ECLI:NL:RBOVE:2024:3198

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
C/08/301279 / HA ZA 23-315
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van legitieme porties in nalatenschappen tussen zussen na overlijden van ouders

In deze zaak vorderen twee zussen, eiser en gedaagde, een uitspraak over de legitieme porties in de nalatenschappen van hun overleden ouders. De ouders zijn in 2021 overleden en gedaagde is in de testamenten als enige erfgenaam benoemd, wat zij heeft aanvaard. Eiser stelt aanspraak te maken op haar legitieme portie en heeft vorderingen ingesteld tegen gedaagde. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser recht heeft op een legitieme portie uit de nalatenschappen van haar ouders, maar dat de door haar ontvangen giften de legitieme portie uit de nalatenschap van de moeder overschrijden. Dit betekent dat eiser niets meer van gedaagde te vorderen heeft uit de nalatenschap van de moeder. Echter, uit de nalatenschap van de vader heeft eiser nog recht op een bedrag van € 12.228,25. De rechtbank heeft ook geoordeeld over een vaststellingsovereenkomst tussen de partijen, waarbij gedaagde een bedrag van € 135.355,00 moet betalen aan eiser. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/301279 / HA ZA 23-315
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. J. Bisschop te Zwolle,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. W.G. van der Kolk te Welsum.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding van 2 augustus 2023
- de conclusie van antwoord van 18 oktober 2023
- de brief van de rechtbank van 18 oktober 2023 waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bepaald
- aanvullende producties van [eiser] van 28 februari 2024
- de mondelinge behandeling op 5 maart 2024, waarbij [eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. Bisschop en [gedaagde] is verschenen, bijgestaan dor mr. Van der Kolk. Tijdens de mondelinge behandeling zijn door beide partijen pleitnota’s overgelegd en voorgedragen. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de zaak aangehouden, waarna is ontvangen:
- de akte wijziging eis van [eiser] met producties, ontvangen op de rol van 13 maart 2024
- een bericht van [gedaagde] op de rol van 27 maart 2024, inhoudende dat [gedaagde] afziet van het nemen van een antwoordakte.
1.2.
Dit is het eindvonnis.

2.2. De samenvatting

[eiser] en [gedaagde] zijn zussen. De derde zus, [naam 1], is niet in deze procedure betrokken. De vader en de moeder zijn in 2021 overleden. [gedaagde] is in de testamenten van de vader en van de moeder als enig erfgenaam benoemd en heeft deze benoemingen zuiver aanvaard. [eiser] maakt aanspraak op haar legitieme portie in de beide nalatenschappen en stelt op grond daarvan vorderingen in tegen [gedaagde].
De rechtbank bepaalt in deze procedure de omvang van de legitieme porties en wijst de vorderingen van [eiser] deels toe.

3.De feiten

3.1.
[de moeder] (hierna: de moeder) en [de vader] (hierna:
de vader) waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Uit dit huwelijk zijn drie dochters geboren, in volgorde van leeftijd:
- [naam 1], hierna: [naam 1].
- [eiser], hierna: [eiser].
- [gedaagde], hierna: [gedaagde]. [gedaagde] is getrouwd met [naam 2]: hierna [naam 2].
3.2.
De ouders oefenden een agrarisch bedrijf in maatschapsverband uit in de boerderij gelegen aan de [adres 1]. Nadat zij in de jaren negentig een maatschap met [naam 2] zijn aangegaan, is [gedaagde] op 1 januari 1998 tot de maatschap toegetreden (overgelegd is een op 11 november 1999 ondertekende maatschapsovereenkomst).
3.3.
In 2000 is tussen de ouders en [eiser] gesproken over een optierecht tot koop van de woning aan de [adres 2], gelegen naast de boerderij. Hiervan is een document ‘optierecht tot koop’ opgesteld. Er is een niet ondertekende versie in het geding gebracht.
3.4.
Bij brief van 19 juni 2000 heeft [bedrijf 1] accountants aan de vader het volgende op schrift gesteld:
‘(…)
Door middel van deze brief willen wij kort vastleggen hetgeen wij vanmorgen hebben besproken met betrekking tot de ondergrond van uw woning aan de [adres 2].U heeft aangegeven de ondergrond van de woning thans niet over te brengen naar uw privé vermogen, maar deze in het bedrijf te laten zitten(…)
Anderzijds overweegt u de woning en de ondergrond in de toekomst toch aan [gedaagde] over te dragen(…)
De koopoptie, die wij hebben opgesteld ten behoeve van uw dochter [eiser], zal in verband hiermee niet ondertekend worden.(…)’.
3.5.
Op 28 november 2002 heeft de vader aan [naam 1] landbouwgrond, bos en schuren aan de [adres 3] verkocht voor € 34.000,00. [naam 1] heeft € 19.000,00 betaald. Het resterende bedrag van € 15.000,00 is onbetaald gebleven.
3.6.
In 2002 is aan [eiser] eenzelfde bedrag van € 15.000,00 geschonken.
