ECLI:NL:RBOVE:2024:3219

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
84.115589.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude door feitelijk bestuurder van rechtspersoon met gebrekkige administratie

Op 20 juni 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 43-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De verdachte, als feitelijk bestuurder van de failliet verklaarde rechtspersoon [bedrijf 1] B.V., heeft zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude door opzettelijk niet te voldoen aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 12 januari 2017 tot en met 8 mei 2019 opzettelijk niet heeft voldaan aan de administratieplicht, waardoor de afwikkeling van het faillissement werd bemoeilijkt. De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van de curator, de boekhouder en medeverdachten, alsook op WhatsApp-berichten die de rol van de verdachte als feitelijk bestuurder bevestigden. De verdachte ontkende deze rol en stelde dat hij alleen ondersteunende werkzaamheden had verricht, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de administratie niet op orde had gehouden, wat leidde tot complicaties bij de afwikkeling van het faillissement. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat gezien de ernst van de feiten een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.115589.22 (P)
Datum vonnis: 20 juni 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 juni 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. L. da Silva, advocaat in 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte als feitelijk bestuurder van de later failliet verklaarde rechtspersoon [bedrijf 1] B.V., in de periode van 12 januari 2017 tot en met 8 mei 2019 opzettelijk niet heeft voldaan en/of bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken en bescheiden, waardoor de afwikkeling van het faillissement is bemoeilijkt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij, als feitelijk bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 1] B.V., welke op 08 mei 2019 door de Rechtbank Overijssel in staat van faillissement is verklaard,
tijdens of voor het faillissement van de rechtspersoon,
te weten op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 12 januari 2017 tot en met 08 mei 2019, te Hengelo (Overijssel), in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of alleen,
(telkens) opzettelijk,
niet heeft voldaan aan en/of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de
daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge
waarvan de afhandeling van het faillissement werd bemoeilijkt,
immers heeft hij, verdachte, niet de (gehele) administratie, waaronder:
- een inkoopadministratie (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een verkoopadministratie (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een voorraadadministratie (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een kasadministratie (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een bankadministratie (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een personeelsadministratie (AD-001-01, p. 17), en/of
- een administratie ten behoeve van vastleggingen voor de administratieve

verplichtingen ten aanzien van de omzetbelasting (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of

- een aangifte vennootschapsbelasting over het kalenderjaar 2017 en/of het kalenderjaar 2018 (DOC-005, p. 5 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een jaarrekening over het kalenderjaar 2018 (DOC-005, p. 5),

gevoerd en/of laten voeren en/of bewaard en/of laten bewaren.

3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Inleiding
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) opgericht op 12 januari 2017. De bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 1] bestonden uit de verkoop van kunststof kozijnen, rolluiken, zonwering en toebehoren ten behoeve van projecten en particulieren. Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel waren op 12 januari 2017 [medeverdachte 1] B.V. (hierna: [medeverdachte 1] ) en [bedrijf 2] B.V de bestuurders van [bedrijf 1] . [2]
Op 29 september 2016 is [bedrijf 2] B.V opgericht met als (enig/zelfstandig bevoegd) bestuurder verdachte. [3]
Op 13 januari 2017, één dag na de oprichting van [bedrijf 1] , is [bedrijf 2] B.V uitgeschreven als bestuurder. Vanaf 13 januari 2017 vormt [vader van verdachte] (de vader van verdachte) samen met [medeverdachte 1] B.V. het bestuur van [bedrijf 1] . [4]
Op 8 mei 2019 is [bedrijf 1] bij vonnis van de rechtbank Overijssel in staat van faillissement verklaard. In het faillissement is mr. [curator] (hierna: [curator]) als curator aangesteld. [5]
Op 1 maart 2021 heeft de curator aangifte gedaan van vermoedelijke faillissementsfraude. [6]
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte tijdens de tenlastegelegde periode feitelijk bestuurder is geweest van de gefailleerde onderneming. Daarnaast is niet bewezen dat verdachte opzettelijk niet aan zijn administratieve verplichtingen heeft voldaan.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feitelijk bestuurder
Artikel 348a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaalt: ‘onder bestuurder van een rechtspersoon worden voor de toepassing van de bepalingen in deze Titel mede begrepen zij die feitelijk optreden als bestuurder van een rechtspersoon’. Voor het antwoord op de vraag of een persoon kan worden aangemerkt als feitelijk bestuurder is onder meer bepalend of de betrokkene het beleid van de rechtspersoon heeft bepaald of mede heeft bepaald, als ware hij bestuurder van de rechtspersoon. [7]
Verdachte ontkent dat hij feitelijk bestuurder is geweest van [bedrijf 1] . Ter terechtzitting heeft hij verklaard alleen ondersteunende werkzaamheden te hebben verricht voor [bedrijf 1] .
