ECLI:NL:RBOVE:2024:3192

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
C/08/304395 / HA ZA 23-403
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij verontreiniging van kipfilets tijdens transport onder CMR

In deze zaak vordert partij A, een pluimveeslachterij, schadevergoeding van partij B, een internationaal transportbedrijf, wegens verontreiniging van kipfilets tijdens het transport naar een grote klant in Frankrijk, bedrijf 2, producent voor McDonald's. In 2022 en 2023 zijn drie zendingen kipfilets door bedrijf 2 afgewezen vanwege verontreiniging in de laadruimte, waarna de kipfilets tegen een lagere prijs aan derden zijn verkocht. Partij A stelt schade te hebben geleden en vordert vergoeding van de kosten van de retourzendingen en expertisekosten. De rechtbank oordeelt echter dat er geen sprake is van schade in de zin van artikel 17 van het CMR, omdat de kipfilets niet verontreinigd waren en 'fear of loss' niet aan de orde is. De vordering van partij A wordt afgewezen. Daarnaast wordt de vordering van partij B om partij A te veroordelen tot het overleggen van bepaalde stukken afgewezen, omdat daar geen belang meer bij is na de uitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/304395 / HA ZA 23-403
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van

1.[partij A 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1],
hierna [partij A 1],
2.
[partij A 2] SE,
hierna [partij A 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] (België),
3.
[partij A 3] N.V.,
hierna [partij A 3],
gevestigd te [vestigingsplaats 3],
eisende partijen in de hoofdzaak,
gedaagde partijen in het incident,
hierna samen te noemen: [partij A],
advocaat: mr. V.R. Pool te Rotterdam,
tegen
[partij B] B.V.,
te [vestigingsplaats 4],
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: [partij B],
advocaat: mr. D. Komen te Rotterdam.

1.De procedure in de hoofdzaak en het incident

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord tevens incident ex 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
-de incidentele conclusie van antwoord ex 843a Rv
- de e-mail van 28 februari 2024 van de rechtbank aan partijen, waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 28 mei 2024. Aanwezig waren de heer [naam 1], expert bij [bedrijf 1] (hierna ook: [bedrijf 1]) en de heer [naam 2], eveneens werkzaam bij [bedrijf 1], namens [partij A] met [naam 3] en de heer [naam 4] namens [partij B] met mr. Komen.
1.2.
Dit is het eindvonnis.

2.De samenvatting in de hoofdzaak en het incident

2.1.
[partij A 1] is een pluimveeslachterij. [partij A 1] besteedt het vervoer van de kip uit aan [partij B], een internationaal transportbedrijf. Een grote klant van [partij A 1] is [bedrijf 2], gevestigd in Frankrijk, producent voor McDonald’s. [bedrijf 2] heeft in 2022 en 2023 drie zendingen kipfilets die door [partij B] zijn vervoerd afgewezen en teruggezonden naar [partij A 1] in verband met aangetroffen verontreiniging in de laadruimte. De kip is daarna in ingevroren toestand aan derden verkocht tegen een lagere prijs. [partij A 1] stelt daardoor schade te hebben geleden.
2.2.
De vordering van [partij A] tot vergoeding van de schade wordt afgewezen omdat er geen sprake is van schade in de zin van artikel 17 van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (hierna: het CMR): de kipfilets zijn niet verontreinigd en ‘fear of loss’ speelt niet.
2.3.
De vordering in het incident van [partij B] om [partij A] te veroordelen bepaalde stukken in het geding te brengen wordt afgewezen omdat daar, gelet op de uitspraak in de hoofdzaak, geen belang meer bij is.

