ECLI:NL:RBOVE:2024:3218

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
C/08/305292 / HA ZA 23-420
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over gebruik van pad tussen woningen met nagelstudio

In deze zaak, die zich afspeelt in Almelo, betreft het een burengeschil tussen twee partijen, [partij A] en [partij B], over het gebruik van een pad dat tussen hun woningen ligt. [partij B] exploiteert een nagelstudio vanuit haar garage, wat volgens [partij A] leidt tot onaanvaardbare overlast door de klanten die het pad gebruiken. Beide partijen hebben vorderingen ingesteld om de rechtbank te verzoeken de andere partij bepaalde handelingen te verbieden met betrekking tot het gebruik van het pad. De rechtbank heeft op 19 juni 2024 uitspraak gedaan en de vorderingen van beide partijen in zowel conventie als reconventie afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen voldoende onderbouwing was voor de stellingen van [partij A] dat het gebruik van het pad door klanten van de nagelstudio een onrechtmatige hinder opleverde. Tevens werd vastgesteld dat het pad ook door derden gebruikt mag worden, en dat er geen bewijs was dat [partij A] of [partij B] elkaar belemmerden in het gebruik van het pad. De rechtbank benadrukte dat buren rekening met elkaar moeten houden en dat het opleggen van verboden niet bijdraagt aan een goede burenrelatie. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/305292 / HA ZA 23-420
Vonnis van 19 juni 2024 (bij vervroeging gewezen)
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
advocaat: mr. R. Rijkeboer-Kollee,
tegen
[partij B],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [partij B],
advocaat: mr. F.J.M. Kobossen.

1.De zaak in het kort

Deze zaak is een burengeschil over de wijze waarop partijen gebruik maken van het pad tussen de woningen. In de garage van [partij B] wordt een nagelstudio geëxploiteerd en de klanten maken gebruik van het pad om bij de nagelstudio te komen. [partij A] stelt dat dit gebruik tot onaanvaardbare overlast leidt. In deze procedure vorderen beide partijen dat de rechtbank de andere partij iets verbiedt met betrekking tot het gebruik van het pad. De rechtbank wijst de vorderingen in conventie en in reconventie af. Dit oordeel zal hierna worden toegelicht.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 4
- de conclusie van antwoord in conventie en van (voorwaardelijke) eis in reconventie met producties 1 t/m 12
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie tevens houdende eiswijziging met producties 5 t/m 13
- de akte van [partij A] van 29 april 2024 met producties 14 en 15 en eiswijziging
2.2.
Op 14 mei 2024 heeft een descente en aansluitend een mondelinge behandeling op het gerechtsgebouw te Almelo plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen enerzijds [partij A] en zijn partner mevrouw [naam 1], bijgestaan door mr. R. Rijkeboer-Kollee en anderzijds [partij B], bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen. Van dat wat partijen ter zitting naar voren hebben gebracht is geen proces-verbaal opgesteld. Wel zijn er zittingsaantekeningen gemaakt voor het rechtbankdossier.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn buren.
3.2.
[partij A] is sinds 2 december 1980 eigenaar van de woning gelegen aan de [adres 1]. Bij de koop van de woning is er met de toenmalige eigenaar van de woning aan de [adres 2] over en weer een erfdienstbaarheid van weg gevestigd op het pad dat tussen beide woningen loopt vanaf de grens met de openbare weg tot aan de eindgrens. De kadastrale erfgrens ligt in het midden van het pad. De garages van de woningen bevinden zich op het achterste gedeelte van de percelen van [partij A] en [partij B] en kunnen via de steeg en de achtertuinen worden bereikt.
3.3.
[partij B] is eigenaar van de woning gelegen aan de [adres 2].
3.4.
In de garage van [partij B] wordt een nagelstudio geëxploiteerd, genaamd [bedrijf]. De klanten van [bedrijf] gebruiken het pad om bij de nagelstudio te komen.
3.5.
[partij A] exploiteert vanuit zijn garage een wapen- en munitiehandel en heeft hiervoor een vergunning. Als er klanten komen dan gaan deze via zijn voordeur en achtertuin naar de munitieopslag.
