ECLI:NL:RBOVE:2024:3222

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
84.165183.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van bestuurder voor faillissementsfraude en niet-naleving van administratieplicht

Op 20 juni 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 41-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren voor faillissementsfraude. De verdachte, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 1] B.V., heeft in de periode van 7 juli 2017 tot en met 30 januari 2019 opzettelijk niet voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie, wat de afwikkeling van het faillissement bemoeilijkte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de administratie van [bedrijf 1] niet voldeed aan de eisen van het Burgerlijk Wetboek, en dat de administraties van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] door elkaar liepen, wat leidde tot een administratieve chaos. De verdachte erkende dat hij op de hoogte was van deze situatie, maar stelde geen opzet te hebben gehad op het niet voldoen aan de administratieplicht. De rechtbank oordeelde echter dat hij willens en wetens de kans heeft aanvaard dat niet aan de wettelijke verplichtingen werd voldaan.

De officier van justitie had een taakstraf van 240 uren geëist, maar de rechtbank legde een lagere straf op, rekening houdend met de omstandigheden waaronder het feit was begaan en het tijdsverloop tussen de pleegperiode en de uitspraak. De rechtbank hield ook rekening met het feit dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en dat hij na het faillissement zijn verantwoordelijkheid had genomen door gedupeerden te compenseren. De rechtbank achtte de opgelegde taakstraf van 120 uren passend en geboden, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 60 dagen bij niet-naleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.165183.22 (P)
Datum vonnis: 20 juni 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
5 juni 2024 en 6 juni 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. N. Brands, advocaat in Goor, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 5 juni 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van de later failliet verklaarde rechtspersoon [bedrijf 1] B.V., in de periode van 7 juli 2017 tot en met 30 januari 2019 opzettelijk niet heeft voldaan en/of bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken en bescheiden, waardoor de afwikkeling van het faillissement is bemoeilijkt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 1] B.V., welke op 30
januari 2019 door de rechtbank Overijssel in staat van faillissement is verklaard,
tijdens of voor het faillissement van de rechtspersoon,
te weten op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 07 juli 2017 tot
en met 30 januari 2019, te Hengelo (Overijssel), in elk geval in Nederland,
(telkens) opzettelijk,
niet heeft voldaan aan en/of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke
verplichtingen tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de
daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge
waarvan de afhandeling van het faillissement werd bemoeilijkt,
immers heeft hij, verdachte, niet en/of niet op de juiste wijze de (gehele) administratie gevoerd en/of laten voeren en/of bewaard en/of laten bewaren.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Inleiding
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is [bedrijf 1] B.V (hierna: [bedrijf 1] ) opgericht op 7 juli 2017. De bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 1] bestonden uit groothandel in maatwerkproducten in de bouw, kraanverhuur, bouwbegeleiding en montagewerkzaamheden. Verdachte was bestuurder van [bedrijf 1] . [2]
Sinds 7 maart 2018 was [bedrijf 1] op haar beurt bestuurder van [bedrijf 2] B.V (hierna: [bedrijf 2] ). [3]
Op 30 januari 2019 is [bedrijf 1] in staat van faillissement verklaard. [4] In het faillissement is mr. [curator] later als curator aangesteld. [5]
Op 6 april 2021 heeft curator [curator] aangifte gedaan van vermoedelijke faillissementsfraude. [6]
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte weliswaar niet aan zijn administratieve bestuurdersverplichtingen heeft voldaan, maar het opzet daarop is volgens de raadsman niet bewezen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Administratie [bedrijf 1]
Niet ter discussie staat dat de administratie van [bedrijf 1] niet voldeed aan de vereisten van artikel 2:10 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De administraties van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] waren zodanig met elkaar vermengd dat de curator in zijn aangifte spreekt van een administratieve chaos die de afwikkeling van het faillissement bemoeilijkte. [7] Tijdens een boekenonderzoek constateert de Belastingdienst dat de loon-, inkoop- en verkoopadministraties onvoldoende gescheiden zijn. Geconcludeerd wordt dat de administraties van beide bedrijven door elkaar lopen. [8] Ter terechtzitting is door verdachte erkend dat hij ervan op de hoogte was dat de administraties van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] door elkaar zijn gaan lopen. Verdachte heeft verklaard dat hij dit op een later moment wilde rechttrekken. Dit is door het faillissement van [bedrijf 1] niet meer gebeurd, aldus verdachte. [9]
Opzet
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard geen opzet te hebben gehad op het niet voldoen aan de administratieplicht.
De rechtbank overweegt dat een bestuurder van een onderneming op grond van artikel 2:10 BW een verplichting heeft om een zodanige deugdelijke administratie te voeren of te laten voeren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. Verdachte was van de vermenging van de administraties van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] op de hoogte. Door vanuit zijn functie als bestuurder na te laten in te grijpen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat niet werd voldaan aan de wettelijke administratieplicht.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 1] B.V., welke op 30 januari 2019 door de rechtbank Overijssel in staat van faillissement is verklaard,
