ECLI:NL:RBOVE:2024:3196

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
C/08/289873 / HA ZA 22-445
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatieverschaffing over nalatenschappen en dwangsom bij niet-nakoming

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Overijssel op 19 juni 2024, staat het recht van eiseres centraal om informatie te verkrijgen over de omvang van de nalatenschappen van zowel erflaatster als erflater. Eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W. Stegeman, heeft duidelijkheid gevraagd over haar kindsdeel in de nalatenschap van erflaatster en haar erfdeel in de nalatenschap van erflater. De rechtbank heeft eerder in een tussenvonnis gedaagden, die als executeurs en erfgenamen optreden, opgedragen om bepaalde documenten te overleggen. Echter, de rechtbank oordeelt dat gedaagden niet volledig aan deze verplichting hebben voldaan. Daarom wordt hen opgedragen om de ontbrekende stukken alsnog te verstrekken, op straffe van een dwangsom. De rechtbank benadrukt het belang van informatieverstrekking voor de afwikkeling van de nalatenschappen en stelt dat de gedaagden een verklaring van hun accountant moeten overleggen over de aan- of afwezigheid van relevante documenten. De rechtbank wijst ook de vordering van eiseres tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten toe, omdat deze kosten als redelijk worden beschouwd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat eiseres het vonnis kan ten uitvoer leggen, zelfs als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/289873 / HA ZA 22-445
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. J.W. Stegeman te Almelo,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

in diens hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflater] en erfgenaam in de nalatenschappen van [erflaatster] en [erflater] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
in haar hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschappen van [erflaatster] en [erflater] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.F. Vanhommerig te Enschede.
Partijen zullen hierna [eiseres] (eiseres) en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (gedaagden) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 31 januari 2024
  • de akte verstrekken inlichtingen met productie 1 tot en met 8 van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
  • de antwoordakte van [eiseres]
  • de nagekomen productie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
[eiseres] heeft afgezien van het nemen van een antwoordakte op de nagekomen productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Deze zaak gaat over het recht op en het belang van [eiseres] bij informatie over de omvang van de nalatenschappen van [erflaatster] (hierna erflaatster) en [erflater] (hierna [erflater] ). [eiseres] wil duidelijkheid over de omvang van de nalatenschap van erflaatster en daarmee ook over de omvang van haar kindsdeel in de nalatenschap van erflaatster. Ook wil [eiseres] informatie over de omvang van de nalatenschap van [erflater] , zodat zij de omvang van haar erfdeel in de nalatenschap van [erflater] kan berekenen. De rechtbank heeft in voormeld tussenvonnis [gedaagde 1] en [gedaagde 2] opgedragen bepaalde stukken over beide nalatenschappen in het geding te brengen. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet (volledig) aan die opdracht hebben voldaan. De rechtbank zal [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarom veroordelen de ontbrekende stukken alsnog aan [eiseres] te verstrekken op straffe van verbeurte van een dwangsom. De rechtbank zal die beslissing hieronder verder toelichten.

3.De verdere overwegingen van de rechtbank

3.1.
De rechtbank neemt bij haar verdere beoordeling over wat zij in haar tussenvonnis van 31 januari 2024 heeft overwogen en beslist. Het standpunt van (de advocaat van) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat de rechtbank ten nadele van hen genomen beslissingen buiten beschouwing moet laten omdat - kort gezegd - [eiseres] een conclusie van repliek heeft kunnen nemen en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen gelegenheid hebben gekregen een conclusie van dupliek te nemen, wordt niet gevolgd. Het recht van hoor en wederhoor is naar het oordeel van de rechtbank niet geschonden. Beide partijen hebben op de rol van 6 december 2023 een akte genomen. Aanleiding daarvoor was een e-mailbericht van de advocaat van [eiseres] met een weergave van de stand van zaken na de mondelinge behandeling van 16 mei 2023, met daarbij het verzoek om een voortgezette mondelinge behandeling dan wel voort te procederen. De advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft inhoudelijk gereageerd op het e-mailbericht van de advocaat van [eiseres] en daarbij de volgende suggestie gedaan: “
(…) In het kader van de voortgang van de zaak meen ik dat partij [eiseres]( [eiseres] )
op de rol van 6 december 2023 een akte kan nemen, waarbij door haar stukken (w.o. het taxatierapport) in het geding kan worden gebracht en daaromtrent een standpunt kan worden ingenomen. Vervolgens kan, mijns inziens, de zaak alsdan worden geagendeerd voor het nemen van een antwoord akte dezerzijds. Na deze voorgestelde akte wisseling meen ik dat er tot het wijzen van een vonnis kan worden overgegaan.”.
