtgenote van slachtoffer] neef [zoon 2 van slachtoffer] , schoonzoon en 3 dochters
18-21 dec heen/terug € 3071,04
  • Vliegticket [broer van slachtoffer] en zijn vrouw 23 dec terug € 288,20
  • Vliegticket [broer van slachtoffer] en zijn vrouw 26 dec terug € 538,08
  • Vliegticket ouders 15 dec heen € 677,90
  • Vliegticket ouders 29 dec terug € 558,58
  • [locatie 2] [broer van slachtoffer] & zijn vrouw 223-26 dec € 470,40
  • [locatie 3] dochters 21-22 december € 324,80
Ter vergoeding van shockschade wordt een bedrag van € 35.000,00 gevorderd en ter vergoeding van affectieschade wordt € 17.500,00 gevorderd.
8. [zus 1 van slachtoffer] (zus) vordert een totaalbedrag van € 54.994,11. De gevorderde schade bestaat uit een materieel deel van in totaal € 2.494,11 en bestaat uit de volgende posten:
  • Reiskosten auto 13 december 23 naar ziekenhuis € 28,91
  • Reiskosten auto 16 december 23 naar wassing € 14,45
  • Reiskosten auto 18 en 28 december 23 € 58,94
  • Reiskosten Turkije 18 en 28 december 23 naar begraafplaats € 192,72
  • Parkeerkosten Schiphol € 99,95
  • Vliegticket partner [naam 5] € 539,85
  • Vliegticket [zus 1 van slachtoffer] [slachtoffer] en 2 dochters € 1.559,29
Ter vergoeding van shockschade wordt een bedrag van € 35.000,00 gevorderd en ter vergoeding van affectieschade wordt € 17.500,00 gevorderd. Ter terechtzitting heeft
mr. [naam 3] namens de benadeelde partij gevraagd haar niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering voor het deel dat ziet op shockschade, nu een medisch document op dit moment nog ontbreekt.
9. [zus 2 van slachtoffer] (zus) vordert een totaalbedrag van € 55.064,58. De gevorderde schade bestaat uit een materieel deel van in totaal € 2.564,58 en bestaat uit de volgende posten:
  • Reiskosten auto 13 december 23 naar ziekenhuis € 31,68
  • Reiskosten auto 15 en 29 december 23 € 58,94
  • Reiskosten Turkije 15 en 29 december 23 naar begraafplaats € 192,72
  • Vliegticket partner [naam 7] € 539,85
  • Vliegticket [zus 2 van slachtoffer] en zoon en dochter € 1.619,55
  • Medicijnen, pijnstillers ivm trauma door dood broer, aanhoudende hoofd-, Nek-en schouderpijn € 50,-
  • Kosten opvragen medische informatie € 71,84
Ter vergoeding van shockschade wordt een bedrag van € 35.000,00 gevorderd en ter vergoeding van affectieschade wordt € 17.500,00 gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vorderingen van de negen gevoegde benadeelde partijen. De officier van justitie heeft verzocht de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen indien de rechtbank tot een (gedeeltelijke) toewijzing komt.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat dergelijke vorderingen – voor een totaal aan € 424.225,54 – bij de civiele rechter thuis horen. De stemmingmakerij en de intimidatie door de familie [slachtoffer] in de richting van de familie van verdachte dient te worden meegewogen bij het bepalen van de schade en hiervoor is geen ruimte binnen het strafproces. Om deze reden heeft de raadsvrouw primair verzocht om de meeste vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vorderingen van [echtgenote van slachtoffer] , [dochter van slachtoffer] , [zoon 1 van slachtoffer] , [zoon 2 van slachtoffer] , [moeder van slachtoffer] en [vader van slachtoffer] met betrekking tot de gevorderde affectieschade.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van [echtgenote van slachtoffer] met betrekking tot de gevorderde shockschade. De raadsvrouw heeft verzocht de vordering met betrekking tot de materiele schade af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, nu er geen onderbouwing is voor het gevorderde bedrag.