3.De feiten

3.1.
[partij A 1] levert al sinds jaren grote hoeveelheden verse kipfilets aan haar afnemer [bedrijf 2] in Frankrijk. [partij A 1] en [bedrijf 2] hebben afspraken gemaakt over onder meer de kwaliteit en de prijs van de kipfilets. Deze afspraken heeft [partij A] niet in het geding gebracht.
3.2.
[partij A 1] heeft het vervoer naar [bedrijf 2] ondergebracht bij [partij B], die (nog steeds) wekelijks meermalen grote hoeveelheden verse kipfilets naar [bedrijf 2] vervoert. De kipfilets worden vervoerd in vrachtwagens met een afgesloten laadruimte in hard plastic bakken(dolavs), verpakt in dichte plastic binnenzakken, afgedekt met plastic hoezen.
3.3.
[bedrijf 2] heeft in 2022 en in 2023 drie maal een zending geweigerd omdat de laadruimte verontreinigd was met respectievelijk maden, metaaldeeltjes dan wel houtdeeltjes. Hierna worden ze genoemd:
-de madenzending: door [bedrijf 2] geweigerd op 25 juli 2022
-de metaalzending: door [bedrijf 2] geweigerd op 5 april 2023 en
-de houtzending: door [bedrijf 2] geweigerd op 2 mei 2023.
3.4.
[partij A 1] heeft voorafgaand aan het inpakken van deze zendingen de binnenkant van de laadruimte visueel geïnspecteerd en in orde bevonden, hetgeen [partij A] op checklists heeft ingevuld. Deze checklists zijn niet in het geding gebracht.
3.5.
[partij A 1] is voor schade van de lading verzekerd bij [partij A 2], welke verzekering via [partij A 3] (agent) tot stand is gekomen.
3.6.
Na melding van de schades heeft [bedrijf 1] telkens op locatie van [partij A 1] en in opdracht van [partij A] onderzoek verricht naar de mogelijke verontreiniging. Van de bevindingen zijn rapporten uitgebracht door de heer [naam 1] op respectievelijk 14 november 2022, 2 mei 2023 en 1 juni 2023. Alle drie rapporten zijn in het geding gebracht. Bij de drie onderzoeken was namens [partij B] telkens een expert van [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3]) aanwezig. [partij B] heef alleen het rapport van [bedrijf 3] van de eerste inspectie (madenzending) in het geding gebracht, gedateerd 2 februari 2023.
3.7.
Na de onderzoeken zijn de kipfilets telkens herpakt en ingevroren. Daarna zijn de ingevroren kipfilets verkocht aan (een) derde partij(en).
3.8.
[bedrijf 1] heeft de schade van de drie (retour)zendingen becijferd op totaal € 213.855,95. Bij dit bedrag is rekening gehouden met de restwaarde van de kipfilets in bevroren toestand. In dit bedrag is opgenomen het eigen risico van [partij A 1] (van telkens € 12.500,00 per schademelding). De kosten van de expertise van [bedrijf 1] zijn becijferd op € 9.634,88.
3.9.
[partij A 2] is gesubrogeerd in de rechten van [partij A] voor een totaalbedrag van € 176.355,95.