3.7.
Per 31 december 2005 zijn de ouders uit de maatschap getreden en hebben [gedaagde] en [naam 2] de onderneming in maatschapsverband voortgezet. In de akte ontbinding maatschap/levering van 29 december 2006 is een regeling getroffen over de verdeling van het maatschapsvermogen en zijn onroerende zaken en productierechten die tot het vermogen van de ouders behoorden overgedragen. Daartoe behoort de naast de boerderij gelegen woning [adres 2].
Daarnaast is onder artikel ‘V.’ een afrekenbeding opgenomen, uit te voeren door [gedaagde] ten gunste van [naam 1] en [eiser] in geval [gedaagde] vóór 1 januari 2021 onroerende zaken of productierechten vervreemdt, dan wel het bedrijf beëindigt.
3.8.
Bij het uittreden van de ouders uit de maatschap is de overnamesom van de agrarische onderneming bepaald op € 664.468,00. Daarnaast is de koopsom van de onderneming voor [gedaagde] bepaald op € 98.975,00, van welke koopsom [gedaagde] € 28.572,00 nog niet heeft betaald.
Van de overnamesom resteert na aftrek van de koopsom € 565.493,00, (€ 664.468,00 minus € 98.975,00) welk bedrag [gedaagde] nog niet heeft betaald.
3.9.
Bij het uittreden van de ouders uit de maatschap aan [gedaagde] is het woonhuis aan [adres 2] in eigendom aan [gedaagde] overgedragen onder voorbehoud van vruchtgebruik ten behoeve van de ouders.
3.10.
In 2005 heeft de vader een bedrag van € 21.506,00 aan [gedaagde] geschonken.
3.11.
Op 4 november 2009 hebben zowel de vader als de moeder bij testament [gedaagde] tot hun enige erfgenaam benoemd onder bezwaar van enkele legaten. [gedaagde] heeft deze benoemingen zuiver aanvaard.
3.12.
In 2012 is aan het woonhuis aan [adres 2] een serre aangebouwd voor een bedrag van € 25.000,00.
3.13.
Op 23 april 2014 heeft de vader aan [naam 1] twee zomerhuisjes aan de [adres 4] en [adres 5] geschonken, waarvan de waarde in februari 2014 is getaxeerd op € 70.000,00 en waarmee één van de legaten genoemd onder 3.11. in de testamenten van de vader en de moeder is voldaan.
3.14.
In 2015 heeft [eiser] € 50.000,00 ontvangen, waarmee één van de legaten genoemd onder 3.11. in de testamenten van de vader en de moeder is voldaan.
3.15.
Op 19 juni 2019 heeft [gedaagde] een bedrag van € 6.020,00 aan zowel [naam 1] als [eiser] betaald.
3.16.
Eind december 2020 (getekend op verschillende data) hebben [naam 1], [eiser], [gedaagde] en [naam 2] een ‘vaststellingsovereenkomst afrekenbeding’ gesloten. Hierin hebben partijen kort gezegd afgesproken dat [gedaagde] en [naam 2] minimaal 4 ha cultuurgrond uiterlijk 1 januari 2024 te koop aanbieden en dat de opbrengst daarvan na aftrek van de kosten aan [naam 1] en [eiser] ieder voor de helft wordt uitgekeerd.
3.17.
De moeder is op [overlijdensdatum 1] 2021 overleden, de vader op [overlijdensdatum 2] 2021.
3.18.
Op 10 maart 2022 heeft notariskantoor [bedrijf 2] namens [gedaagde] een ‘Pro-forma/Concept’ berekening van de legitieme porties opgesteld met als conclusie dat [eiser] ter zake haar legitieme portie niets meer van [gedaagde] te vorderen heeft.
3.19.
[eiser] is met dit voorstel niet akkoord gegaan. Bij brief van 14 juli 2022 van mr. [naam 3], notaris, aan [gedaagde] heeft [eiser] kenbaar gemaakt dat zij een beroep doet op de legitieme portie in de beide nalatenschappen.
3.20.
[naam 1] heeft geen beroep gedaan op haar legitieme portie.

4.4. Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat en na wijziging van eis - dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad,
1. een deskundige benoemt die de overdrachtsprijs van het agrarische bedrijf als omschreven in de maatschapsovereenkomst, per 31 december 2005 berekent op basis van een lonende exploitatie als bedoeld in artikel 14.g jo artikel 15 aanhef maatschapsovereenkomst;
2. een deskundige benoemt die de waarde van de woning [adres 2] vaststelt op basis van de vrije onderhandse verkoopwaarde;
alsmede dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser]:
3. het bedrag van € p.m., althans een door deze rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, verschuldigd ter zake de legitieme portie in de nalatenschap van moeder, te vermeerderen met de wettelijke rente;
4. het bedrag van € p.m., althans een door deze rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, verschuldigd ter zake de legitieme portie in de nalatenschap van vader, te vermeerderen met de wettelijke rente;
5. het bedrag van € 90.756,00, verschuldigd ter zake de boete, althans schade in verband met de koopoptie, te vermeerderen met de wettelijke rente;
6. het bedrag van € 135.355,00, als bepaald in de vaststellingsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente;
7. van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde] voert verweer en stelt dat [eiser] niets meer van [gedaagde] te vorderen heeft uit hoofde van de nalatenschappen van de ouders.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak doet [eiser] een beroep op haar legitieme portie in de nalatenschappen van haar ouders, in welke nalatenschappen [gedaagde] tot enig erfgenaam is benoemd.