Wat betreft de rol van verdachte in [bedrijf 1] was het volgens curator [curator] “vanaf dag 1 duidelijk dat [verdachte] feitelijk leidinggevende was”. Hij was degene die het personeel aanstuurde en contact onderhield met de boekhouder. “In de praktijk was [verdachte] degene die alles op kantoor deed”, aldus de curator. Volgens de curator was de vader van verdachte, [vader van verdachte] , als bestuurder van [bedrijf 1] een stroman, omdat verdachte vanwege een jegens hem nog geldend concurrentiebeding geen bestuurder kon zijn. Van meet af aan was duidelijk dat verdachte de baas was. [8]
In een WhatsApp-bericht van verdachte aan het personeel van [bedrijf 1] van 8 mei 2019 [9] , de dag van het faillissement, staat het volgende:
‘Heren. Vanochtend is het faillissement van [bedrijf 1] uitgesproken. Morgen om 10.00 uur worden jullie (behalve [naam 1] ) op kantoor verwacht bij de curator. Sleutels
en shit van kantoor en hal meenemen. In de hal is niks van [bedrijf 1] . Gedeeld met
[naam 2] en [naam 3] . En jullie weten ook niks over de andere administratieve zaken. Tot
morgen’.
In het dossier bevindt zich daarnaast het volgende WhatsApp-bericht van verdachte, verstuurd naar medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) op 9 januari 2019 [10] :

Morgen goak eem een nieuwe bv oprichten waar we alle lopende orders op
uit kunnen laten betalen. Moek oe dr dreks bie in zetten en goaj volnde week
ergens eem met krabbei zetten of woj dat later doen?
Wie kunt alles wa uut loatn betalen nog op [bedrijf 1] maar dan kriew last denk ik’.
Op 24 januari 2019 is [bedrijf 3] B.V. opgericht. Bestuurders waren verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . [11] Volgens de curator werden alle inkomsten van [bedrijf 1] op het bankrekeningnummer van [bedrijf 3] B.V gestort. Facturen stonden op naam van [bedrijf 1] , maar debiteuren werden verzocht om te betalen op de bankrekening van [bedrijf 3] B.V. [12]
Boekhouder [getuige] (hierna: [getuige] ), vanaf januari 2017 de boekhouder van [bedrijf 1] , heeft over de rol van verdachte in deze onderneming verklaard dat bij de eerste gesprekken zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 2] aanwezig waren. Hierna had [getuige] vooral met verdachte te maken. Volgens [getuige] deed [medeverdachte 2] het werk buiten de deur en verdachte de werkzaamheden op kantoor. Er was een duidelijke taakverdeling, waarbij verdachte verantwoordelijk was voor de administratie, aldus [getuige] . [13]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft over de rol van verdachte verklaard dat verdachte degene was die de verkoop en acquisitie regelde, verantwoordelijk was voor de administratie en alle betalingen door [bedrijf 1] regelde. [14]
Uit de verklaringen van de curator, boekhouder [getuige] en [medeverdachte 2] , die worden ondersteund door de WhatsApp-berichten van 8 mei 2018 en 9 januari 2019, leidt de rechtbank af dat verdachte in ieder geval verantwoordelijk was voor de administratie, acquisitie, het aansturen van personeel en het debiteurenbeleid. Zo richtte verdachte een andere vennootschap op en leidde het ertoe dat debiteuren facturen van [bedrijf 1] betaalden op de bankrekening van deze nieuwe vennootschap. Daarmee heeft verdachte (mede) het beleid van de onderneming bepaald. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte aan te merken als feitelijk bestuurder en daarmee als bestuurder van [bedrijf 1] . Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
De verklaring van verdachte, inhoudende dat hij alleen ondersteunende werkzaamheden heeft uitgevoerd voor [bedrijf 1] , is naar het oordeel van de rechtbank, bezien in het licht van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, volstrekt ongeloofwaardig en wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
Administratieplicht
In artikel 2:10 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat het bestuur verplicht is de vermogenstoestand van de rechtspersoon en van alles betreffende de werkzaamheden van de rechtspersoon, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend.