Bij e-mail van 10 november 2023 heeft de rechtbank beide partijen bericht dat zij op de rol van 6 december 2023 een akte mogen nemen. Beide partijen hebben daarna (gelijktijdig) een akte genomen. De rechtbank heeft wat partijen in hun aktes hebben aangevoerd (wat voortborduurde op hun al ingenomen standpunten) meegewogen in haar tussenvonnis van 31 januari 2024. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben dus, evenals [eiseres] , (tijdig) de gelegenheid gekregen zich bij akte uit te laten over wat de rechtbank aan haar tussenvonnis ten grondslag heeft gelegd. Dat (de advocaat van) [eiseres] de akte “
akte van repliek” heeft genoemd, leidt niet tot een andersluidend oordeel.
3.2.
In haar tussenvonnis van 31 januari 2024 heeft de rechtbank vastgesteld dat [eiseres] zowel erfgenaam is in de nalatenschap van erflaatster als erfgenaam in de nalatenschap van [erflater] . De rechtbank zal, conform de vordering van [eiseres] , in dit eindvonnis een verklaring voor recht afgeven dat zij erfgenaam is in de nalatenschap van [erflater] .
3.3.
De rechtbank heeft in dat tussenvonnis vastgesteld dat [eiseres] , als erfgenaam in de nalatenschappen van erflaatster en [erflater] , recht heeft op en belang heeft bij informatie over de omvang van die nalatenschappen per datum overlijden van erflaatster, respectievelijk [erflater] , een en ander zoals nader bepaald in het tussenvonnis. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is - op de voet van artikel 22 Rv - opgedragen de in het tussenvonnis nader genoemde stukken in het geding te brengen.
3.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben stukken in het geding gebracht. [eiseres] heeft daar bij akte op gereageerd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben daarna nog een aanvullende productie overgelegd. [eiseres] heeft afgezien van een reactie daarop. De rechtbank oordeelt, met inachtneming van de stellingen van partijen, als volgt, waarbij de rechtbank opmerkt dat zij, in zoverre aan de in het tussenvonnis bedoelde opdrachten niet of niet volledig is voldaan, zij daaraan op grond van artikel 22 Rv de gevolgen verbindt die zij geraden acht.
de nalatenschap van erflaatster
3.5.
Wat betreft de stukken die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ten aanzien van de nalatenschap van erflaatster in het geding dienden te brengen, oordeelt de rechtbank als volgt.
3.6.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd dat zij niet beschikken over de verlangde stukken. Zij hebben bij het overlijden van hun vader geen stukken aangetroffen die zien op erflaatster, mogelijk omdat de administratie en de aangiftes voor erflaatster en vader werden verzorgd door Countus Accountants en adviseurs (hierna: Countus). Om de gevraagde en verlangde stukken te kunnen krijgen en aan de rechtbank te kunnen overleggen, hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich gewend tot Countus. Dat heeft echter niet geresulteerd in nieuwe of aanvullende stukken en/of bescheiden.