5.2.
Artikel 4: 7 lid 1 onder1 g van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de legitieme portie een vordering in geld is op de gezamenlijke erfgenamen. Het betreft een schuld van de nalatenschap.
5.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [eiser] uit hoofde van haar beroep op de legitieme portie een bedrag van [gedaagde] te vorderen heeft en zo ja welk bedrag.
afstand van recht5.4. Het eerste verweer van [gedaagde] houdt in dat [eiser] met het ondertekenen de vaststellingsovereenkomst in december 2020 afstand heeft gedaan van haar legitieme portie.
5.5.
Dit verweer slaagt niet. [gedaagde] heeft haar stelling dat [eiser] uitdrukkelijk afstand heeft gedaan niet feitelijk onderbouwd. Dat [eiser] afstand heeft gedaan staat bovendien niet uitdrukkelijk vermeld in de vaststellingovereenkomst terwijl partijen elkaar daarbij bovendien geen finale kwijting hebben verleend. Dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst tot deze conclusie moet leiden wordt evenmin gevolgd omdat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst voor meer dan één uitleg vatbaar is, zie hierna onder overweging 5.6. en volgende.
Bovendien heeft notariskantoor [bedrijf 2] op 13 januari 2022, dus na de datum van de vaststellingsovereenkomst, namens [gedaagde] een voorstel aan [naam 1] en [eiser] gedaan waarin zij erkent dat de zussen nog een beroep op hun legitieme portie in de nalatenschappen van de ouders kunnen doen. Daar leidt de rechtbank uit af dat [gedaagde] wist dan wel had kunnen weten dat het recht van [naam 1] en [eiser] op hun legitieme portie nog bestond waar zij nog een beroep op kon doen.
inhoud vaststellingsovereenkomst afrekenbeding: gift door de ouders of niet
5.6.
[eiser] meent dat de betaling op grond van de vaststellingsovereenkomst een schenking betreft van [gedaagde] aan haar zussen zodat met deze betaling geen rekening moet worden gehouden bij het berekenen van de legitieme portie.
[gedaagde] meent daartegenover dat zij met deze betalingen voldoet aan het afrekenbeding genoemd onder V. in de ontbinding maatschap/levering. Het betreft een gift van de ouders aan de zussen uit hoofde van een meerwaardeclausule die kwalificeert als een derdenbeding, zodat de gift wel meetelt bij de legitieme portie, aldus [gedaagde].
5.7.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt
Allereerst staat in de kop van het document ‘vaststellingsovereenkomst afrekenbeding’.
In deze vaststellingsovereenkomst is onder
1de tekst van het afrekenbeding onder ‘V.’ afkomstig uit de akte van 29 december 2006 (ontbinding maatschap/levering) letterlijk overgenomen zodat uitgangspunt is dat de vaststellingsovereenkomst daar betrekking op heeft.
5.8.
Bovendien is in de vaststellingsovereenkomst onder
3opgenomen:
(…) ‘
er een geschil is ontstaan over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de overgang van het onderhavige agrarische bedrijf van de ouders naar de bedrijfsopvolgers heeft plaatsgevonden, alsmede over de inhoud, de duur en de strekking van het afrekenbeding. Met name hebben de zussen het standpunt de bedrijfsopvolgers met de onder 2 omschreven rechtshandelingen (rechtbank: verkoop in 2019 van enkele percelen cultuurgrond aan derden) stappen ondernomen die wijzen op /leiden tot bedrijfsbeëindiging zoals bedoeld in het afrekenbeding, waardoor thans sprake zou zijn van een afrekenplicht ten aanzien van alle bij het geding betrokken onroerende zaken. De bedrijfsopvolgers hebben het standpunt dat geen sprake is van bedrijfsbeëindiging maar van herinvestering in de(zelfde) ondernemingen en dat derhalve een (verdere) afrekenplicht niet aan de orde is’.(…)
Ook hier leidt de rechtbank uit af dat de vaststellingsovereenkomst een einde maakt aan het geschil over het afrekenbeding.
5.9.
Dat betekent evenwel niet dat het bedrag dat daarmee is gemoeid niet als gift moet worden meegenomen op grond van het volgende.
