ECLI:NL:RBOVE:2024:3176

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
08.136884.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot verkrachting en mishandeling met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 18 juni 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 29-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 381 dagen en een schadevergoeding van € 2.700,00 aan de benadeelde partij. De man werd beschuldigd van poging tot verkrachting en mishandeling van een jonge vrouw op 3 juni 2023 in Enschede. Tijdens de zitting op 4 maart, 23 april en 4 juni 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De verdachte heeft de vrouw plotseling aangevallen, haar op de grond gegooid, geslagen en geprobeerd haar te verkrachten. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte werd als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd vanwege zijn psychische toestand, waaronder schizofrenie. De rechtbank besloot dat de behandeling van de verdachte het beste kon plaatsvinden binnen het kader van een zorgmachtiging, in plaats van een tbs-maatregel. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, die bestond uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.136884.23 (P)
Datum vonnis: 18 juni 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 maart 2024, 23 april 2024 en 4 juni 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.W. Hoevers, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging op 4 maart 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd om [slachtoffer] te verkrachten (
primair) dan wel haar heeft aangerand (
subsidiair);
feit 2:[slachtoffer] heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 3 juni 2023 te Enschede,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid
[slachtoffer]
te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
die [slachtoffer]
- ( plotsklaps) heeft aangevallen,
- op de grond heeft gegooid en/of tegen de grond heeft gedrukt,
- ( meermalen) op haar in heeft geslagen (tegen haar hoofd, kaak en/of lichaam),
- aan haar haren heeft getrokken,
- op haar is gaan zitten en/of
- zijn tong tegen haar gezicht en/of lippen heeft geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juni 2023 te Enschede,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
- haar (plotsklaps) aan te vallen,
- haar op de grond te gooien en/of tegen de grond gedrukt te houden,
- ( meermalen) op haar in te slaan (tegen haar hoofd, kaak en/of lichaam),
- aan haar haren te trekken en/of
- bovenop haar te gaan zitten
[slachtoffer]
heeft gedwongen tot het plegen en/of duiden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het duwen van zijn tong tegen haar gezicht en/of lippen;
2
hij op of omstreeks 3 juni 2023 te Enschede,
[slachtoffer]
heeft mishandeld door
- haar op de grond te gooien en/of tegen de grond gedrukt te houden,
- haar (meermalen) tegen haar hoofd, gezicht, kaak en/of lichaam te slaan,
- haar aan haar haren te trekken en/of
- bovenop haar te gaan zitten.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor een bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten.
3.2
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden t.a.v. feiten 1 en 2
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) was op 3 juni 2023 bezig haar fiets bij de achterpoort van de woning aan de [adres] te plaatsen, toen zij plotseling door verdachte werd vastgegrepen, van haar fiets getrokken en op de grond gegooid. [slachtoffer] kwam daardoor op haar rug op de grond terecht. Daarna werd zij door verdachte op haar gezicht en kaak geslagen en aan haar haren getrokken. Verdachte zat bovenop [slachtoffer] en probeerde haar met zijn handen naar beneden te duwen om haar op die manier op de grond te houden. Verdachte probeerde daarna zijn tong in de mond van het slachtoffer te drukken en kwam hierbij met zijn tong op haar gezicht en op haar lippen. Verdachte sloeg haar daarna nog een aantal keren, terwijl zij op de grond lag en zich tegen verdachtes handelen verzette door te slaan en te schoppen.
Verdachte is op de plaats van het delict door gealarmeerde buurtbewoners vastgehouden tot de politie kwam. Na de aanhouding is verdachte overgebracht naar het arrestantencomplex in Borne. In het dienstvoertuig van de politie onderweg naar Borne heeft verdachte spontaan verklaard dat hij graag seks wilde hebben met een meisje en dat zijn drang naar seks erg hoog was. Hij had [slachtoffer] uitgekozen omdat zij een Aziatisch uiterlijk heeft en hij zich aangetrokken voelt tot Aziatische meisjes.
Bewezenverklaring poging tot verkrachting
De rechtbank is van oordeel dat verdachtes handelen, gelet op de onverhoedse aanval, het toegepaste geweld, de seksueel getinte handelingen die daarop volgden en hetgeen hij onmiddellijk daarna zelf heeft verklaard over zijn intenties, gekwalificeerd moet worden als een poging tot verkrachting. Het handelen van verdachte was, mede gelet op de door hem uitgesproken intenties, zodanig gericht op het seksueel binnen dringen van het lichaam van [slachtoffer] , dat gesproken kan worden van een begin van uitvoering van de verkrachting.