3.7.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben nogmaals de eerder al ingediende aangifte IB 2014 overgelegd. De aanslag IB 2014 is nergens aangetroffen. Navraag bij de belastingdienst heeft in dat kader ook niets opgeleverd, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
3.8.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] terecht tegen het standpunt van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft ingebracht dat het in de rede had gelegen dat zij een (schriftelijke) verklaring van Countus zouden hebben overgelegd waaruit blijkt dat zij Countus hebben gevraagd naar de aanwezige stukken en waaruit blijkt of, en zo ja, over welke stukken Countus beschikt. Dat hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nagelaten. Dat rekent de rechtbank hen aan. Een veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] die stukken te overleggen op straffe van verbeurte van een dwangsom blijft in zoverre dan ook zinvol. Het voert echter te ver om hen in dit eindvonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen om de gevorderde stukken af te geven, nu nog onvoldoende duidelijk is welke stukken er zijn. Daarom zal de rechtbank, om mogelijke executieproblemen tussen partijen te voorkomen, bepalen dat zij op straffe van verbeurte van een dwangsom Countus moeten vragen een schriftelijke verklaring af te geven over de aan- of afwezigheid van die stukken. De rechtbank gaat er vanuit dat Countus daaraan zal meewerken. Wanneer uit die verklaring van Countus volgt dat er nog bepaalde stukken zijn, dan dienen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] binnen twee weken na ontvangst van de daartoe strekkende verklaring van Countus - op straffe van verbeurte van een dwangsom - de aanwezige stukken af te geven aan [eiseres] .
de nalatenschap van [erflater]
3.9.
Wat betreft de stukken die [gedaagde 1] , dan wel [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ten aanzien van de nalatenschap van [erflater] in het geding diende(n) te brengen oordeelt de rechtbank als volgt.
-
de boedelbeschrijving
3.10.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] met de door hem overgelegde productie 1, die is opgesteld door notaris mr. [naam 1] , niet heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank de boedelbeschrijving met onderliggende stukken van de nalatenschap van [erflater] per datum overlijden in het geding te brengen. Productie 1 geeft, zonder onderliggende bewijsstukken, die ontbreken, onvoldoende inzicht in de nalatenschap van [erflater] per datum overlijden. Bij gebreke van onderliggende stukken kan immers niet worden geverifieerd of het overzicht van de bezittingen en de schulden op 5 september 2021 volledig is. Onduidelijk is bijvoorbeeld of alle bankrekeningen van [erflater] (per datum overlijden) in de opstelling zijn meegenomen. Het overzicht heeft bovendien een fiscale insteek (“
rapport inzake erfbelasting”). Met dit document is - blijkens de eigen stelling van [gedaagde 1] - de aangifte erfbelasting gedaan. Het door [gedaagde 1] overgelegde document verschaft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijkheid over de omvang van de nalatenschap van [erflater] per datum overlijden. [gedaagde 1] heeft op dit punt dan ook niet voldaan aan zijn informatieplicht.
-
de aangifte en aanslag IB 2021
3.11.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de aangifte IB 2021 (die al eerder als productie E bij akte van 6 december 2023 door hen is overgelegd) en de aanslag IB 2021 in het geding gebracht. [eiseres] heeft daar verder geen opmerkingen over gemaakt. Dit punt behoeft verder dan ook geen bespreking. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben op dit punt voldaan aan hun informatieplicht.
-
de aangifte en aanslag erfbelasting
3.12.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben in hun akte gesteld dat mr. [naam 1] conform het als productie 1 overgelegde rapport aangifte erfbelasting heeft gedaan. [eiseres] heeft daar verder geen opmerking over gemaakt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben nog als aanvullende productie de aanslag erfbelasting 2021 overgelegd. [eiseres] heeft daar ook geen opmerking over gemaakt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben voldaan aan hun informatieplicht op dit punt.
-
de nota van de uitvaart en eventuele andere uitkeringen van een overlijdensverzekering en/of levensverzekeringspolis
3.13.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de nota van de uitvaart van [erflater] in het geding gebracht. [eiseres] heeft daarover geen opmerking gemaakt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben op dit punt voldaan aan de opdracht in het tussenvonnis.
3.14.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verder in hun akte naar voren gebracht dat zij geen stukken in het geding kunnen brengen over eventuele uitkeringen naar aanleiding van het overlijden van [erflater] , omdat er geen aanwijzingen zijn, ook niet voor Countus, die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bijstaat, dat een dergelijke verzekeringen/polissen heeft bestaan. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat Countus dat standpunt zou hebben kunnen bevestigen. Thans staat daarom volgens haar niet vast dat dergelijke polissen er niet zijn (geweest).