Ten aanzien van de gevraagde immateriële schadevergoeding op grond van ‘de aantasting in de persoon op andere wijze’ voor [dochter van slachtoffer] en [zoon 1 van slachtoffer] heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om het gevraagde bedrag te matigen en daarbij gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid. Ten aanzien van de verzochte vergoeding van shockschade voor [zoon 2 van slachtoffer] heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om het gevraagde bedrag te matigen en daarbij gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid. De confrontatie met de gevolgen van het handelen van verdachte was voor [zoon 2 van slachtoffer] enigszins vermijdbaar en de onderbouwing van geestelijk letsel is mager.
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de door [broer van slachtoffer] , [zus 1 van slachtoffer] en [zus 2 van slachtoffer] gevorderde vergoeding van affectieschade en shockschade af te wijzen, subsidiair om dit deel van de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, meer subsidiair om dit deel van de vorderingen te matigen. Er is niet onderbouwd dat er sprake is van een nauwe persoonlijke relatie anders dan een normale broer-zus verhouding en er zijn onvoldoende bijzonderheden gesteld die een beroep op de hardheidsclausule bij affectieschade rechtvaardigen. Voor shockschade is niet onderbouwd dat zij op zeer indringende wijze met de dood van [slachtoffer] zijn geconfronteerd en van ernstig psychisch letsel is bij geen van hen sprake, althans dat is niet onderbouwd. Daarbij komt dat confrontatie voor hen niet onvermijdbaar was.
Verder heeft de raadsvrouw verzocht om de door [broer van slachtoffer] , [zus 1 van slachtoffer] en [zus 2 van slachtoffer] gevorderde vergoeding van materiële schade ten aanzien van uitvaart af te wijzen, nu de familie heeft gekozen voor een begrafenis in Turkije en er een uitvaartverzekering afgesloten had kunnen worden. Hierdoor is deze schade niet het directe gevolg van het handelen van verdachte.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht om de door [zus 2 van slachtoffer] gevorderde vergoeding van materiële schade ten aanzien van de kosten voor medicijnen en medische informatie, af te wijzen. Dit deel van de vordering is niet onderbouwd, aldus de raadsvrouw.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
Materiële schade
Gederfd levensonderhoud en eigen risico ten aanzien van [echtgenote van slachtoffer]
Op grond van artikel 51f Sv juncto artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan onder andere de echtgenote van een slachtoffer dat als gevolg van een strafbaar feit is overleden een vordering indienen tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud. De echtgenote van [slachtoffer] heeft een dergelijke vordering ingediend ter zake van gederfd levensonderhoud.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vordering van [echtgenote van slachtoffer] betrekking hebbend op gederfd levensonderhoud, dat deze gemotiveerd door de verdediging is betwist. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat op dit moment de vordering niet kan worden toegewezen. Nadere onderbouwing, bewijslevering en behandeling van dit deel van de vordering zou een aanzienlijke vertraging en een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [echtgenote van slachtoffer] voor wat betreft de post gederfd levensonderhoud niet-ontvankelijk is.
De vordering ter vergoeding van nog niet geleden schade (eigen risico zorgverzekeraar) is toekomstige schade en onvoldoende bepaald. De rechtbank zal [echtgenote van slachtoffer] ook in dat deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren, zodat die vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Medische kosten ten aanzien van [zus 2 van slachtoffer]
De vordering van [zus 2 van slachtoffer] ten aanzien van de medicijnen (pijnstillers in verband met het trauma door de dood van haar broer, aanhoudende hoofd-, nek-en schouderpijn) en de kosten voor het opvragen van medische informatie hebben betrekking op het ten laste gelegde.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [zus 2 van slachtoffer] , als zus van het slachtoffer. Deze opgevoerde schadeposten zijn onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 121,84, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, namelijk
20 juni 2024.