voor het faillissement van de rechtspersoon,
te weten in de periode van 07 juli 2017 tot en met 30 januari 2019, in Nederland,
opzettelijk
niet heeft voldaan aan en/of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling van het faillissement werd bemoeilijkt,
immers heeft hij, verdachte, niet op juiste wijze de administratie gevoerd en/of laten voeren.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 344a lid 2 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
als bestuurder van een rechtspersoon, voor het faillissement van de rechtspersoon, terwijl dit is gevolgd, opzettelijk niet voldoen of bewerkstelligen dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren. Hoewel volgens de officier van justitie sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, kan vanwege de geringe omvang van de overschrijding met de constatering hiervan worden volstaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte op grond van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel moet worden opgelegd. Het feitelijk handelen van verdachte heeft volgens de raadsman niet de kenmerken van faillissementsfraude zoals deze in andere zaken van faillissementsfraude naar voren zijn gekomen.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om bij de strafoplegging te volstaan met een voorwaardelijke taakstraf. Verdachte neemt zijn verantwoordelijkheid en heeft zich ingezet voor het oplossen van de uit het faillissement ontstane problemen. Ook dient ten voordele van de verdachte rekening te worden gehouden met zijn blanco strafblad en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich niet gehouden aan de hem, als bestuurder van een rechtspersoon, wettelijk opgedragen plicht een volledige en deugdelijke administratie te (laten) voeren. Door het niet juist bijhouden van de administratie was het voor de curator niet mogelijk om op een eenvoudige wijze voldoende betrouwbaar inzicht te verkrijgen in de vermogenspositie en rechten en verplichtingen van [bedrijf 1] . Als gevolg hiervan was het voor de curator moeilijker om het faillissement op een juiste wijze af te wikkelen, terwijl het maatschappelijke en economische verkeer verlangt dat faillissementen voortvarend en efficiënt worden afgewikkeld. Van een bestuurder mag worden verwacht dat hij professioneel en adequaat handelt wanneer door hem wordt geconstateerd dat de administratie van de onderneming niet op orde is. De rechtbank neemt verdachte kwalijk dat hij heeft nagelaten zodanig te handelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 5 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Anders dan de officier van justitie en de raadsman hebben betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte aan zijn verhoor op 14 april 2022 nog niet in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Weliswaar is hem toen meegedeeld dat hij werd verdacht van overtreding van artikel 344a Sr, maar het was op dat moment voor verdachte nog niet duidelijk of daadwerkelijk strafvervolging zou worden ingesteld. Eerder dan de betekening van de inleidende dagvaarding op 20 november 2023 zijn naar het oordeel van de rechtbank geen handelingen aan te merken waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat strafvervolging zou worden ingesteld. Met een eindvonnis op 20 juni 2024 is dus geen sprake van schending van verdachtes recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM.
Hoewel geen sprake is van een schending van de redelijke termijn, houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf in het voordeel van verdachte rekening met het tijdsverloop van ruim vijf jaar tussen de pleegperiode en de datum van vonniswijzing, gedurende welke periode verdachte niet is veroordeeld voor andere strafbare feiten.
Ter zitting is door en namens verdachte nog naar voren gebracht dat hij zich na het faillissement de situatie van de door dat faillissement gedupeerde consumenten heeft aangetrokken door geplaatste bestellingen alsnog zelf na te komen en te (laten) monteren.
Hoewel deze handelwijze van verdachte het strafbare karakter van zijn gedraging niet kan wegnemen, vormt zij naar het oordeel van de rechtbank wel een indicatie dat verdachte, zij het achteraf en dus te laat, kennelijk heeft ingezien dat zijn handelwijze bij consumenten, naast ergernis en frustratie, ook financiële schade heeft berokkend. In zoverre heeft deze omstandigheid bij de bepaling van de strafmaat een enigszins matigende invloed.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden en op de straffen die rechters in soortgelijke gevallen opleggen, acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, passend en geboden.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
als bestuurder van een rechtspersoon, voor het faillissement van de rechtspersoon, terwijl dit is gevolgd, opzettelijk niet voldoen of bewerkstelligen dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Pouw, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2024.
Buiten staat
Mr. J.T. Pouw is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD/ Belastingdienst met nummer 69311 [bedrijf 1] B.V. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 11 februari 2021, betreffende [bedrijf 1] B.V., DOC-001, p. 97 t/m 99.
3.Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 11 februari 2021, betreffende [bedrijf 2] B.V., DOC-002, p. 100 t/m 102.
4.Een bijlage bij het proces-verbaal van aangifte, zijnde een vonnis van de Rechtbank Overijssel van 30 januari 2019, betreffende het vonnis tot faillietverklaring van [bedrijf 1] B.V., AG-001-01, p. 92 t/m 93.
5.Een bijlage bij het proces-verbaal van aangifte, zijnde een beschikking van de Rechtbank Overijssel van 3 juni 2019, AG-001-02, p. 94.
6.Proces-verbaal van aangifte van vermoedelijke faillissementsfraude van 6 april 2021, AG-001, p. 87 t/m 91.
7.Proces-verbaal van aangifte van vermoedelijke faillissementsfraude van 6 april 2021, AG-001, p. 88, onder 4, en p. 90, onder 9c.
8.het controlerapport van de Belastingdienst bij [bedrijf 1] B.V. van 13 juli 2020, DOC-005, p. 117, onder 3.2.1 en p. 119, onder 3.2.5
9.Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 juni 2024.