Hoewel het in beginsel aan [eiseres] is voldoende aannemelijk te maken dat (een) dergelijke verzekering(en)/polis(sen) er is (zijn) geweest, volgt de rechtbank [eiseres] in haar standpunt dat het in de rede had gelegen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een (schriftelijke) verklaring van Countus zouden hebben overgelegd waaruit blijkt dat (een) dergelijke verzekering(en) / polis(sen) er niet is (zijn) geweest. Dat hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nagelaten.
Dat rekent de rechtbank hen aan. Een veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om die stukken te overleggen op straffe van verbeurte van een dwangsom blijft in zoverre dan ook zinvol. Het voert echter te ver om hen in dit eindvonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen om nota’s van verzekeringspolissen, waarvan onduidelijk is of deze (hebben) bestaan, aan [eiseres] te verstrekken. De rechtbank zal, om mogelijke executieproblemen te voorkomen, bepalen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op straffe van verbeurte van een dwangsom aan Countus moeten vragen om een schriftelijke verklaring over de aan- of afwezigheid van dergelijke verzekeringspolissen, een en ander op de wijze zoals hierna is bepaald. De rechtbank gaat er vanuit dat Countus daaraan zal meewerken. Wanneer uit die verklaring van Countus volgt dat er verzekeringspolissen waren/zijn, dan dienen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] binnen twee weken na ontvangst van de daartoe strekkende verklaring - op straffe van verbeurte van een dwangsom - de onderliggende stukken/nota’s af te geven aan [eiseres] .
- de jaarrekeningen van eventuele vennootschappen waarin [erflater] deelgenoot was over 2021
3.15.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben informatie over het deelgenootschap van [erflater] in een maatschap over 2021 overgelegd. [eiseres] heeft hier verder geen opmerkingen over gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op dit punt hebben voldaan aan hun informatieplicht.
conclusie
3.16.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben niet op alle punten, genoemd in het tussenvonnis, aan hun informatieplicht voldaan. [eiseres] heeft derhalve, zoals hiervoor al overwogen, belang bij een veroordeling tot overlegging/afgifte van de stukken die ontbreken, op straffe van verbeurte van een dwangsom, een en ander op de wijze zoals hierna is bepaald.
3.17.
Die veroordeling wordt niet uitgebreid met de door [eiseres] verlangde stukken met betrekking tot de nalatenschap van [erflater] die zien op de periode vóór overlijden van [erflater] .
Gesteld noch gebleken is, ook niet na het gewezen tussenvonnis, welk gerechtvaardigd belang [eiseres] heeft bij de jaarrekeningen en mutatieafschriften vanaf 2016. [eiseres] is als erfgenaam deelgenoot in de nalatenschap van [erflater] . Zij heeft op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid recht op informatie over de omvang en samenstelling van de nalatenschap, maar slechts zover zij die gegevens nodig heeft voor het bepalen van haar erfrechtelijke aanspraken. Het is voor de rechtbank niet duidelijk in welk opzicht de gestelde geestelijke toestand van [erflater] , de gestelde door de ouders gedane schenkingen aan [erflater] , alsmede de gestelde in 2011 door [erflater] en [gedaagde 1] verkochte grond, daarbij relevant (kunnen) zijn en in hoeverre die onderbouwen dat [eiseres] belang heeft bij de door haar gevorderde jaarrekeningen en mutatieafschriften vanaf 2016. Daar komt bij dat [eiseres] geen legitimatis is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding terug te komen op haar beslissing in het tussenvonnis van 31 januari 2024 dat [eiseres] slechts belang heeft bij de stukken die zien op de toestand per datum overlijden [erflater] (5 september 2021).
dwangsom
3.18.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen zal zij een dwangsom verbinden aan de uit te spreken veroordelingen. De rechtbank ziet in de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemde omstandigheden geen aanleiding daarvan af te zien. Van volledige informatieverstrekking is immers nog geen sprake geweest, ook niet na het tussenvonnis.