Kosten van lijkbezorging
Op grond van artikel 51f lid 2 Sv juncto artikel 6:108 BW kan degene die de kosten van een uitvaart heeft betaald voor een slachtoffer dat als gevolg van een strafbaar feit is overleden, een vordering indienen om die kosten op de verdachte in het strafproces te verhalen. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen [broer van slachtoffer] , [zus 1 van slachtoffer] en [zus 2 van slachtoffer] . Zij hebben vergoeding van de kosten in verband met de uitvaart van [slachtoffer] in Turkije gevorderd.
In artikel 6:108 BW staan drie soorten schade waarvan vergoeding kan worden gevorderd van degene die aansprakelijk is voor het overlijden van een persoon. Op grond van het tweede lid van deze bepaling moet de aansprakelijke aan degene die de kosten van lijkbezorging van de overledene heeft gedragen die kosten vergoeden, voor zover die kosten in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. Om voor vergoeding in aanmerking te komen, moeten de kosten in rechtstreeks verband staan met het begraven van de overledene. Onder bepaalde omstandigheden staan reiskosten van naaste familieleden van de overledene naar het buitenland in rechtstreeks verband met diens begrafenis in dat land en zijn dergelijke kosten in overeenstemming met de omstandigheden van de overledene.
[slachtoffer] is van Turkse komaf. Het past daarom bij de omstandigheden van [slachtoffer] dat hij in Turkije is begraven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de kosten van vliegtickets naar Turkije van hen – [broer van slachtoffer] , [zus 1 van slachtoffer] en [zus 2 van slachtoffer] – als broer en zussen en de andere gemaakte reiskosten in verband met de begrafenis, behoren tot de kosten van lijkbezorging die op grond van artikel 6:108 BW voor vergoeding door verdachte in aanmerking komen.
Ten aanzien van de kosten die deze drie benadeelde partijen hebben gemaakt voor derden om de uitvaart bij te wonen, overweegt de rechtbank als volgt.
[broer van slachtoffer] heeft ook de kosten van de vliegtickets naar Turkije van [echtgenote van slachtoffer] en [zoon 2 van slachtoffer] (echtgenote en zoon van [slachtoffer] ) en de ouders van [slachtoffer] als kosten van lijkbezorging die voor vergoeding in aanmerking komen, gevorderd. De rechtbank is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat ook die kosten van vliegtickets van hen als echtgenote en eerste graad familie in verband met de begrafenis behoren tot de kosten van lijkbezorging die voor vergoeding in aanmerking komen.
Daarnaast heeft [broer van slachtoffer] ook de kosten gevorderd van de vliegtickets naar Turkije en het verblijf aldaar in een hotel voor zijn echtgenote, zijn kinderen, een schoonzoon en een goede vriend. Ook [zus 1 van slachtoffer] en [zus 2 van slachtoffer] hebben de kosten gevorderd van de vliegtickets naar Turkije voor hun echtgenoten en hun kinderen als kosten van lijkbezorging.
De rechtbank heeft er zonder meer begrip voor dat ook andere familieleden dan de ouders, broer en zussen, echtgenote en zoon van [slachtoffer] bij zijn begrafenis in Turkije aanwezig wilden zijn. De kosten van de vliegtickets van deze andere familieleden staan echter naar het oordeel van de rechtbank niet in rechtstreeks verband met de begrafenis zoals bedoeld in artikel 6:108 lid 2 BW. Bij het vervoer van het lichaam van een overleden persoon naar een ander land ten behoeve van een uitvaart kan het als gebruikelijk worden beschouwd dat naaste familieleden met het lichaam meereizen, om het te begeleiden naar de eindbestemming. In dit opzicht hebben de reiskosten naar Turkije van de ouders, broer en zussen, echtgenote en zoon van [slachtoffer] – zijn meest naaste familieleden, met wie hij ten tijde van zijn overlijden en vroeger in gezinsverband samenleefde – dus enig functioneel verband met de uitvaart, als kosten van lijkbezorging. Van de reiskosten van de andere familieleden – als zwagers, schoonzus, neefjes en nichtjes en vrienden – kan dat in redelijkheid niet meer worden gezegd. Dit wordt niet anders doordat zij wel onder het slachtofferbegrip van art. 51a lid 1 Sv vallen.