3.6.
Tussen [partij A] en [partij B] is een geschil ontstaan over het gebruik van het pad.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A] vordert na eiswijziging - samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
[partij B] verbiedt
derden toegang te geven tot het pad tussen de beide woningen om de nagelstudio te bereiken;
om haar zoon en haar dochter, alsmede vrienden van, de motoren door de steeg, zijnde het pad tussen de woningen, te laten rijden en/of de motor op het pad te stallen, althans [partij B] verbiedt haar zoon, dochter en vrienden van de toegang voor [partij A] te (laten) belemmeren tot zijn garage, voor meer dan 10 minuten aaneengesloten per gebeurtenis;
beide verboden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- per overtreding met een maximum van € 50.000,-.
Subsidiair:
[partij B] verbiedt derden met fietsen, scooters, motoren en/of overig lawaai toegang te geven tot het pad tussen de beide woningen om de nagelstudio te bereiken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- per overtreding met een maximum van € 50.000,-.
Zowel primair als subsidiair:
[partij B] gelast om:
haar heg aan de zijde van het pad, gesnoeid te houden tot 1.05m van het midden van het pad, zijnde tot op de ‘ijzeren paal’, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- per keer dat zij nalaat – na aanschrijving van [partij A] – hiertoe binnen 3 dagen na aanschrijving over te gaan, met een maximum van € 50.000,- per keer, althans (vervangende) toestemming te verlenen aan [partij A] om zelf de heg van [partij B] te snoeien indien zij niet binnen 3 dagen na aanschrijving hiertoe over is gegaan;
[partij B] veroordeelt in de buitengerechtelijke incassokosten van € 925,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, binnen 14 dagen na het in dezen te wijzen vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente indien betaling uitblijft;
[partij B] veroordeelt in de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
[partij A] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij en zijn partner voortdurend onrechtmatige hinder ondervinden door de tientallen klanten van de nagelstudio die gebruik maken van het pad. Volgens [partij A] werd het pad meer dan veertig jaar alleen door de eigenaren gebruikt. [partij A] stelt dat de omstandigheid dat het pad veelvuldig zakelijk zou worden gebruikt door klanten ook buiten normale openingstijden bij vestiging van de erfdienstbaarheid niet uitdrukkelijk of stilzwijgend is verdisconteerd. [partij A] vindt dat dit gewijzigde gebruik van het pad onrechtmatige hinder veroorzaakt dan wel een onrechtmatige verzwaring van het recht van overpad oplevert, die moet worden opgeheven.
4.3.
[partij B] voert verweer. [partij B] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [partij A], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
4.5.
[partij B] vordert in voorwaardelijke reconventie - samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
[partij A] verbiedt derden toegang te geven tot het pad tussen de beide woningen om de garages en de vuurwapenhandel te bereiken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- per overtreding met een maximum van € 50.000,-.
Subsidiair:
[partij A] verbiedt derden met auto’s en voertuigen overigens en/of overig lawaai toegang te geven tot het pad, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- per overtreding met een maximum van € 50.000,-;
4.6.
De voorwaarde waaronder [partij B] deze vordering instelt is dat de rechtbank beslist tot gedeeltelijke of gehele toewijzing van de in de dagvaarding opgenomen vordering sub I.
In reconventie
4.7.
[partij B] vordert in reconventie – samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [partij A] verbiedt eigendommen van [partij B] zonder toestemming van [partij B] te roeren, te beschadigen of te vernielen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per overtreding met een maximum van € 30.000,-;
II. [partij A] verbiedt om bezoekers van de woning en de overige opstallen en gronden van [partij B] lastig te vallen, ongevraagd te fotograferen, te beschimpen en fysiek te blokkeren op de weg van en naar het perceel, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per overtreding met een maximum van € 30.000,-;
III. [partij A] gelast de aan zijn woning aangebrachte camera te verwijderen, althans verbiedt om beelden op te nemen uit de tuin en achterliggende opstallen van [partij B], binnen 7 dagen na betekening van het vonnis;
IV. [partij A] verbiedt om, op welke wijze dan ook, de doorgang van de weg tussen de twee percelen te blokkeren en/of aan te tasten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per overtreding met een maximum van € 30.000,-;
V. [partij A] veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente;
VI. [partij A] veroordeelt in de proceskosten.
In (voorwaardelijke) reconventie
4.8.