Over deze afrekening zijn partijen bij de vaststellingsovereenkomst namelijk blijkens de tekst onder
4 fovereengekomen:

Alle partijen zien hetgeen de zussen verkrijgen op grond van deze overeenkomst als een gift dan wel (bij verkrijging na overlijden van een ouder) als erfenis van de ouder(s),omdat de verkrijging is gebaseerd op het door de ouders ten behoeve van de zussen bedongen afrekeningbeding in de akte van ontbinding maatschap.’Met andere woorden: partijen verklaren hier uitdrukkelijk dat de nakoming van het afrekenbeding als gift moet worden gezien.
5.10.
Op grond waarvan [eiser] daar niet aan gehouden zou kunnen worden, heeft zij niet onderbouwd. Dat de vaststellingsovereenkomst met [gedaagde] is gesloten (en niet met ouders) maakt dat niet anders nu [gedaagde] inmiddels één van de bedrijfsopvolgers was van het bedrijf waar het beding betrekking op had. Op grond waarvan [gedaagde] genoemde bedragen aan [naam 1] en [eiser] uit haar eigen vermogen zou willen schenken is door [eiser] niet onderbouwd. Dat [gedaagde] op 1 februari 2020 aan [eiser] een Whatsappbericht stuurde waarin ze verklaard:

Het is in eerste instantie een schenking van zus naar zus dus dan is de schenkbelasting 50%’zou een aanwijzing kunnen zijn dat in eerste instantie van een schenking van zus nar zus is uitgegaan. De vaststellingsovereenkomst is echter van latere datum zodat de rechtbank er van uit gaan dat dat in het Whatsappbericht ingenomen standpunt met medeweten van alle partijen, dus ook van [eiser], bij de vaststellingsovereenkomst is verlaten. Dat [gedaagde] bij brief van 24 november 2022 onder 5 aan [eiser] een voorstel heeft gedaan om aan [eiser] eventueel geld uit eigen zak te betalen, is niet van belang. Het betreft een aanbod in het kader van een minnelijke regeling, welke regeling niet tot stand is gekomen. Dat het beding louter uit fiscale overwegingen zou zijn opgenomen is, wat daar van zij, niet onderbouwd. Dat de financiële gevolgen van deze uitleg voor [eiser] ongunstig zijn (‘sigaar uit eigen doos’) maakt het niet anders.
5.11.
[eiser] heeft nog een beroep gedaan op de nietigheid van de vaststellingsovereenkomst op grond van artikel 4:4 BW. Het beroep op nietigheid wordt evenwel niet gevolgd.
Het afrekenbeding waaraan in de vaststellingsovereenkomst uitvoering aan is gegeven is reeds bij de ontbinding maatschap/levering in 2006 overeengekomen, ruim voor de totstandkoming van de testamenten. Het tot uitvoering komen van het afrekenbeding houdt geen verband met de (inhoud van de) testamenten van de ouders. Het beding heeft betrekking op de situatie in geval [gedaagde] vóór 1 januari 2021 onroerende zaken of productierechten vervreemdt, dan wel het bedrijf beëindigt. Op welke wijze deze vaststellingsovereenkomst de strekking heeft om [eiser] te belemmeren in haar vrijheid om haar bevoegdheden uit te oefenen inzake de nalatenschappen van haar ouders heeft [eiser] niet onderbouwd. Daar komt nog bij dat partijen nog steeds volop uitvoering geven aan de vaststellingsovereenkomst, door betaling van de opbrengst van de verkochte cultuurgrond.
bepalen legitieme portie5.12. De legitieme portie van een kind bedraagt op grond van artikel 4:64 BW de helft van de waarde waarover de legitieme porties worden berekend, gedeeld door het aantal achtergelaten personen als bedoeld in artikel lid 1 onder a BW.
5.13.
De legitieme portie wordt op grond van artikel 4:65 BW berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschappen vermeerderd met giften en verminderd met schulden. Deze waarde wordt legitimaire massa genoemd.
5.14.
Op grond van artikel 4:66 BW wordt een gift in beginsel gewaardeerd naar de waarde op het moment van de prestatie.
5.15.
Voor het bepalen van de legitieme portie van [eiser] wordt onderscheid gemaakt tussen de nalatenschap van de moeder en van de vader. De moeder is eerder overleden dan de vader, waarmee het aantal achtergelaten personen bij de moeder vier (de vader en drie kinderen) is en bij de vader drie (drie kinderen). Voor de nalatenschap van de moeder betekent dit voor [eiser] een recht op de helft van een kwart is een achtste, en voor de nalatenschap van de vader betekent dat een recht op de helft van een derde is een zesde.
5.16.
Hierna zal de rechtbank ingaan op de stellingen van partijen over de omvang van de legitieme portie van [eiser].
Besproken worden daarbij:
- ontbinding maatschap/levering
- verkoop grond
- woning van [gedaagde] [adres 2]
- recreatiewoningen [adres 4] en [adres 5]
- schenking aan [gedaagde] in 2006 van € 4.342,00.
ontbinding maatschap/levering
5.17.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de ontbinding maatschap/levering de overnamesom van de agrarische onderneming is bepaald op € 664.468,00 en dat de bedongen koopsom voor [gedaagde] € 98.975,00 bedroeg, van welke koopsom [gedaagde] € 28.572,00 nog niet heeft betaald. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de rente in dit bedrag verwerkt is nu [gedaagde] onbetwist heeft gesteld dat dit het restantbedrag is nadat ze op de lening heeft afbetaald.