De rechtbank zal de vorderingen van [broer van slachtoffer] , [zus 1 van slachtoffer] en [zus 2 van slachtoffer] daarom deels toewijzen, voor zover het gaat om de kosten in het kader van de uitvaart gemaakt voor henzelf en voor zover [broer van slachtoffer] deze kosten heeft gemaakt voor [echtgenote van slachtoffer] en [zoon 2 van slachtoffer] en de ouders van [slachtoffer] .
De rechtbank merkt nog op dat [broer van slachtoffer] zowel kosten heeft gevorderd voor ‘Vliegticket [broer van slachtoffer] en zijn vrouw 23 dec terug’ en ‘Vliegticket [broer van slachtoffer] en zijn vrouw 26 dec terug’ en stelt vast dat er maar eenmaal sprake kan zijn van een terugreis. De rechtbank zal [broer van slachtoffer] dan ook ten aanzien van de post ‘Vliegticket [broer van slachtoffer] en zijn vrouw 23 dec terug’ niet-ontvankelijk verklaren, waar [broer van slachtoffer] klaarblijkelijk pas op 26 december 2023 is teruggevlogen naar Nederland.
De rechtbank zal daarom het door [broer van slachtoffer] gevorderde toewijzen tot een bedrag van
€ 3.770,55, het door [zus 1 van slachtoffer] gevorderde toewijzen tot een bedrag van
€ 914,74 en het door [zus 2 van slachtoffer] gevorderde toewijzen tot een bedrag van € 823,19, allen te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis, te weten 20 juni 2024.
De rechtbank zal alle drie de benadeelde partijen voor het overige deel in hun vordering ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
7.4.2
Immateriële schade
Shockschade
[echtgenote van slachtoffer] , [zoon 2 van slachtoffer] , [broer van slachtoffer] , [zus 1 van slachtoffer] en [zus 2 van slachtoffer] vorderen allen shockschade ter hoogte van € 35.000,00.
Shockschade is psychische schade die optreedt bij een ander dan het directe slachtoffer van een misdrijf. Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
  • de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
  • de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was;
  • de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over shockschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
[echtgenote van slachtoffer]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [echtgenote van slachtoffer] . De gevorderde shockschade is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. Zo overweegt de rechtbank dat zij onder meer zeer kort na de aanval van verdachte op haar echtgenoot aanwezig was bij het bedrijf, zij daar met de gruwelijke situatie na het onrechtmatig handelen is geconfronteerd en dat zij met haar echtgenoot mee is gereden in de ambulance, alwaar hij meerdere keren is gereanimeerd en zij uiteindelijk in het ziekenhuis is geconfronteerd met zijn levenloze en gehavende lichaam. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 35.000,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 13 december 2023.
[zoon 2 van slachtoffer]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [zoon 2 van slachtoffer] . De opgevoerde shockschade is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De raadsvrouw heeft wel verzocht om matiging van de shockschade.
Zoals hiervoor is weergegeven kan shockschade worden toegewezen als het bestaan van het geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. Dit kan op basis van een waarneming van een psychiater dat sprake is van geestelijk letsel (in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld), maar ook op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige of huisarts.
[zoon 2 van slachtoffer] , de 19-jarige zoon van [slachtoffer] , was aanwezig op het bedrijf ten tijde van het feit, toen hij vernam dat zijn vader gewond was, is hij achter de ambulance aangereden. In het ziekenhuis is hij geconfronteerd met het levenloze en gehavende lichaam van zijn vader. Het staat niet ter discussie dat deze confrontatie bij hem een hevige emotionele schok heeft teweeggebracht. Zijn huisarts heeft hem doorverwezen naar een psycholoog, omdat hij psychische klachten ervaart na het overlijden van zijn vader. De omstandigheid dat [zoon 2 van slachtoffer] pas op een later moment met de details van het bewezenverklaarde feit is geconfronteerd door na het overlijden foto’s te bekijken, de bebloede plaats delict te betreden en het geluidsfragment te beluisteren en dit niet onverhoeds en ook niet onvermijdbaar was, doet daaraan – gelet ook op de door de rechtbank als gruwelijk aangemerkte toedracht van het bewezen verklaarde en de directe familieband tussen het slachtoffer en [zoon 2 van slachtoffer] – niet af.