[partij A] voert verweer. [partij A] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij B], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij B], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij B] in de kosten van deze procedure.
4.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en reconventie
5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie zullen beide geschillen gezamenlijk worden behandeld.
Mogen derden over het pad om de nagelstudio te bereiken?
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat op de beide percelen een erfdienstbaarheid rust die inhoudt dat beide partijen moeten toestaan dat de andere partij het pad gebruikt. Partijen twisten echter over de vraag of [partij B] derden, waarmee met name wordt gedoeld op de klanten van de nagelsalon, over het pad mag laten komen.
5.3.
[partij A] stelt bij dagvaarding dat bij het vestigen van het recht van overpad het de bedoeling van partijen was dat alleen de eigenaren van de percelen gebruik zouden maken van het pad en niet derden. Bij conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie stelt [partij A] vervolgens dat bewoners gebruik mogen maken van het pad. Volgens [partij A] is vanwege de wijziging van de bestemming van de garage van [partij B] het gebruik van het pad in vergaande mate geïntensiveerd.
5.4.
In de leveringsakte van de woning van [partij A] van 2 december 1983 is een erfdienstbaarheid van weg gevestigd op het pad dat tussen beide woningen loopt. Deze is als volgt geformuleerd:
(..)De comparanten [naam 2] en [partij A] verklaarden bij deze ten behoeve en ten laste van de voormelde kadastrale percelen nummers [nummer 1] en [nummer 2], ten onderlinge gebruike en nutte, over en weer, te vestigen de navolgendeerfdienstbaarheid van weg:
1. Het recht van weg strekt zich uit over de volle diepte van de beide voormelde kadastrale percelen, te rekenen vanaf de grens met de openbare weg, terwijl deze weg zal zijn gelegen aan weerzijden van de kadastrale grens tussen de beide percelen en een breedte zal hebben vanaf de grens met de openbare weg tot aan de achtergevels van de op beide percelen staande woonhuizen, gelijk aan de open ruimte tussen de beide huizen en vervolgens tot aan de eindgrens (in zuidelijke richting) een totale breedte zal hebben van twee meter tien centimeter, en wel zodanig dat de kadastrale grens zal zijn gelegen in het midden van de weg (derhalve voor ieder perceel een meter en vijf centimeter).
(..) op de erfdienstbaarheid belaste strook zal zich niets mogen bevinden, hetgeen de uitoefening daarvan mocht belemmeren, verzwaren of onmogelijk mocht maken. (..)
5.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor de uitleg van de goederenrechtelijke overeenkomst die besloten ligt in een notariële akte waarbij een zakelijk recht wordt gevestigd, komt het aan op de partijbedoeling voor zover die in de notariële akte tot uitdrukking is gebracht. Deze partijbedoeling moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. De ratio van deze uitlegmaatstaf is gelegen in het voor registergoederen geldende stelsel van publiciteit. Derden moeten kunnen afgaan op hetgeen in een akte is vermeld. Daarnaast geldt voor de erfdienstbaarheid dat op grond van artikel 5:73 BW de inhoud (en de wijze van uitoefening) van een erfdienstbaarheid worden bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in de akte regels daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Bestaat er ook dan nog twijfel, dan is beslissend de wijze waarop de erfdienstbaarheid geruime tijd te goeder trouw is uitgeoefend. Uit artikel 738 lid 1 BW (oud) volgt dat van een erfdienstbaarheid slechts gebruik mocht worden gemaakt volgens de titel of – bij gebreke van titel – volgens de verordeningen of plaatselijke gebruiken, en steeds op de minst bezwarende wijze. In lid 2 van artikel 738 BW (oud) mocht een gerechtigde van een erfdienstbaarheid noch op het dienstbare, noch op het heersende erf, enige verandering aanbrengen waardoor de toestand van het dienstbare erf verzwaard zou worden.
5.6.