Van de overnamesom resteert na aftrek van de koopsom € 565.493,00, welk bedrag [gedaagde] nog niet heeft betaald.
5.18.
[gedaagde] neemt deze bedragen als uitgangspunt. Bij de waardering van de onderneming op grond van artikel V. van de ontbinding maatschap/levering wordt er van uitgegaan dat het bedrijf gedurende geruime tijd door dochter zal worden voortgezet en wel zodanig dat een ‘lonende exploitatie’ mogelijk is. De verwijzing van [eiser] naar de maatschapsovereenkomst waar wordt uitgegaan van de waarde in verpachte staat is niet terecht omdat de ontbinding maatschap/levering de maatschapsovereenkomst op dat punt vervangt, aldus [gedaagde].
5.19.
[eiser] neemt in de dagvaarding dezelfde bedragen tot uitgangspunt, maar komt daar bij de latere akte op terug onder verwijzing naar aanvullende productie 22 over de waarderingsgrondslag van de onderneming. Bij die akte wordt de vordering vermeerderd in die zin dat onder 1. wordt gevorderd om een deskundige te benoemen om de overnameprijs opnieuw te berekenen.
Volgens het rapport van Countus Accountants en Adviseurs van 22 februari 2023 is bij het vertrek van de ouders uit de maatschap bij de berekening van de waarde van de onderneming uitgegaan van hetgeen fiscaal volgens de Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) mogelijk is, terwijl de grondslag had moeten zijn: de waarde waarbij de exploitatie nog juist lonend is. Volgens Countus zou de berekening opnieuw gedaan kunnen worden op basis van een (investeringsbegroting) naar de toestand op 31 december 2005 vast te stellen welke financieringsruimte aanwezig was in het bedrijf. Daarmee zou kunnen worden vastgesteld in hoeverre de exploitatie nog juist lonend is.
5.20.
De rechtbank zal geen deskundige benoemen om de overnameprijs opnieuw te berekenen. De rechtbank gaat uit van de tekst van de ontbinding maatschap/levering. Daarin hebben de partijen bij die overeenkomst onder meer onder V. gedetailleerde afspraken gemaakt over de verdeling en levering in het kader van de uittreding uit de maatschap van de ouders. Gelet hierop komt aan de tekst van de maatschapsovereenkomst op dat punt geen zelfstandige betekenis meer toe.
Uitgangspunt van de ontbinding maatschap/levering is de waarde waarbij een lonende exploitatie mogelijk is. De keuze voor waardering op basis van de bedrijfsopvolgingsregeling was in die tijd niet ongebruikelijk. Countus heeft ook erkend dat de berekening correct is uitgevoerd. [eiser] heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de rekenwijze zoals Countus die voorstelt op een hoger bedrag uit zou komen. Anders dan
mr. Bisschop bij de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, staat in het rapport van Countus ook niet vermeld dat bij de voorgestelde berekening de waarde sowieso hoger zou uitvallen dan waar thans vanuit wordt gegaan.
De bedragen in overweging 5.17 zullen dan ook als uitgangspunt worden genomen.
verkoop grond/vaststellingsovereenkomst over het afrekenbeding: verkoop 4 hectare
5.21.
Wat de waarde van de giften betreft blijkt uit de akte wijziging eis van [eiser] van 13 maart 2023 dat de in de vaststellingsovereenkomst genoemde vier hectare cultuurgrond inmiddels is verkocht voor € 70.000,00 per hectare, totaal € 280.000,00. Na aftrek van de kosten bedraagt de opbrengst € 270.710,00. [gedaagde] heeft op deze akte niet gereageerd zodat de rechtbank van de juistheid van de gegevens uitgaat.
[eiser] is evenals [naam 1] op grond van de vaststellingsovereenkomst 4. onder b. gerechtigd tot de helft is € 135.355.00. [eiser] maakt onder 6. van het petitum aanspraak op dit bedrag en dit deel van de vordering zal worden toegewezen. De rente zal ingaan op de datum waarop deze gewijzigde vordering is ingesteld: 13 maart 2024.
Voor het geval het bedrag inmiddels door [gedaagde] is betaald, kan het bedrag niet langer als verschuldigd worden aangemerkt en treft de veroordeling tot betaling geen doel.
verkoop grond/vaststellingsovereenkomst over het afrekenbeding: verkoop cultuurgrond in 2019
5.22.
Tussen partijen is niet in geschil dat de bedrijfsopvolgers in 2019 cultuurgrond hebben verkocht, op grond waarvan op 19 juni 2019 aan [naam 1] en [eiser] € 6.020,00 is uitgekeerd.
woning [adres 2]
5.23.