De rechtbank acht het primair onder 1 ten laste gelegde feit daarom bewezen.
Bewezenverklaring mishandeling
De bewezenverklaarde feitelijke handelingen leveren tevens mishandeling op. Verdachte heeft richting [slachtoffer] aanzienlijk geweld gebruikt door haar op de grond te gooien, te slaan, aan haar haren te trekken en bovenop haar te gaan zitten. Hij heeft [slachtoffer] hiermee letsel en pijn toegebracht.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit daarom bewezen.
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks3 juni 2023 te Enschede,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld
of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid
[slachtoffer]
te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
die [slachtoffer]
-
(plotseling
)heeft aangevallen,
- op de grond heeft gegooid en
/oftegen de grond heeft gedrukt,
-
(meermalen
)op haar in heeft geslagen (tegen haar hoofd, kaak en
/oflichaam),
- aan haar haren heeft getrokken,
- op haar is gaan zitten en
/of
- zijn tong tegen haar gezicht en
/oflippen heeft geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks3 juni 2023 te Enschede,
[slachtoffer]
heeft mishandeld door
- haar op de grond te gooien en
/oftegen de grond gedrukt te houden,
- haar
(meermalen
)tegen haar hoofd, gezicht, kaak en
/oflichaam te slaan,
- haar aan haar haren te trekken en
/of
- bovenop haar te gaan zitten.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 242 en 300 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 en feit 2 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, Sr. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.
Het bewezenverklaarde levert de eendaadse samenloop op van:
feit 1, primair:
het misdrijf:
poging tot verkrachting;
en
feit 2:
het misdrijf:
mishandeling.

5.De strafbaarheid van verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben het standpunt ingenomen dat het ten laste gelegde in (sterk) verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
5.2
De bevindingen van de deskundigen
Naar aanleiding van een observatie in het Pieter Baan Centrum is op 23 februari 2024 over verdachte een rapportage opgemaakt door C.J.J.C.M. van Gestel, psychiater, en N.P.A. van der Weegen, GZ-psycholoog. Uit deze rapportage volgt ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende.
De deskundigen concluderen dat er een causale invloed van de stoornis van verdachte (schizofrenie) is geweest op de wilsvrijheid van verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Het is daarbij mogelijk dat het handelen van verdachte volledig door zijn psychotische belevingen ingegeven werd en dat verdachte de onrechtmatigheid van zijn handelen daarom niet inzag. Gezien het functioneren van verdachte net voor en na het ten laste gelegde, is het niet denkbaar dat verdachtes psychotische toestand daarin geen rol heeft gespeeld. De deskundigen komen zo tot het advies de aan verdachte ten laste gelegde feiten in tenminste sterk verminderde mate aan hem toe te rekenen.
5.3
De conclusie van de rechtbank
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid en maakt deze conclusie met de onderbouwing ervan tot de hare.