Over het gebruik en de bestemming van het pad is, behalve de zinsnede
‘ten onderlinge gebruike en nutte, over en weer’niets geregeld in de akte van 2 december 1983. Het pad geeft toegang tot de garages van de woningen die zich op het achterste gedeelte van de percelen bevinden. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van de beide partijen dat zij het pad ook gebruiken om toegang te krijgen tot de garages. [partij A] stelt dat bij het vestigen van het recht van overpad het de bedoeling van partijen was dat alleen de eigenaren van de percelen danwel de bewoners gebruik zouden maken van het pad en dat het pad sinds 2 december 1983 tot eind 2022, dus veertig jaar, alleen gebruikt werd door de eigenaren van het pad en niet door derden. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de akte, gewoonte en gebruik geen aanknopingspunten waaruit volgt dat het pad alleen gebruikt mag worden door eigenaren en bewoners. [partij A] heeft ook geen schriftelijke verklaring van [naam 2], met wie hij de erfdienstbaarheid destijds is overeengekomen, in het geding gebracht waaruit volgt dat het pad alleen gebruikt mocht worden door de eigenaren en bewoners. [partij B] heeft gemotiveerd weersproken dat alleen eigenaren en bewoners van het pad gebruik mogen maken. [partij B] heeft in dat verband aangevoerd dat de zoon van [naam 2], in het deel van de garage waar nu een nagelstudio zit, een verzekeringskantoor heeft gehouden en dat zijn klanten ook gebruik maakten van het pad. Verder heeft [partij B] naar voren gebracht dat haar kinderen, ander bezoek en de partner van [partij A] ook gebruik maken van het pad, terwijl zij geen eigenaar zijn. Dit is door [partij A] onvoldoende weerlegd. [partij A] heeft in het licht van de gemotiveerde betwisting van [partij B] onvoldoende onderbouwd dat het pad alleen gebruikt mocht worden door de eigenaren en bewoners. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het pad ook gebruikt mag worden door andere gebruikers dan de eigenenaren en bewoners.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er verder onvoldoende aanknopingspunten om onderscheid te maken tussen klanten van de nagelsalon of andere bezoekers of bewoners. In alle gevallen gaat het om gebruikers van het pad om de garages aan de achterzijde van de percelen te bezoeken. Een dergelijk onderscheid tussen klanten en andere bezoekers zou gerechtvaardigd kunnen zijn als uit de aard of frequentie van het bezoek zou volgen dat de eigenaar of andere gebruikers van het pad dit niet zouden hoeven verwachten omdat het niet tot het gewone patroon behoort in een woonwijk als waar het hier om gaat of als het gebruik door klanten zou moeten worden beschouwd als een verzwaring van de erfdienstbaarheid. [partij A] stelt dat de nagelstudio niet voldoet aan het bestemmingsplan, dat het pad veelvuldig zakelijk wordt gebruikt door klanten buiten normale openingstijden en dat [partij B] het pad laat gebruiken als openbare weg. De rechtbank overweegt dat [partij A] echter niet voldoende concreet heeft aangevoerd dat het gebruik van het pad door bezoekers van de nagelsalon niet past binnen de woonwijk. [partij B] heeft voldoende onderbouwd dat het hebben van een kleinschalig bedrijfje volgens het bestemmingsplan is toegestaan en dat de zoon van [naam 2] ook een verzekeringskantoor had op dezelfde plek. Verder heeft [partij B] voldoende onderbouwd dat de nagelstudio een kleinschalig bedrijf is met alleen in het weekend ongeveer vijf bezoekers per dag. Dat [partij B] een kleinschalig bedrijf aan huis heeft, brengt op zichzelf niet mee dat sprake is van een afwijking van het normale patroon van het gebruik van het pad van 1983. Het loutere feit dat de bezoekers van de nagelsalon niet behoren tot de familie of vrienden van [partij B], maar dat het klanten zijn, maakt nog niet dat sprake is van een verzwaring van de erfdienstbaarheid. Het past binnen de erfdienstbaarheid dat niet alleen de eigenaren danwel bewoners, maar ook ander bezoek en klanten, zij het in beperkt aantal, over het pad achterom de woning van [partij B] de nagelsalon bezoeken.