Tussen partijen is in geschil of de vader aan [eiser] een koopoptie heeft verstrekt voor de woning aan de [adres 2]. [eiser] stelt dat zij in 2000 met de ouders een overeenkomst heeft gesloten inhoudende dat zij te zijner tijd deze woning zou kunnen kopen. Zij verwijst naar een document, gedateerd op 3 maart 2000 met als aanhef ‘optierecht tot koop’. Zij heeft dit bij haar thuis ondertekend in aanwezigheid van haar vader en haar echtgenoot en aan de vader meegegeven ter ondertekening van de vader, de moeder en [gedaagde]. Zij heeft het optierecht met haar moeder besproken. [eiser] heeft geen exemplaar van dit document behouden en ze heeft nimmer een door de vader, de moeder en [gedaagde] ondertekend exemplaar ontvangen. [eiser] heeft een verklaring van haar echtgenoot in het geding gebracht waarbij deze de door [eiser] weergegeven gang van zaken bevestigt.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat dit optierecht in ieder geval mondeling is overeengekomen, met zowel de vader als de moeder. Pas nadat de ouders de woning aan [gedaagde] in eigendom hadden overgedragen, kwam [eiser] erachter dat de ouders en [gedaagde] het document niet hadden ondertekend. Dat haar ouders er op terug zijn gekomen is haar niet verteld. Vanaf toen is een breuk ontstaan tussen [eiser] en de rest van de familie.
5.24.
[gedaagde] verwijst naar een brief van 19 juni 2000 van mr [bedrijf 1] (het accountantskantoor waar de vader en de moeder hun administratie hadden ondergebracht), weergegeven onder overweging 3.4. waaruit moet worden afgeleid dat de koopoptie niet is verleend.
5.25.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of er al dan niet een overeenkomst tot stand is gekomen inhoudende een optierecht tot koop.
Voor de beantwoording van die vraag is van belang dat een koopovereenkomst een wederkerige overeenkomst is waarbij partijen zich verbinden tot het nakomen van tegenover elkaar liggende prestaties, in dit geval een (toekomstige) optie op koop van een huis tegen een in de toekomst te betalen (vooraf bepaalde) koopprijs. Daarbij is van belang wat partijen tegenover elkaar hebben verklaard en uit elkaars verklaringen redelijkerwijs mochten afleiden.
5.26.
Allereerst kan worden vastgesteld dat er op verzoek van de vader een document ‘optierecht tot koop’ tot stand is gekomen, welke document hij aan [eiser] heeft laten zien en in het geding is gebracht. Weliswaar is dit een begin van bewijs, maar het document is niet door de partijen ondertekend en daarmee niet volledig.
[eiser] stelt dat de vader heeft verklaard dat hij het document zou gaan tekenen, maar dat maakt nog niet dat op grond daarvan mondeling het optierecht tot koop tot stand is gekomen. Een datum van deze mondelinge verklaring van de vader is niet bekend maar gelet op de datum van het document, 3 maart 2000, zal die datum rond die datum liggen.
Tegenover de verklaring van [eiser] staat de schriftelijke verklaring van de accountant gedateerd 19 juni 2000, waaruit blijkt dat de vader de woning in de toekomst aan [gedaagde] wilde overdragen. De inhoud van dit document heeft [eiser] niet gemotiveerd betwist. Nu de vader in een relatief kort tijdsbestek verschillend heeft verklaard, kan de wil van de vader niet eenduidig worden vastgesteld. Dit betekent dat [eiser] geen aanvullend bewijs heeft geleverd.
Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat het optierecht tot koop van genoemde woning, schriftelijk dan wel mondeling, niet tot stand is gekomen. Daar komt nog bij dat de moeder als partij wordt genoemd in het document. Niet is komen vast te staan wat zij wilde en wat zij heeft verklaard.
De rechtbank merkt daarbij op dat de termijn waarbinnen [eiser] het recht op koop kan inroepen inmiddels is verstreken (artikel 2 van de koopoptie:1 jaar na overlijden van de langstlevende ouder of permanent vertrek uit de woning door de ouders). Dat [eiser] dat recht mogelijkerwijs niet heeft ingeroepen omdat zij al in 2020, in ieder geval bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst, wist dat de woning aan [gedaagde] was toebedeeld, maakt de overschrijding van de termijn niet zonder meer ongedaan.
De rechtbank zal bij het bepalen van de legitieme portie het optierecht buiten beschouwing laten. De vorderingen onder 2. (benoeming deskundige) en onder 5. (boete in verband met de koopoptie) worden afgewezen.
5.27.
Bij de ontbinding maatschap/levering op 29 december 2006 is de woning aan [gedaagde] toebedeeld onder voorbehoud van vruchtgebruik ten behoeve van de ouders.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze toebedeling als gift aan [gedaagde] moet worden gezien. Partijen verschillen van mening over de waarde van de woning en daarmee de omvang van de mee te nemen gift aan [gedaagde].