4.Het geschil in de hoofdzaak en het incident

in de hoofdzaak
4.1.
[partij A] vordert - samengevat – uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [partij B] in de proceskosten:
-betaling van de geleden schade van € 213.855,95 en
-betaling van de expertisekosten van € 9.634,88,
beide bedragen vermeerderd met de samengestelde CMR rente vanaf verschillende tijdstippen.
in het incident
4.2.
[partij B] vordert – samengevat – uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [partij A] in de proceskosten, afgifte van/inzage in de volgende stukken, binnen 7 dagen na vonnis en onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag:
-de overeenkomst tussen [partij A 1] en [bedrijf 2]
-de correspondentie tussen [partij A 1] en [bedrijf 2] over de weigeringen door [bedrijf 2] van de kipfilets en
-controledocumenten van [partij A]/ checklists voorafgaand aan het laden van de vrachtwagens.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen in de hoofdzaak en in het incident wordt voor zover van belang hierna ingegaan.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak en het incident
rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Evenmin is tussen partijen in geschil dat op het vervoer het CMR van toepassing is en dat Nederlands recht aanvullend van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover ambtshalve anders te oordelen.
in de hoofdzaak
ontvankelijkheid
5.2.
[partij A] heeft geen feitelijke grondslag gegeven voor de vorderingen van [partij A 3], hetgeen [partij A] bij de mondelinge behandeling heeft erkend. [partij A 3] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen.
5.3.
Hierna zal onder deze beoordeling onder [partij A] worden verstaan: [partij A 1] en [partij A 3] omdat [partij A 3] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vorderingen.
schade onder CMR
5.4.
De rechtbank moet beoordelen of er sprake is van schade als bedoeld in artikel 17 lid 1 CMR op grond waarvan de vervoerder aansprakelijk is voor geheel of gedeeltelijk verlies en voor beschadiging van de goederen tijdens de periode van vervoer.
fysische verandering
5.5.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de kipfilets van deze drie zendingen niet zijn verontreinigd. In de rapporten van [bedrijf 1] staat vermeld dat:
-bij de madenzending enkele maden op de laadvloer zijn aangetroffen ter hoogte van de deur (op een onduidelijke foto zijn 1 tot 2 maden te zien),
-bij de metaalzending metaaldeeltjes enkele metaaldeeltjes zijn aangetroffen op een deel van de hoezen (op de foto is het aantal niet te zien),
-bij de houtzending enkele houtdeeltjes zijn aangetroffen op de hoezen (op de foto zijn drie houtdeeltjes te zien) en
-in alle drie gevallen de aangetroffen verontreiniging de betreffende lading niet heeft bereikt.
[bedrijf 1] trekt hieruit de conclusie dat de ladingen niet zijn verontreinigd.
5.6.
[partij A] stelt dat er desondanks sprake is van een fysische verandering van de kipfilets enkel door het tijdsverloop van het vervoer van [partij A 1] naar [bedrijf 2] en terug van respectievelijk 22-25 juli 2022, 4-5 april 2023 en 1-2 mei 2023. [partij B] betwist dit.
Deze stelling van [partij A] wordt niet gevolgd. De kipfilets zijn immers telkens binnen de houdbaarheidstermijn bij [partij A 1] teruggekomen en op die momenten door de experts als ‘niet verontreinigd’ beoordeeld. Een onderbouwing voor deze fysische verandering anders dan door het tijdsverloop heeft [partij A] niet gegeven, zodat haar stelling op dat punt onvoldoende is onderbouwd. Bovendien speelt mee dat [partij A] de ingevroren kipfilets aan (een) andere partij(en) alsnog met het oog op menselijke consumptie heeft verkocht. Dat hier een lager bedrag mee was gemoeid maakt de fysische staat van de kipfilets niet anders: dan gaat het om de omvang van de schade.
5.7.
Ook de verwijzing door [partij A] naar een voorbeeld dat prof. mr. Claringbould zou hebben genoemd gaat niet op. Mr. [naam 3] noemt bij de mondelinge behandeling als voorbeeld dat een omstandigheid waarbij een kortere houdbaarheid van verse garnalen tot gevolg heeft dat er sprake is van een fysische verandering. De rechtbank acht de vergelijking evenwel mank gaan. Bij dat voorbeeld ging het om garnalen die gedurende een bepaalde periode niet op de voorgeschreven temperatuur waren bewaard: minus 5 graden Celsius in plaats van minus twintig graden Celsius. Met andere woorden: een situatie waarbij het zeer wel mogelijk is dat de temperatuurwijziging op enige wijze de garnalen heeft beïnvloed. Een situatie die zich niet laat vergelijken met de kwestie hier in geding waar juist is aangetoond dat er geen invloed van buiten was.
fear of loss
5.8.