De curator heeft verklaard dat de administratie van [bedrijf 1] niet voldeed aan de eisen van artikel 2:10 BW. Volgens de curator is over de jaren 2018 en 2019 geen of nauwelijks fysieke administratie overgelegd. Op in beslag genomen gegevensdragers is geen digitale administratie aangetroffen. De data op de gegevensdragers waren vrijwel volledig gewist, aldus de curator. Ook was volgens de curator de financiële informatie in de online boekhoudsystemen onvolledig en onbetrouwbaar. [15]
Na een boekenonderzoek kwam de Belastingdienst tot de conclusie dat niet was voldaan aan de administratieplicht. Volgens de Belastingdienst had de administratie van [bedrijf 1] het volgende moeten bevatten: een inkoopadministratie, een voorraadadministratie, een kasadministratie, een bankadministratie, een verkoopadministratie en een administratie ten behoeve van vastleggingen voor de administratieve verplichtingen ten aanzien van de omzetbelasting. De Belastingdienst stelt vast dat geen administratie is overhandigd aan de curator. [16]
Gelet op de verklaring van de curator en het boekenonderzoek van de Belastingdienst in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de administratieplicht neergelegd in artikel 2:10 BW.
Opzet
Verdachte heeft verklaard geen opzet te hebben gehad op het niet voldoen aan de administratieplicht. Hij heeft zich niet bezig gehouden met de bedrijfsvoering en daarmee ook niet met de administratieve verplichtingen van [bedrijf 1] . Volgens verdachte was medeverdachte [medeverdachte 2] verantwoordelijk voor de administratie.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank zoals gezegd af dat verdachte zich wel degelijk bezighield met de administratie van [bedrijf 1] . De rechtbank is van oordeel dat verdachte dit deed in een zodanige mate dat hij wel degelijk opzet heeft gehad en overweegt daartoe als volgt.
In aanvulling op de hiervoor besproken verklaringen, hebben boekhouder [getuige] en de curator het volgende verklaard.
Boekhouder [getuige] kreeg de stukken ter verwerking van de administratie meestal aangeleverd van verdachte. De aangeleverde gegevens waren onvoldoende om de werkzaamheden voor [bedrijf 1] goed af te wikkelen. [getuige] heeft verdachte daar meermaals op gewezen, zonder succes. [17]
Curator [curator] heeft verklaard dat hij op de dag van het faillissement geen fysieke administratie heeft aangetroffen en dat verdachte heeft verklaard dat hij niet wist waar de administratie was. Verdachte heeft op dezelfde dag een WhatsApp-bericht gestuurd naar het personeel, waaruit volgt dat verdachte hen instrueerde dat zij tegen de curator moesten zeggen dat zij niks afwisten van de administratie. Verschillende gegevensdragers van [bedrijf 1] zijn volgens de curator - na het versturen van een aangetekende brief en het benoemen van de gijzelingsmogelijkheden - door verdachte op verschillende momenten ingeleverd, maar deze bleken nauwelijks administratie te bevatten. [18]
De rechtbank overweegt dat verdachte volgens interne taakverdeling en als (feitelijk) bestuurder van [bedrijf 1] de verantwoordelijkheid droeg voor de algemene gang van zaken bij de rechtspersoon en daarmee ook voor het op een zodanige wijze (laten) voeren van een administratie dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon duidelijk zijn. Uitgerekend verdachte zelf heeft zich (vrijwel) als enige met de administratie bezig gehouden. Die was niet op orde en, zelfs nadat boekhouder [getuige] hem daarop wees en hem hulp is aangeboden in de persoon van de echtgenote van medeverdachte [medeverdachte 2] , heeft hij er geen verbeteringen in aangebracht. De aangeboden hulp heeft hij genegeerd, althans afgehouden. Sterker nog, op initiatief van verdachte werd gerommeld met de betaling van facturen zoals hiervoor is beschreven. Uiteindelijk heeft hij een administratie van nauwelijks enige omvang uitgeleverd aan de curator. Verdachte bepaalde dan ook niet alleen op welke wijze er geadministreerd werd en hoe die administratie werd bewaard, ook wist hij dus dat hij, als (feitelijk) bestuurder van [bedrijf 1] , niet voldeed aan de administratieplicht. Daarmee is, zowel op zichzelf als bezien in onderling verband en samenhang met wat is overwogen ten aanzien van de vraag of verdachte als feitelijk bestuurder dient te worden aangemerkt sprake van vol opzet.