Er dient dan ook van te worden uitgegaan dat de benadeelde partij langdurig ernstige psychische klachten zal ondervinden als gevolg van de gebeurtenis waarvoor verdachte jegens hem aansprakelijk is, en dat die klachten het functioneren en het welbevinden van [zoon 2 van slachtoffer] in aanzienlijke mate negatief zullen beïnvloeden. Van belang is ook dat de schade is veroorzaakt door opzettelijk handelen en dat met de wijze waarop de schade is ontstaan is gegeven dat daardoor een zeer ernstige inbreuk is gemaakt op het rechtsgevoel van [zoon 2 van slachtoffer] , die is geconfronteerd met de gevolgen van de door verdachte op zijn vader uitgeoefende handelingen, die de dood tot gevolg hadden.
Gelet op het bovenstaande – de aard van de aansprakelijkheid, de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel en de ernst en de duur van het psychisch letsel van de benadeelde partij en de gevolgen daarvan voor hem – en mede gelet op hetgeen blijkens de jurisprudentie in vergelijkbare gevallen door Nederlandse rechters wordt toegekend ter zake van shockschade stelt de rechtbank de shockschade naar billijkheid vast op een bedrag van € 15.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2023.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
[broer van slachtoffer] en [zus 2 van slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste. De rechtbank stelt in dit verband vast dat [broer van slachtoffer] en [zus 2 van slachtoffer] in deze zaak niet direct getuige zijn geweest van het aan [slachtoffer] toegebrachte leed. Zij zijn pas enige tijd later geconfronteerd met het levenloze lichaam van hun broer. Deze confrontatie was voorts niet onverhoeds. Gevallen waarin een ruimere uitleg is gegeven aan het confrontatievereiste laten zich niet vergelijken met de confrontatie in de onderhavige zaak. Daarmee wil de rechtbank op geen enkele wijze miskennen dat het aanschouwen van het levenloze lichaam van hun broer en daarna in combinatie met de overige omstandigheden die door de benadeelde partijen zijn aangevoerd – zoals het dossier doorlezen, het bekijken van foto’s en het beluisteren van het geluidsfragment – een zeer schokkende gebeurtenis moet zijn geweest. Verder is de rechtbank van oordeel dat van ernstige psychisch letsel niet gebleken doordat dit onvoldoende is onderbouwd. Aan de vereisten voor het toekennen van shockschade is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. De rechtbank zal de [broer van slachtoffer] en [zus 2 van slachtoffer] daarom ten aanzien van de gevorderde shockschade in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
[zus 1 van slachtoffer]
Nu namens de benadeelde [zus 1 van slachtoffer] , is verzocht om een niet-ontvankelijkheidsverklaring van haar vordering voor zover die betrekking heeft op shockschade, en de officier van justitie en de verdediging (subsidiair) datzelfde standpunt hebben ingenomen, zal de rechtbank [zus 1 van slachtoffer] op de voet van artikel 361, tweede lid Sv niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering.
Smartengeld
Namens [dochter van slachtoffer] en [zoon 1 van slachtoffer] is een bedrag van € 30.000,00 gevorderd aan immateriële schadevergoeding op grond van de aantasting in persoon op andere wijze. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [dochter van slachtoffer] en [zoon 1 van slachtoffer] . De gestelde immateriële schade is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De raadsvrouw heeft wel verzocht om matiging van het toe te wijzen bedrag.
Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b, van het BW heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Degene die zich beroept op de aantasting van de persoon op andere wijze, zal die aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Het verlies van een ouder bij minderjarige kinderen kan op latere leeftijd psychische klachten veroorzaken. Het verliezen van een ouder op deze gruwelijke wijze des te meer. De aard en de ernst van deze normschending brengen naar het oordeel van de rechtbank in dit geval met zich dat de nadelige gevolgen voor [dochter van slachtoffer] en [zoon 1 van slachtoffer] zozeer voor de hand liggen, dat reeds daarom een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aannemelijk is dat door [dochter van slachtoffer] en [zoon 1 van slachtoffer] immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van de moord op hun vader. Deze ernstige aantasting in de persoon geeft naar het oordeel van de rechtbank recht op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank stelt de schade van [dochter van slachtoffer] en [zoon 1 van slachtoffer] naar billijkheid vast op € 10.000,00 en wijst dit bedrag voor beiden toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 december 2023. De rechtbank zal [dochter van slachtoffer] en [zoon 1 van slachtoffer] ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
7.4.3
Affectieschade
Alle benadeelde partijen hebben vergoeding van affectieschade gevorderd, zoals hiervoor onder 7.1 weergegeven. De rechtbank stelt vast dat elk van de benadeelde partijen die deze vorm van schadevergoeding heeft gevorderd, bij zijn of haar vordering aansluiting heeft gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedragen.
Het is mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel, en nabestaanden van overleden slachtoffers. Het overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen affectieschade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat deze vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat zij geen volledige compensatie kan bieden voor het verdriet van de naasten.
Aanspraak op vergoeding van immateriële schade bestaat evenwel slechts indien en voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. De wetgever heeft bepaald dat een beperkte kring van gerechtigden aanspraak mag maken op affectieschade. Het betreft ouders, partners en kinderen van het slachtoffer alsmede gevallen waarin er sprake is van een duurzame zorgrelatie in gezinsverband, zoals bij pleegkinderen het geval zal zijn of bij het kleinkind dat door een grootouder wordt groot gebracht. Voorts is in artikel 6:108 lid 4 sub g BW een zogenoemde hardheidsclausule opgenomen, die onder uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding toekent aan een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort. Als voorbeeld in de Memorie van Toelichting wordt gegeven broers en zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. Broers en zussen zijn dus in principe door de wetgever van de regeling uitgesloten, tenzij er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden zoals in voornoemd voorbeeld beschreven.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen [broer van slachtoffer] , [zus 1 van slachtoffer] en [zus 2 van slachtoffer] de broer en zussen van het slachtoffer zijn. Zoals hiervoor overwogen heeft de wetgever broers en zussen bewust uitgesloten van de kring van gerechtigden. De wetgever heeft wel voorzien in een restcategorie, maar ook hier vallen – zonder nadere onderbouwing – deze benadeelde partijen niet onder. Voor de rechtbank is het volkomen helder dat zij een nauwe en affectieve relatie hadden met hun broer en dat zij veel pijn en verdriet ondervonden en ook nu nog ondervinden door het verlies van [slachtoffer] , maar van uitzonderlijke omstandigheden, zoals de wetgever bij het maken van de restcategorie voor ogen heeft gestaan en op grond waarvan de benadeelde partijen dan zou verschillen van andere personen die hun broer of zus als gevolg van een misdrijf verliezen, is hier onvoldoende gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [broer van slachtoffer] , [zus 1 van slachtoffer] en [zus 2 van slachtoffer] wat betreft deze schadepost in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank wijst de vorderingen niet af, omdat zij een beroep kunnen doen op de restcategorie en daarom nadere onderbouwing en mogelijk (civielrechtelijk) bewijs zouden kunnen leveren. Het hiertoe in de onderhavige procedure in de gelegenheid stellen levert een onevenredige belasting van het strafproces op.