[partij A] stelt dat er kans op verontreiniging is ontstaan en dat zij niet het risico wilde nemen dat er met de ladingen iets mis was. Op enig moment zouden de kipfilets uit de verpakking worden gehaald en blootgesteld kunnen worden aan de verontreiniging, aldus [partij A]. Ook deze stelling heeft [partij A] op geen enkele wijze onderbouwd. Voor de madenzending geldt dat de maden op de grond en onderaan een dolav zijn aangetroffen. Voor de overige zendingen geldt dat de verontreiniging op de hoezen is aangetroffen. De kipfilets zijn in plastic zakken ingepakt en op die zakken is de verontreiniging niet aangetroffen. Niet valt in te zien waarom bij zorgvuldig handelen de zakken in aanraking zouden komen met de verontreiniging. Ook heeft [partij A] geen enkele onderbouwing gegeven van haar stelling dat een andere koper voor de verse kipfilets niet te vinden was. [partij A] heeft bovendien erkend dat helemaal niet is overwogen om de lading nogmaals als verse kipfilets aan [bedrijf 2] dan wel aan een ander koper aan te bieden.
[partij A] heeft na het vaststellen van de verontreiniging van de laadruimte telkens vrijwel meteen besloten om de kipfilets in te vriezen. ‘this was the best way of loss mitigation’, aldus [bedrijf 1] in de drie rapporten. Aan de stelling wordt dan ook voorbij gegaan.
5.9.
[partij A] heeft verwezen naar een arrest in de zaak ‘Sweetlife/TTS’, (vindplaats GHARL:2022:294). In die zaak ging het om vervoer van chocoladedragees, waarbij vliegen in de laadruimte waren aangetroffen en waarbij enkele vliegen in het verpakkingsmateriaal waren terechtgekomen. Onduidelijk was of de dragees in aanraking waren geweest met de verontreiniging. Omdat geen onderzoek was gedaan/aangeboden naar de kans op beschadiging, kon niet worden vastgesteld dat er vliegen in direct contact waren gekomen met de dragees. De vordering tot schadevergoeding werd afgewezen.
5.10.
Partijen verschillen van mening over de vraag in hoeverre die zaak vergelijkbaar is.
Net als in die zaak zal de rechtbank de vordering tot schadevergoeding afwijzen. Was het in het aangehaalde arrest zo dat onduidelijk was of de dragees verontreinigd waren, in de zaak hier aan de orde is door de schade-experts vastgesteld dat er
geencontact is geweest tussen de verontreiniging en de kipfilets en is geconcludeerd dat
geenverontreiniging heeft plaatsgevonden. Een nader onderzoek daartoe was dan ook niet nodig en van ‘fear of loss’ is geen sprake.
5.11.
Voor de beoordeling van de vordering is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant dat [partij A 1] stelt dat zij met [bedrijf 2] hoge kwaliteitseisen met een hogere prijs en een korte levertijd van maximaal zes dagen heeft afgesproken in plaats van de gebruikelijke tien dagen en het dus niet mogelijk was om de kipfilets binnen deze korte termijn opnieuw naar [bedrijf 2] te vervoeren en aan te bieden.
De contractuele bepalingen tussen [partij A 1] en [bedrijf 2] zijn niet in het geding gebracht. Maar zelfs als daarvan moet worden uitgegaan, heeft [partij A] erkend dat [bedrijf 2] de kipfilets bij het opnieuw aanbieden in alle gevallen zou hebben geweigerd. Dat [partij A] strengere eisen heeft afgesproken betekent evenwel niet dat daarmee sprake is van beschadiging of verlies als bedoeld in van artikel 17 CMR. [partij A] heeft niet betwist dat een termijn van tien dagen gebruikelijk is bij verse kipfilets. Op grond waarvan voor een andere koper dan [bedrijf 2] eveneens de korte termijn van zes dagen in plaats van de gebruikelijke tien dagen zou gelden, heeft [partij A] niet onderbouwd. Als zou worden uitgegaan van een termijn van tien dagen was bij alle drie zendingen nog voldoende tijd geweest om deze alsnog als verse kipfilets aan te bieden. Dat [partij A] dat niet heeft gedaan komt voor haar risico.
5.12.
Dat op een andere grond het risico bestaat van schade heeft [partij A] evenmin gemotiveerd gesteld. [partij A] heeft nog verwezen naar het voorbeeld uit de jurisprudentie waarbij een lading met flessen Malibu onbeheerd was geweest. Maar ook dat speelt hier niet omdat er geen sprake van is geweest dat de ladingen kipfilets onbeheerd, dat wil zeggen zonder toezicht van [partij A] of [partij B], zijn geweest.
economische waardevermindering
5.13.
Voor zover [partij A] betoogt dat bij artikel 17 CMR ook moet worden uitgegaan van waardevermindering aangezien de kipfilets alleen nog in bevroren toestand en tegen een lagere prijs konden worden verkocht, wordt deze redenering niet gevolgd. De oorzaak van deze waardevermindering is niet gelegen in de beweerdelijke verontreiniging (overweging 5.7.) en kan evenmin worden gebaseerd op de kans op verontreiniging (overweging 5.9.).