Ten gevolge waarvan de afhandeling van het faillissement is bemoeilijkt
Curator [curator] heeft verklaard dat aan de hand van de wel aangeleverde administratie van [bedrijf 1] de rechten en verplichtingen van de gefailleerde onderneming niet konden worden vastgesteld. [19]
Ook de Belastingdienst heeft in haar boekenonderzoek vastgesteld dat door het ontbreken van de administratie het niet direct duidelijk was of en zo ja welke verhaalsmogelijkheden er waren. [20]
Op grond van voorgaande acht de rechtbank ook dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.
Geen medeplegen
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat sprake was van een taakverdeling binnen [bedrijf 1] . Verdachte was verantwoordelijk voor het (laten) voeren en (laten) bewaren van de administratie. [medeverdachte 2] heeft zich nauwelijks bemoeid met de administratie.
Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen. De rechtbank zal om deze reden verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen met uitzondering van het medeplegen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 1] B.V., welke op 08 mei 2019 door de Rechtbank Overijssel in staat van faillissement is verklaard,
voor het faillissement van de rechtspersoon,
te weten in de periode 12 januari 2017 tot en met 08 mei 2019, in Nederland,
opzettelijk,
niet heeft voldaan aan en/of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de
daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling van het faillissement werd bemoeilijkt,
immers heeft hij, verdachte, niet de (gehele) administratie, waaronder:
- een inkoopadministratie, en
- een verkoopadministratie, en
- een voorraadadministratie, en
- een kasadministratie, en
- een bankadministratie, en
- een personeelsadministratie, en
- een administratie ten behoeve van vastleggingen voor de administratieve verplichtingen ten aanzien van de omzetbelasting
gevoerd en/of laten voeren en/of bewaard en/of laten bewaren.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 344a lid 2 sub 2 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
als bestuurder van een rechtspersoon, voor het faillissement van de rechtspersoon, terwijl dit is gevolgd, opzettelijk niet voldoen of bewerkstelligen dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een voorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf gevorderd voor de duur van 240 uren. Hoewel volgens de officier van justitie sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, kan vanwege de geringe omvang van de overschrijding met de constatering hiervan worden volstaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, nu verdachte niet meer betrokken is bij de andere ondernemingen. De laatste onderneming waarin verdachte actief is zal na het betalen van geldboeten van de Belastingdienst worden opgeheven. Verder heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte en het tijdsverloop tussen het ten laste gelegde feit en de datum van het vonnis.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich niet gehouden aan de hem als (feitelijk) bestuurder wettelijk opgedragen plicht een volledige en deugdelijke administratie te (laten) voeren en te (laten) bewaren. Door het niet juist bijhouden van de administratie was het voor de curator niet mogelijk om op een eenvoudige wijze voldoende betrouwbaar inzicht te verkrijgen van de vermogenspositie en rechten en verplichtingen van [bedrijf 1] . Als gevolg hiervan was het voor de curator moeilijker om het faillissement op een juiste wijze af te wikkelen, terwijl het maatschappelijke en economische verkeer verlangt dat faillissementen voortvarend en efficiënt worden afgewikkeld.
Bij het bepalen van de ernst van het feit neemt de rechtbank mee dat uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte geen enkele openheid van zaken heeft willen geven, zijn verantwoordelijkheid niet heeft willen nemen en anderen wil laten opdraaien voor zijn handelen. Een dag na de oprichting van de onderneming heeft verdachte zijn vader als stroman naar voren geschoven, waarmee de gegevens van de Kamer van Koophandel van meet af aan niet strookten met de werkelijke situatie waarin verdachte binnen [bedrijf 1] aan de touwtjes trok als ware hij naast zijn compagnon [medeverdachte 2] bestuurder. Hij heeft de omzet van [bedrijf 1] omgeleid naar een andere vennootschap. Bij het afwikkelen van het faillissement heeft verdachte de curator op een dwaalspoor willen zetten, onder meer door op de dag van het faillissement personeel te instrueren niets te zeggen over de administratie en - op een later moment - vrijwel lege computers bij de curator af te leveren. Ook heeft hij gedurende het strafrechtelijk onderzoek geprobeerd zijn rol en werkzaamheden binnen [bedrijf 1] kleiner te maken dan deze in werkelijkheid zijn geweest. Daarbij heeft hij zonder scrupules - voor zijn standpunt heeft de rechtbank in het dossier geen aanknopingspunt kunnen ontdekken - de schuld volledig op medeverdachte [medeverdachte 2] proberen af te schuiven. Dit alles neemt de rechtbank de verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 5 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte aan zijn verhoor op 31 januari 2022 nog niet in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Weliswaar is hem toen meegedeeld dat hij werd verdacht van overtreding van artikel 344a Sr, maar het was op dat moment voor verdachte nog niet duidelijk of daadwerkelijk strafvervolging zou worden ingesteld. Eerder dan de betekening van de inleidende dagvaarding op 24 november 2023 zijn naar het oordeel van de rechtbank geen handelingen aan te merken waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat strafvervolging zou worden ingesteld. Met een eindvonnis op 20 juni 2024 is dus geen sprake van schending van verdachtes recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM.