5.8.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. [partij B] is voor de helft eigenaresse van het pad. Ze zou de klanten van de nagelstudio kunnen vragen om alleen haar gedeelte van het pad te gebruiken om de nagelstudio te bereiken. De klanten doen dit nu niet omdat het pad aan weerszijde afloopt; waarschijnlijk vanwege het feit dat [partij A] het pad met zijn auto berijdt. [partij A] heeft ter plaatse verklaard dat hij de ontstane gleuven nodig heeft om zijn auto goed te kunnen navigeren. Dit is immers niet gemakkelijk, omdat het zeer krap is. Deze situatie maakt ook dat degenen die het pad gebruiken over het midden van het pad lopen.
Daarnaast is het zo, dat mogelijk ook anderen het pad gebruiken. Dit kan een willekeurige (verdwaalde) burger (kind), iemand van de gemeente of bijvoorbeeld een klusjesman (schilder/tuinman) zijn. Als de rechtbank het gevorderde verbod zou toewijzen, zal dit tot de nodige procedures tussen de partijen leiden. Dit is ongewenst, aangezien partijen hebben laten weten niet te willen verhuizen. Het zou toch mooi zijn als partijen in rust naast elkaar kunnen wonen.
5.9.
Bovenstaande betekent dat het door [partij A] gevraagde verbod voor [partij B] om derden toegang te geven tot het pad om de nagelstudio te bereiken, wordt afgewezen.
Een verbod voor [partij B] om haar zoon en dochter, alsmede vrienden van over het pad te laten rijden met de motor?
5.10.
[partij A] vordert een verbod voor [partij B] om haar zoon, dochter en vrienden met hun motor over het pad te laten rijden. [partij A] volstaat met een opmerking dat de zoon, dochter en vrienden van [partij B] regelmatig met de motor over het pad rijden.
[partij B] heeft dit betwist. Uit de akte van 1983, gewoonte en gebruik volgen geen aanknopingspunten dat dit niet is toegestaan. [partij A] rijdt zelf ook met zijn auto over het pad. [partij A] heeft geklaagd over overlast. Vanzelfsprekend dienen buren geen overlast aan elkaar te bezorgen. Dat dat een enkele keer wel gebeurt, is normaal, zolang het binnen de perken blijft. In de stad woon je dicht op elkaar. Buren dienen van elkaar te tolereren dat er heggen worden geknipt, een hoge drukspuit wordt gebruikt of een feestje wordt gevierd. Het is de rechtbank niet gebleken dat de zoon, de dochter en vrienden met grote regelmaat hard over het pad rijden. Dit blijkt niet uit het door [partij A] overgelegde logboek. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat [partij A] in dit kader (herhaaldelijk) aangifte bij de politie heeft gedaan.
Op grond van het bovenstaande zal de rechtbank deze vordering afwijzen.
Een verbod voor [partij B] om derden met fietsen, scooters, motoren en/of overig lawaai toegang te geven tot het pad?
5.11.
De rechtbank is van oordeel dat [partij A] zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd zodat in voldoende mate is vast komen te staan dat de erfdienstbaarheid ook de bevoegdheid omvat om het pad (stapvoets) rijdend te gebruiken. Een verbod voor [partij B] om derden met fietsen, scooters en motoren toegang te geven tot het pad gaat dan ook te ver. De rechtbank wijst partijen er wel op dat in het burenrecht besloten ligt dat buren rekening moeten houden met elkaar en dat een ieder (dus) niet altijd vrij is om te doen en laten wat hij of zij wil. Duidelijk moge zijn dat partijen en hun bezoekers bij gebruikmaking van het pad rekening moeten houden met elkaars veiligheid en privacy.
Belemmering van de toegang c.q. blokkade van het pad?
5.12.
[partij A] vordert na eiswijziging een verbod voor [partij B] om haar zoon, dochter en vrienden de toegang voor [partij A] te belemmeren tot zijn garage, voor meer dan 10 minuten aaneengesloten per gebeurtenis. [partij B] stelt daarentegen dat [partij A] het pad blokkeert met auto’s en zij vordert daarom in reconventie een verbod voor [partij A] om op welke wijze dan ook de doorgang van de weg te blokkeren.