Voor zover de waardevermindering is gelegen in het verschil in economische waarde tussen verse kipfilets en bevroren kipfilets, beide bestemd voor menselijke consumptie, gaat het om het bepalen van de omvang van de schade als bedoeld in artikel 25 CMR en niet zozeer om het bereik van artikel 17 CMR. Nu de rechtbank vaststelt dat er geen schade is in de zin van artikel 17 CMR wordt aan het bepalen van de omvang van de schade niet toegekomen.
5.14.
Concluderend wordt geen schade als gevolg van het niet nakomen van de hoofdverplichting in de zin van artikel 17 CMR vastgesteld zodat op die grond de vordering moet worden afgewezen.
schade onder Nederlands recht
5.15.
Tussen partijen is in geschil de vraag of [partij B] de nevenverplichting heeft om schone trailers in te zetten voor het vervoer van de zending.
Tussen partijen is op zichzelf niet in geschil dat aan het vervoer van levensmiddelen, en in het bijzonder van vleesproducten, hoge eisen op het gebied van hygiëne worden gesteld met het oog op voedselveiligheid. Beide partijen zijn zich van deze hoge eisen bewust, getuige de maatregelen die uit oogpunt van hygiëne worden getroffen, zoals het dragen van beschermende kleding bij het inladen en het visueel inspecteren door [partij A 1] van de laadruimte voorafgaand aan het inladen. Dat [partij A 1] voorafgaand aan het laden al verontreiniging heeft aangetroffen in de laadruimtes en toch akkoord zou zijn gegaan met het inladen, is niet aannemelijk geworden. Dit neemt echter niet weg dat de verontreiniging weliswaar niet zichtbaar maar wel al aanwezig was. [bedrijf 1] gaat hier voor alle drie zendingen van uit. [bedrijf 3] gaat hier voor de madenzending ook van uit. Er is ook geen andere aannemelijke oorzaak voor de verontreinigingen naar voren gekomen. Dit betekent dat de conclusie gerechtvaardigd is dat de verontreinigingen reeds in de laadruimtes aanwezig waren, Dat betekent dat [partij B] de nevenverplichting om schone trailers in te zetten niet is nagekomen.
5.16.
Het ter beschikking stellen van (een) vervuilde trailer(s) kan in dit geval echter niet leiden tot aansprakelijkheid buiten de CMR om, omdat de door [partij A] gestelde schade betrekking heeft op de vervoerde goederen en artikel 17 CMR voor die schade een dwingendrechtelijke regeling bevat. De trailer(s) dient/dienen ervoor om de hoofdverplichting onder de CMR te kunnen nakomen, dat wil zeggen het onbeschadigd en zonder vertraging afleveren van de lading. Zoals hiervoor is overwogen is er wat betreft de nakoming van de hoofdverplichting geen sprake van schade als bedoeld in artikel 17 CMR. Het tekort schieten van [partij B] in haar verplichting om het vervoer met (een) schone trailer(s) uit te voeren levert dan ook geen grondslag op voor de schadevordering van [partij A].
publiekrechtelijke regelgeving
5.17.
[partij A] verwijst naar de Verordening 178/2002 en de Verordening 852/2004, op grond waarvan vervoermiddelen van levensmiddelen schoon en goed onderhouden moeten zijn om de lading tegen verontreiniging te beschermen.
5.18.
Anders dan [partij A] stelt, vloeit uit deze regelgeving evenwel geen rechtstreekse verplichting van [partij B] voort om de door [partij A] gestelde schade te vergoeden, nog daargelaten dat in deze procedure is vastgesteld dat er geen schade in de zin van artikel 17 CMR is.
Conclusie
5.19.
De rechtbank komt op grond van voorgaande tot de conclusie dat de vorderingen moeten worden afgewezen. De overige standpunten van partijen kunnen onbesproken blijven.
5.20.
[partij A] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij B] worden begroot op:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2,00 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
11.343,00
De wettelijke rente wordt toegewezen zoals hierna vermeld.
in het incident
5.21.
Aangezien in deze uitspraak in de hoofdzaak wordt beslist in die zin dat het gevorderde door [partij A] wordt afgewezen, heeft [partij B] geen belang meer bij een beslissing in het incident. Ook deze vordering zal daarom worden afgewezen.
5.22.
Gelet op voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten in het incident te compenseren in die zien dat iedere partij belast blijft met de eigen kosten.

6.De beslissing

de rechtbank in de hoofdzaak:
6.1.
verklaart [partij A 3] niet-ontvankelijk in haar vorderingen.
6.2.
wijst de vorderingen van [partij A 1] en [partij A 2] af,
6.3.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten van [partij B] van € 11.343,00, te betalen binnen veertien dagen na betekening, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend en vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis,
6.4.
verklaart de veroordeling onder 6.3. uitvoerbaar bij voorraad.
de rechtbank in het incident:
6.5.
wijst de vordering van [partij B] af.
6.6.
compenseert de proceskosten in het incident.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.