[eiser] gaat in de dagvaarding uit van € 600.000,00 en verwijst naar een brief van notariskantoor [bedrijf 2] van 24 november 2022 waar namens [gedaagde] akkoord is gegaan met dit bedrag.
[gedaagde] neemt als uitgangspunt een veel lagere waarde van de opstal en verwijst onder meer naar de waarde in verpachte staat, voor welk bedrag de woning in 2006 aan [gedaagde] is overgedragen: € 6.000,00.
5.28.
Aangezien [eiser] het standpunt huldigt dat de woning voor € 600.000,00 moet worden meegenomen als gift aan [gedaagde] voor de berekening van de legitieme portie, moet zij dit standpunt onderbouwen. De verwijzing naar de brief van notariskantoor [bedrijf 2] van 24 november 2022 is onvoldoende, nu dit aanbod kennelijk in het kader van onderhandelingen is gedaan met de bedoeling om tot een oplossing te komen.
Van de waarde van de woning ten tijde van de prestatie heeft [eiser] geen bewijs overgelegd, zoals bijvoorbeeld een taxatierapport. Dat als waarde € 600.000,00 moet worden aangenomen is dan ook onvoldoende onderbouwd.
5.29.
De rechtbank zal uitgaan van bedrag dat notaris [bedrijf 2] in een Pro forma/Concept d.d. 10-02-2022 heeft opgenomen: ‘
gesteld op de WOZ-waarde voor 2022, waardepeildatum 2021’zijnde € 305.000,00. Weliswaar is de peildatum vijf jaren na de datum van prestatie maar kennelijk zijn partijen bij de onderhandelingen van deze waarde uitgegaan. Dit bedrag wijkt ook niet noemenswaardig af van het bedrag dat in het optierecht tot koop staat vermeld, te weten € 300.000,00.
Het bedrag van € 305.000,00 wordt geacht de kosten van de aanbouw van de serre van € 25.000,00 te omvatten omdat deze serre in 2012 is aangebouwd en partijen met de eventuele waardevermeerdering van de woning bij hun onderhandelingen in 2022 rekening hebben kunnen houden.
Na aftrek van het door [gedaagde] betaalde overnamebedrag van € 6.000,00 resteert € 299.000,00.
recreatiewoningen aan de [adres 4] en [adres 5]
5.30.
Tussen partijen is niet in geschil dat de twee recreatiewoningen in 2014 aan [naam 1] zijn geschonken. De woningen zijn op 13 februari 2014 getaxeerd op € 70.000,00.
[eiser] meent dat deze taxatieprijs niet reëel is. Het betreft een taxatie in overleg met de Belastingdienst die lager is dan de waarde in het economische verkeer. [eiser] verwijst voor een meer reële waarde naar een ‘Grondprijzennotitie gemeente Hellendoorn 2014’ op grond waarvan de waarde van de beide kavels € 717.750 (€ 225, m2) bedraagt, te vermeerderen met de waarde van de beide woningen van € 30.000,00 is € 747,750.
[eiser] meent voorts dat niet van de bestemming als recreatiewoning moet worden uitgegaan. Weliswaar liet het geldende bestemmingsplan op 13 februari 2014 permanente bewoning niet toe, maar het gewijzigde bestemmingsplan liet dat met ingang van 4 maart 2014 wel toe en dit plan lag al vanaf 26 oktober 2013 ter inzage.
[eiser] heeft nog verwezen naar een ‘Berekening koopsom zomerhuisjes (inclusief ondergrond)’ met daarboven met de hand geschreven ‘[naam 1]’ alsmede enkele handgeschreven aantekeningen. De handgeschreven tekst zou van de moeder afkomstig zijn, aldus [eiser].
5.31.
De rechtbank zal de getaxeerde waarde van € 70.000,00 tot uitgangspunt nemen. Weliswaar heeft [eiser] verwezen naar enkele documenten waarvan de inhoud een waardevermeerdering zou kunnen worden aangenomen, maar een concrete onderbouwing daarvan, bijvoorbeeld door middel van een taxatierapport van de woningen, ontbreekt. De verwijzing naar de Grondprijzennotitie betreft een algemene verwijzing naar uitgifteprijzen zonder duidelijk te maken wat de inhoud van de notitie betekent voor de grondprijs van bestaande bouw van een recreatiewoning in het buitengebied zoals hier aan de orde. Een concreet aanknopingspunt voor de genoemde prijs per m2 in de vrije sector ontbreekt eveneens, nog daargelaten dat allerlei bedragen in de notitie lijken te zijn weggelakt. Wat de status van de berekening met handgeschreven tekst is heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd, hetgeen ook geldt voor de vraag van welke bedragen die op de berekening staan volgens [eiser] voor het bepalen van de waarde moet worden uitgegaan.
Hetgeen [eiser] heeft gesteld over een hogere waarde wordt dan ook niet aangenomen.
schenking aan [gedaagde] in 2006 van € 4.342,00.
5.32.