[echtgenote van slachtoffer] (echtgenote), [dochter van slachtoffer] (minderjarige dochter), [zoon 1 van slachtoffer] (minderjarige zoon), [zoon 2 van slachtoffer] (meerderjarige zoon), [moeder van slachtoffer] (moeder) en [vader van slachtoffer] (vader) vallen onder de beperkte kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. Voor wat betreft hun vorderingen ter vergoeding van geleden affectieschade zal de rechtbank de gevorderde bedragen, die aansluiten bij de normbedragen, toewijzen. Die vorderingen zijn wat betreft deze schadeposten door de verdediging niet gemotiveerd betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 13 december 2023.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met in totaal 365 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
moord;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
17 (zeventien) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoedingen
de vordering van de benadeelde partij [echtgenote van slachtoffer]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [echtgenote van slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 55.000,00 (bestaande uit immateriële schade en affectieschade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [echtgenote van slachtoffer] van een bedrag van € 55.000,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
13 december 2023);
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 55.000,00, (zegge: vijfenvijftigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 92 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
de vordering van de benadeelde partij [dochter van slachtoffer]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [dochter van slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 30.000,00 (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [dochter van slachtoffer] van een bedrag van € 30.000,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
13 december 2023);
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 30.000,00, (zegge: dertigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 57 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
de vordering van de benadeelde partij [zoon 1 van slachtoffer]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [zoon 1 van slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 30.000,00 (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [zoon 1 van slachtoffer] van een bedrag van € 30.000,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
13 december 2023);
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 30.000,00, (zegge: dertigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 57 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
de vordering van de benadeelde partij [zoon 2 van slachtoffer]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [zoon 2 van slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 32.500,00 (bestaande uit immateriële schade en affectieschade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [zoon 2 van slachtoffer] van een bedrag van € 32.500,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
13 december 2023);
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 32.500,00, (zegge: tweeëndertigduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 61 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
de vordering van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer]
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] toe tot een bedrag van € 17.500,00 (bestaande uit immateriële schade);
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] van een bedrag van € 17.500,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
13 december 2023);
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 17.500,00, (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 37 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
de vordering van de benadeelde partij [vader van slachtoffer]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [vader van slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 17.500,00 (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [vader van slachtoffer] van een bedrag van € 17.500,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
13 december 2023);
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 17.500,00, (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 37 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
de vordering van de benadeelde partij [broer van slachtoffer]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [broer van slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 3.770,55 (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [broer van slachtoffer] van een bedrag van € 3.770,55 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
20 juni 2024);
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3.770,55, (zegge: drieduizend zevenhonderdzeventig euro en vijfenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 14 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
de vordering van de benadeelde partij [zus 1 van slachtoffer]
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [zus 1 van slachtoffer] toe tot een bedrag van € 914,74 (bestaande uit materiële schade);
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [zus 1 van slachtoffer] van een bedrag van € 914,74 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2024);
  • legt de
de vordering van de benadeelde partij [zus 2 van slachtoffer]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [zus 2 van slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 945,03 (bestaande uit materiële schade);
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [zus 2 van slachtoffer] van een bedrag van € 945,03 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2024);
  • legt de
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partijen [echtgenote van slachtoffer] , [dochter van slachtoffer] , [zoon 1 van slachtoffer] , [zoon 2 van slachtoffer] , [broer van slachtoffer] , [zus 1 van slachtoffer] en [zus 2 van slachtoffer] voor het overige deel niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen, en dat de benadeelde partijen de vorderingen voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. L.J.C. Hangx en mr. J. de Ruiter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. van der Hulst, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, districtsrecherche IJsselland met nummer 18967016, onderzoek Wezel / ON 1R023086. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het Eurofins TMFI definitief deskundigenrapport forensische pathologie betreffende [slachtoffer] van 27 december 2023, pagina’s 154 tot en met 164 van het aanvullend procesdossier.
3.Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 6 juni 2024.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 14 december 2023 (pagina’s 66 en 67) en het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 20 december 2023 (pagina’s 69 tot en met 75).
5.Het proces-verbaal van bevindingen van 3 februari 2024 (pagina’s 142 en 143).
6.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 januari 2024 (pagina’s 148 en 151).
7.Het proces-verbaal van bevindingen van 13 december 2023 (pagina 31).
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige van [getuige 5] van 14 december 2023 (pagina 94).
9.Het proces-verbaal van bevindingen van 13 december 2023 (pagina’s 28 en 29).