Gezien de bijzonder kwalijke rol die verdachte blijkens het vorenoverwogene heeft gehad in het gepleegde feit kan naar het oordeel van de rechtbank, in afwijking van de door de officier van justitie geëiste straf, niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, opleggen.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
als bestuurder van een rechtspersoon, voor het faillissement van de rechtspersoon, terwijl dit is gevolgd, opzettelijk niet voldoen of bewerkstelligen dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Manuel, voorzitter, mr. M. van Berlo en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2024.
Buiten staat
Mr. J.T. Pouw is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD/ Belastingdienst met nummer 69310 Pro Tech Kunststoftechniek B.V. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 1 februari 2021, betreffende [bedrijf 1] B.V., DOC-001, p. 147 t/m 151.
3.Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 1 februari 2021, betreffende [bedrijf 2] B.V. DOC-003, p. 155 t/m 158.
4.Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 1 februari 2021, betreffende [bedrijf 1] B.V., DOC-001, p. 147 t/m 151.
5.Een bijlage bij het proces-verbaal van aangifte, zijnde een vonnis van de Rechtbank Overijssel van 8 mei 2019, betreffende het vonnis tot faillietverklaring van [bedrijf 1] B.V., AG-001-01, p. 143 en 144.
6.Proces-verbaal van aangifte van vermoedelijke faillissementsfraude van 1 maart 2021, AG-001, p. 136 en 137.
7.Kamerstukken II 2013/14, 33994, 3, p. 17.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [curator] van 28 juli 2021, G-001-01, p. 114, eerste en tweede alinea en proces-verbaal van aangifte van vermoedelijke faillissementsfraude van 6 april 2021, AG-001, p. 138, onder 1, derde en vierde alinea.
9.Een geschrift, zijnde een screenshot van een WhatsApp-bericht van 8 mei 2019, DOC-028, 29 van 33, p. 467.
10.Een geschrift, zijnde een screenshot van een WhatsApp-bericht van 9 januari 2019, DOC-028, 27 van 33,
11.Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 1 februari 2021, betreffende [bedrijf 3] B.V., DOC-002, p. 152 t/m 154.
12.Proces-verbaal van aangifte van vermoedelijke faillissementsfraude van 6 april 2021, AG-001, p. 138, onder 1, vijfde alinea.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 9 september 2021, G-002-01, p. 122, derde tot en met zesde alinea en p. 123, eerste en tweede alinea.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 25 januari 2022, V-002-01, p. 92, vierde alinea,
15.Proces-verbaal van aangifte van vermoedelijke faillissementsfraude van 6 april 2021, AG-001, p. 138, laatste twee alinea’s.
16.Een geschrift, inhoudende het controlerapport van de Belastingdienst bij [bedrijf 1] B.V. van 13 juli 2020, DOC-005, p. 167, onder 2.9 en p. 170, onder 3.2.4.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 9 september 2021, G-002-01, p. 122, laatste alinea,
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [curator] van 28 juli 2021, G-001-01, p. 119, laatste alinea in samenhang met p. 116, derde alinea.
19.Proces-verbaal van aangifte van vermoedelijke faillissementsfraude van 6 april 2021, AG-001, p. 141, onder 9c.
20.Een geschrift, inhoudende het controlerapport van de Belastingdienst bij [bedrijf 1] B.V. van 13 juli 2020, DOC-005, p .170, onder 3.3.