In de leveringsakte staat het volgende vermeld:
(..) op de erfdienstbaarheid belaste strook zal zich niets mogen bevinden, hetgeen de uitoefening daarvan mocht belemmeren, verzwaren of onmogelijk mocht maken. (..)
Door beide partijen zijn geen, althans onvoldoende feiten gesteld waaruit blijkt dat het pad thans wordt geblokkeerd door [partij A] en/of dat er aanwijzingen bestaan dat [partij B] of haar zoon, dochter en vrienden de toegang van [partij A] tot zijn garage belemmeren. In het logboek van [partij A] staat enkele malen dat er een auto voor de inrit staat. Hoe lang deze auto daar dan gestaan heeft, is onduidelijk. Onduidelijk is ook, van wie die auto is. Het is de rechtbank niet gebleken dat er aangifte is gedaan.
Ook hier geldt dat buren rekening met elkaar dienen te houden. Dit betekent dat je ervoor zorgt dat jezelf of jouw bezoekers de auto niet voor de ingang van het pad parkeren en je of je bezoekers ook geen fietsen, brommers enz. op het pad stallen. Dat dit een enkele keer (kortstondig) gebeurt, maakt nog niet dat dit onrechtmatig is. De vorderingen van beide partijen zullen dan ook bij gebrek aan een deugdelijke feitelijke grondslag worden afgewezen.
Gevorderde verboden
5.13.
[partij B] vordert dat het [partij A] wordt verboden om eigendommen van haar te roeren, te beschadigen en te vernielen en dat het [partij A] wordt verboden om bezoekers lastig te vallen, ongevraagd te fotograferen, te beschimpen en fysiek te blokkeren op de weg. De rechtbank stelt voorop dat artikel 3:296 BW de rechter de mogelijkheid geeft om op vordering van een direct belanghebbende een verbod uit te spreken in geval van een dreigende schending van een rechtsplicht jegens de partij die de vordering heeft ingesteld. Een verbod kan niet worden opgelegd als sprake is van, onder meer, misbruik van bevoegdheid of als bij het verbod geen (voldoende) belang bestaat.
5.14.
[partij B] heeft in reconventie gevorderd dat de verboden onder I en II worden versterkt met een dwangsom. Naar het oordeel van de rechtbank is een verbod, versterkt met een dwangsom, een verstrekkend middel. Het gaat hier om buren met een ‘gezamenlijk’ pad. Enige terughoudendheid is gepast. De vraag dringt zich op of het opleggen van verschillende geboden bijdraagt aan herstel van de relatie tussen partijen, of deze juist nog verder verslechtert en dit tot meer juridische procedures leidt. De rechtbank stelt vast dat ter zitting is gebleken dat er tussen partijen op dit moment onvoldoende draagvlak is voor een andere oplossing, bijvoorbeeld mediation.
5.15.
Allereerst vraagt [partij B] een verbod voor [partij A] om eigendommen van [partij B] te roeren, te beschadigen of te vernielen. De rechtbank overweegt dat het duidelijk moge zijn dat dit, ook zonder verbod van de rechtbank, verboden is en een strafbaar feit oplevert. Naar het oordeel van de rechtbank is deze vordering voorts te onbepaald, zodat bij toewijzing voor [partij A] niet voldoende duidelijk zou zijn bij welke gedraging hij het risico loopt een dwangsom te verbeuren. Dat zou alleen maar leiden tot een veelheid aan executiegeschillen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat uit de wet reeds volgt dat [partij A] in beginsel civielrechtelijk aansprakelijk is jegens [partij B] als hij eigendommen van [partij B] beschadigt of vernielt en dat veelal sprake kan zijn van een strafbaar feit. De rechtbank wijst deze vordering daarom af bij gebrek aan belang.
5.16.