[gedaagde] heeft nog vermeld dat zij volgens de opgave van de accountants in 2006 een aanvullende schenking heeft ontvangen van € 4.342,00, zodat de rechtbank daar van uit gaat.
5.33.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vader en de moeder een totaalbedrag van € 1.800,00 aan de kleinkinderen hebben geschonken. De rechtbank gaat er van uit dat het om gebruikelijke giften gaat, zodat die niet worden meegenomen bij het berekenen van de legitimaire massa.
bepalen legitimaire massa
5.34.
Voor de samenstelling van de nalatenschappen van de vader en de moeder gaat de rechtbank uit van de gegevens uit de conclusie van antwoord onder nummer 10. Hiertegen heeft [eiser] geen gemotiveerd verweer gevoerd. Daarin staat opgenomen dat volgens de aangifte erfbelasting, de saldi van de ouders minus de uitvaartkosten bedraagt:
-saldo van de moeder
€ 24.269,00.
-saldo van de vader
€ 30.949,00,
5.35.
Voor wat betreft de samenstelling van het saldo merkt de rechtbank nog op dat in de Pro forma/Concept d.d. 10-02-2022 van Notariskantoor [bedrijf 2] het bedrag van € 28.572,00 (niet betaalde koopsom agrarische onderneming) als vordering is opgenomen in het saldo van de nalatenschappen van de ouders. De rechtbank gaat daar voor het saldo van van de ouders ook van uit en zal het bedrag van € 28.572,00 daarom niet afzonderlijk opnemen bij de giften aan [gedaagde]. Daarmee wordt dubbeltelling voorkomen.
5.36.
Voor de berekening van de legitimaire massa wordt het saldo van de nalatenschappen verhoogd met bedragen die als gift worden aangemerkt.
Het gaat daarbij om de volgende bedragen:
[naam 1]:
€ 15.000,00 (overweging 3.5.)
€ 135.355,00 (overweging 5.21.)
€ 6.020,00 (overweging 5.22.)
€ 70.000,00 (overweging 5.31.)€ 226.375,00van de vader en de moeder
[eiser]:
€ 15.000 (overweging 3.5.)
€ 50.000,00 (3.14.)
€ 135.355,00 (overweging 5.21.)
€ 6.020,00 (overweging 5.22.)€ 206.375,00van de vader en de moeder
[gedaagde]:€ 21.506 (overweging 3.10.)
€ 565.493 (overwegingen 5.17. en 5.20.)
€ 299.000,00 (overweging 5.29)
€ 4.342 (overweging 5.32.)€ 890.341,00van de vader en de moeder
giften totaal aan de drie dochters: € 1.323.091,00. Net zoals partijen dat hebben gedaan, zal van dit bedrag de helft worden toegekend aan de en de helft aan de moeder: € 661.545,50.
5.37.
De legitimaire massa wordt voor de nalatenschap van de moeder bepaald door de optelsom van haar saldo weergegeven in overweging 5.34., vermeerderd met helft van de giften aan de drie dochters):
€ 661.545,50. vermeerderd met het saldo € 24.269,00 is
€ 685.814,50.
5.38.
De legitimaire massa wordt voor de nalatenschap van de vader bepaald door de optelsom van zijn saldo weergegeven in overweging 5.34., vermeerderd met helft van de giften aan de drie dochters):
€ 661.545,50. vermeerderd met het saldo € 30.949,00 is
€ 692.494,50.
5.39.
De legitieme portie voor [eiser] bedraagt dan:
-in de nalatenschap van de moeder:
1/8e deel van € 685.814.50 =
€ 85.726,80
-in de nalatenschap van de vader:
1/6e deel van € 692.494,50
= € 115.415,75
5.40.
De door [eiser] (te) ontvangen giften omvat totaal €
€ 206.375,00. Dat is per ouder
€ 103.187,50.
5.41.
De door [eiser] (te) ontvangen giften inzake de nalatenschap van de moeder overschrijden haar legitieme portie. Dit betekent dat [eiser] inzake de nalatenschap van de moeder niets meer van [gedaagde] te vorderen heeft. De vordering onder 3. zal worden afgewezen.
5.42.
Het bedrag van de door [eiser] (te) ontvangen giften inzake de nalatenschap van de vader is lager dan waar zij op grond van haar legitieme portie recht op heeft. Dit betekent dat [eiser] inzake de nalatenschap van de vader nog een vordering op [gedaagde] heeft van € 115.415,75 minus € 103.187,50 is
€ 12.228,25. De vordering onder 4. zal voor dit bedrag worden toegewezen.
proceskosten5.43. Gelet op de familierechtelijke betrekkingen worden de proceskosten gecompenseerd.

6.De beslissing

de rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 12.228,25 ter zake de legitieme portie in de nalatenschap van de vader, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van algehele betaling;
6.2. (
met inachtneming van de laatste zin van overweging 5.21.): veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € € 135.355,00, ter zake de vaststellingsovereenkomst afrekenbeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2024 tot de dag van algehele betaling;
6.3.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
6.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij belast blijft met de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.