Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.De procedure
2.2. De samenvatting
3.De feiten
de vader) waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Uit dit huwelijk zijn drie dochters geboren, in volgorde van leeftijd:
- [naam 1], hierna: [naam 1].
- [eiser], hierna: [eiser].
- [gedaagde], hierna: [gedaagde]. [gedaagde] is getrouwd met [naam 2]: hierna [naam 2].
‘(…)
Door middel van deze brief willen wij kort vastleggen hetgeen wij vanmorgen hebben besproken met betrekking tot de ondergrond van uw woning aan de [adres 2].U heeft aangegeven de ondergrond van de woning thans niet over te brengen naar uw privé vermogen, maar deze in het bedrijf te laten zitten(…)
Anderzijds overweegt u de woning en de ondergrond in de toekomst toch aan [gedaagde] over te dragen(…)
De koopoptie, die wij hebben opgesteld ten behoeve van uw dochter [eiser], zal in verband hiermee niet ondertekend worden.(…)’.
4.4. Het geschil
1. een deskundige benoemt die de overdrachtsprijs van het agrarische bedrijf als omschreven in de maatschapsovereenkomst, per 31 december 2005 berekent op basis van een lonende exploitatie als bedoeld in artikel 14.g jo artikel 15 aanhef maatschapsovereenkomst;
2. een deskundige benoemt die de waarde van de woning [adres 2] vaststelt op basis van de vrije onderhandse verkoopwaarde;
alsmede dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser]:
3. het bedrag van € p.m., althans een door deze rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, verschuldigd ter zake de legitieme portie in de nalatenschap van moeder, te vermeerderen met de wettelijke rente;
4. het bedrag van € p.m., althans een door deze rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, verschuldigd ter zake de legitieme portie in de nalatenschap van vader, te vermeerderen met de wettelijke rente;
5. het bedrag van € 90.756,00, verschuldigd ter zake de boete, althans schade in verband met de koopoptie, te vermeerderen met de wettelijke rente;
6. het bedrag van € 135.355,00, als bepaald in de vaststellingsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente;
7. van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.De beoordeling
1de tekst van het afrekenbeding onder ‘V.’ afkomstig uit de akte van 29 december 2006 (ontbinding maatschap/levering) letterlijk overgenomen zodat uitgangspunt is dat de vaststellingsovereenkomst daar betrekking op heeft.
3opgenomen:
er een geschil is ontstaan over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de overgang van het onderhavige agrarische bedrijf van de ouders naar de bedrijfsopvolgers heeft plaatsgevonden, alsmede over de inhoud, de duur en de strekking van het afrekenbeding. Met name hebben de zussen het standpunt de bedrijfsopvolgers met de onder 2 omschreven rechtshandelingen (rechtbank: verkoop in 2019 van enkele percelen cultuurgrond aan derden) stappen ondernomen die wijzen op /leiden tot bedrijfsbeëindiging zoals bedoeld in het afrekenbeding, waardoor thans sprake zou zijn van een afrekenplicht ten aanzien van alle bij het geding betrokken onroerende zaken. De bedrijfsopvolgers hebben het standpunt dat geen sprake is van bedrijfsbeëindiging maar van herinvestering in de(zelfde) ondernemingen en dat derhalve een (verdere) afrekenplicht niet aan de orde is’.(…)
4 fovereengekomen:
Alle partijen zien hetgeen de zussen verkrijgen op grond van deze overeenkomst als een gift dan wel (bij verkrijging na overlijden van een ouder) als erfenis van de ouder(s),omdat de verkrijging is gebaseerd op het door de ouders ten behoeve van de zussen bedongen afrekeningbeding in de akte van ontbinding maatschap.’Met andere woorden: partijen verklaren hier uitdrukkelijk dat de nakoming van het afrekenbeding als gift moet worden gezien.
Het is in eerste instantie een schenking van zus naar zus dus dan is de schenkbelasting 50%’zou een aanwijzing kunnen zijn dat in eerste instantie van een schenking van zus nar zus is uitgegaan. De vaststellingsovereenkomst is echter van latere datum zodat de rechtbank er van uit gaan dat dat in het Whatsappbericht ingenomen standpunt met medeweten van alle partijen, dus ook van [eiser], bij de vaststellingsovereenkomst is verlaten. Dat [gedaagde] bij brief van 24 november 2022 onder 5 aan [eiser] een voorstel heeft gedaan om aan [eiser] eventueel geld uit eigen zak te betalen, is niet van belang. Het betreft een aanbod in het kader van een minnelijke regeling, welke regeling niet tot stand is gekomen. Dat het beding louter uit fiscale overwegingen zou zijn opgenomen is, wat daar van zij, niet onderbouwd. Dat de financiële gevolgen van deze uitleg voor [eiser] ongunstig zijn (‘sigaar uit eigen doos’) maakt het niet anders.
gesteld op de WOZ-waarde voor 2022, waardepeildatum 2021’zijnde € 305.000,00. Weliswaar is de peildatum vijf jaren na de datum van prestatie maar kennelijk zijn partijen bij de onderhandelingen van deze waarde uitgegaan. Dit bedrag wijkt ook niet noemenswaardig af van het bedrag dat in het optierecht tot koop staat vermeld, te weten € 300.000,00.
€ 24.269,00.
€ 30.949,00,
€ 135.355,00 (overweging 5.21.)
€ 6.020,00 (overweging 5.22.)
€ 70.000,00 (overweging 5.31.)€ 226.375,00van de vader en de moeder
€ 50.000,00 (3.14.)
€ 6.020,00 (overweging 5.22.)€ 206.375,00van de vader en de moeder
€ 565.493 (overwegingen 5.17. en 5.20.)
€ 299.000,00 (overweging 5.29)
€ 4.342 (overweging 5.32.)€ 890.341,00van de vader en de moeder
€ 685.814,50.
€ 692.494,50.
€ 85.726,80
1/6e deel van € 692.494,50
= € 115.415,75
€ 206.375,00. Dat is per ouder
€ 103.187,50.
€ 12.228,25. De vordering onder 4. zal voor dit bedrag worden toegewezen.