Met vordering II vraagt [partij B] een verbod voor [partij A] om bezoekers van de woning en de overige opstallen en gronden van [partij B] lastig te vallen, ongevraagd te fotograferen, te beschimpen en fysiek te blokkeren op de weg. [partij A] heeft betwist dat hij bezoekers lastig valt. De rechtbank is van oordeel dat [partij B] onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een voortdurende onrechtmatige daad door [partij A]. Niet in geschil is dat over en weer irritaties zijn tussen partijen. Dat [partij A] de bezoekers van [partij B] structureel lastig valt, ongevraagd fotografeert, beschimpt of hen fysiek blokkeert op het pad is uitdrukkelijk betwist en in dat licht onvoldoende door [partij B] onderbouwd. [partij B] heeft weliswaar WhatsAppberichten van klanten in het geding gebracht, maar dat maakt nog niet dat sprake is van een voortdurende onrechtmatige daad. Op dit moment kan daarom niet worden aangenomen dat sprake is van een dreigende schending van een rechtsplicht. Deze vordering wordt daarom ook afgewezen.
Gevorderde verboden – slotsom
5.17.
De door [partij B] gevorderde verboden worden afgewezen. De rechtbank wijst [partij A] er (hopelijk ten overvloede) op dat dit niet betekent dat het hem vrij staat om deze handelingen te verrichten. De afwijzing van de vorderingen is immers gegrond op enerzijds het feit dat die gedragingen op zichzelf al strafbaar (kunnen) zijn of anderzijds op het feit dat [partij B] onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een dreigende schending. Als [partij A] na het vonnis zou besluiten om alsnog zaken van [partij B] te vernielen, dan wel bezoekers lastig te vallen, dan zou dit zeer wel tot een andere afweging kunnen leiden.
Camera
5.18.
[partij B] vordert dat de rechtbank [partij A] gelast om de aan zijn woning aangebrachte camera te verwijderen, althans te verbieden om beelden op te nemen uit de tuin en achterliggende opstallen van [partij B]. De rechtbank overweegt dat [partij A] één camera reeds heeft verwijderd. De rechtbank is van oordeel dat [partij A] er een gerechtvaardigd belang bij heeft om de (andere) camera die gericht is op zijn gedeelte van het pad en de toegang tot zijn opslag te behouden. [partij A] heeft namelijk onweersproken gesteld dat hij om zijn vergunning te behouden de opslag, alsmede de gang daar naartoe moet filmen. De rechtbank wijst [partij A] er op dat hij de camera enkel dient te gebruiken voor het doel dat hem is opgelegd door de politie, namelijk het filmen van de opslag en de gang. Het staat zowel [partij A] als [partij B] niet vrij om beelden van elkaars tuin en achterliggende opstallen te filmen dan wel geluidsopnames te maken van gesprekken die in de tuin van de ander worden gevoerd.
Heg
5.19.
[partij A] stelt dat [partij B] weigert om de takken uit haar heg te snoeien waardoor de auto van [partij A] wordt beschadigd. [partij A] vordert dat de rechtbank [partij B] gelast om haar heg gesnoeid te houden tot 1.05m van het midden van het pad op straffe van een dwangsom. De rechtbank is van oordeel dat [partij B] haar heg zodanig heeft gesnoeid dat [partij A] voldoende met de auto over het pad kan rijden zonder dat deze wordt beschadigd. De rechter heeft dit zelf ter plaatse waargenomen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [partij B] haar heg op dezelfde wijze blijft snoeien en onderhouden. De vordering van [partij A] wordt afgewezen.
Conclusie
5.20.
Dit alles leidt ertoe dat de vorderingen van [partij A] in conventie zullen worden afgewezen. De rechtbank vat de eis in voorwaardelijke reconventie zo op dat, nu de vorderingen in conventie worden afgewezen, de voorwaardelijke vorderingen in reconventie geen bespreking meer behoeven. De vorderingen van [partij B] in reconventie zullen eveneens worden afgewezen.
Proceskosten
5.21.
[partij A] is de partij die in conventie ongelijk krijgt. [partij B] is de partij die in reconventie ongelijk krijgt. In deze uitkomst en de omstandigheid dat partijen buren van elkaar zijn, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten in conventie en in reconventie te compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [partij A] af,
in reconventie
6.2.
wijst de vorderingen van [partij B] af,
in conventie en reconventie
6.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is bij vervroeging gewezen door mr. A.H. Margadant en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.