Van een onmogelijkheid in de zin van artikel 611d lid 1 Rv is (nog) geen sprake, zodat een prikkel tot nakoming op zijn plaats is.
buitengerechtelijke incassokosten
3.19.
De rechtbank zal de vordering ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 925,- toewijzen. De gevorderde kosten voldoen aan de vereisten van artikel 6:96 lid 2 sub c BW. [eiseres] heeft voldoende feitelijk onderbouwd gesteld dat deze kosten redelijk zijn en in redelijkheid zijn gemaakt.
slotoverweging van de rechtbank
3.20.
De rechtbank geeft partijen - tot slot - het volgende in overweging. In dit geding gaat het tussen partijen om (afgifte van) informatie die nodig is om de omvang van de nalatenschappen van erflaatster en [erflater] in kaart te brengen. Pas als die fase is afgerond, kunnen beide nalatenschappen verder worden afgewikkeld. Indien de situatie daartoe aanleiding geeft, kunnen partijen, dan wel een van hen, met het oog op een doelmatige en voortvarende afwikkeling van beide nalatenschappen, gezamenlijk een boedelnotaris aanzoeken, dan wel de kantonrechter op de voet van artikel 672 Rv verzoeken een notaris te benoemen die een boedelbeschrijving opmaakt.
de proceskosten
3.21.
De rechtbank acht het redelijk om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
uitvoerbaarverklaring bij voorraad
3.22.
De toegewezen veroordelingen zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. [eiseres] kan het vonnis dus ook ten uitvoer leggen als hoger beroep wordt/is ingesteld.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat [eiseres] erfgenaam is in de nalatenschap van [erflater] ;
in de nalatenschap van [erflater]
4.2.
veroordeelt [gedaagde 1] binnen twee weken na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat hij daarmee in gebreke blijft en tot een maximum van € 50.000,-, aan [eiseres] de boedelbeschrijving met onderliggende stukken te verstrekken;
4.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om binnen twee weken na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat zij daarmee in gebreke blijven en tot een maximum van € 50.000,-, Countus te vragen om binnen twee weken na ontvangst van dat verzoek van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een schriftelijke verklaring af te geven over de aan- of afwezigheid van eventuele overlijdensverzekering(en) en/of levens-verzekeringspolis(sen);
4.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om binnen twee weken na ontvangst van de daartoe strekkende verklaring van Countus, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat zij daarmee in gebreke blijven en tot een maximum van € 50.000,-, de schriftelijke verklaring van Countus en de onderliggende stukken/nota’s van de gebleken aanwezige overlijdensverzekering(en) en/of levensverzekeringspolis(sen) af te geven aan [eiseres] , voor zover zij stukken van Countus hebben ontvangen;
in de nalatenschap van erflaatster
4.5.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om binnen twee weken na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat zij daarmee in gebreke blijven en tot een maximum van € 50.000,-, Countus te vragen om binnen twee weken na ontvangst van dat verzoek van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een schriftelijke verklaring af te geven over de aan- of afwezigheid van:
  • de door of namens [naam 2] opgemaakte boedelbeschrijving met onderliggende stukken;
  • de aanslag IB 2014;
  • de aangifte en aanslag erfbelasting;
  • de nota van de uitvaart en (eventuele) uitkeringen van een overlijdensverzekering en/of levensverzekeringspolis naar aanleiding van het overlijden van erflaatster, en
  • de jaarrekening van eventuele vennootschappen waarin erflaatster deelgenoot was over 2014;
4.6.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om binnen twee weken na ontvangst van de daartoe strekkende verklaring van Countus, op straffe van verbeurte van een dwangsom, van € 250,- per dag dat zij daarmee in gebreke blijven en tot een maximum van € 50.000,-, de schriftelijke verklaring en de aanwezige gebleken stukken, zoals hiervoor onder 4.5. omschreven, af te geven aan [eiseres] , voor zover zij die stukken van Countus hebben ontvangen;
4.7.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling aan [eiseres] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 925,-;
4.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
wijst af het meer of anders gevorderde;
4.10.
compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.