De rechtbank zal daarom verdachte het ten laste gelegde in sterk verminderde mate toerekenen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Hij heeft daarnaast gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging wordt opgelegd. Verdachte kan in dit kader de benodigde zorg krijgen en de maatschappij wordt hiermee het beste beschermd, aldus de officier van justitie. Het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging moet om die reden worden afgewezen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een zorgmachtiging tot opname en verblijf te verlenen in het kader van de Wet forensische zorg en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. De verdediging heeft onder meer aangevoerd dat de zorgmachtiging ook bescherming van de maatschappij als doelstelling heeft en dat de tbs-maatregel een te zware maatregel is.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting van [slachtoffer] . [slachtoffer] is een jonge vrouw die op weg was naar vrienden om bij hen op te passen. Uit het niets heeft verdachte haar vastgepakt, op de grond gedrukt en geslagen. Daarbij heeft hij een aanvang gemaakt met het verrichten van seksuele handelingen bij haar. Het slachtoffer heeft hierdoor verwondingen opgelopen maar ook psychisch heeft verdachte haar beschadigd. Verdachte is daarbij volledig voorbijgegaan aan de gevoelens en de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Door dit handelen heeft verdachte het gevoel van veiligheid en vertrouwen bij [slachtoffer] op grove wijze beschaamd. Dat [slachtoffer] nog altijd de gevolgen ondervindt van het handelen van verdachte blijkt ook uit de schriftelijke verklaring van de woonbegeleider van [slachtoffer] , [naam] . Hierin wordt beschreven dat [slachtoffer] door het handelen van verdachte last heeft gekregen van angsten, wantrouwen en ze erg op haar hoede is. Door de gevolgen van het voorval wordt zij ook nu nog ernstig belemmerd in haar dagelijks functioneren. Niet alleen bij het slachtoffer, maar ook breder in de maatschappij leidt het handelen van verdachte tot gevoelens van angst en onveiligheid. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft daarnaast ook acht geslagen op het blanco strafblad van verdachte en met name op de over hem opgemaakte deskundigenrapportages, te weten:
  • Het rapport van het Pieter Baan Centrum van 23 februari 2024, opgemaakt door C.J.J.C.M. van Gestel, psychiater en N.P.A. van der Weegen, GZ-psycholoog;
  • De reclasseringsadviezen van 14 augustus 2023 en 2 april 2024 van [reclasseringswerker 1] , reclasseringswerker, en [reclasseringswerker 2] , Unitmanager.
Uit voornoemde deskundigenrapportages volgt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende.
- Diagnostiek
Bij verdachte is schizofrenie vastgesteld. Daarnaast vertoont verdachte kenmerken van een stoornis in het autisme-spectrum, maar het psychotische toestandsbeeld is dominant en maakt het vaststellen van autisme onmogelijk. Verdachte heeft last van hallucinaties, zowel akoestisch, visueel, tactiel als olfactorisch en twijfelt voortdurend of hij in de ‘echte wereld’ verblijft. Eventuele stemmingsklachten zouden kunnen wijzen op een ontwikkeling
in schizoaffectieve zin, maar deze eerdere symptomen zouden ook prodromen van schizofrenie kunnen zijn geweest.
- Recidive
Uit de samengenomen uitkomsten van de verschillende risicotaxatie-instrumenten kan worden gesteld dat er sprake is van een matig dan wel gemiddeld recidiverisico bij onmiddellijke terugkeer in de maatschappij, waarbij opgemerkt kan worden dat een nieuwe psychotisch gedreven impulsdoorbraak mogelijk lang uitblijft, maar dan ook met een behoorlijke heftigheid kan plaatsvinden zolang het toestandsbeeld van verdachte niet verbetert. Bij voortduring van de detentie, dan wel plaatsing in een kliniek, is het risico laag.
- Behandeling en advies
Om het recidivegevaar af te wenden is behandeling nodig. In behandeling dient antipsychotisch medicatiegebruik voorop te staan. De deskundigen zijn van mening dat behandeling klinisch moet aanvangen, maar, naar de aard van de schizofrenie, na resocialisatie vooral nog langdurig ambulant vervolgd zal moeten worden. Daarbij blijft de medicatie-inname van groot belang. Een plaatsing in een hoog-beveiligde setting is niet vereist. De deskundigen zien een traject voor zich dat start met opname in een FPA.
Dit traject kan worden geborgd door de inzet van een zorgmachtiging. Gezien het ontbreken
van antecedenten, het ontbreken van habitueel (seksueel) agressief gedrag en de aard en ernst
van de stoornis, lijkt dit het best passende kader, aldus de deskundigen.
Het ontbreken van motivatie voor de noodzakelijke antipsychotische medicatie en het toe-
standsbeeld van verdachte, verhouden zich niet tot enig voorwaardelijk kader: verdachte wil en kan zich niet aan de nu noodzakelijk geachte voorwaarden houden. Enig alternatief voor
de zorgmachtiging is dan de tbs-maatregel met dwangverpleging. Deskundigen voorzien dat verdachte in dat kader alle zorg kan krijgen die voor het terugdringen van het recidiverisico noodzakelijk is, maar ook dat een tbs-traject in een setting die voor verdachte veel te restrictief is waarschijnlijk veel trager zal verlopen dan nodig is.
Toelichting ter zitting door de deskundigen
De deskundigen hebben ter zitting gepersisteerd bij de in de rapportage gestelde conclusies ten aanzien van de diagnostiek en het recidiverisico. Het onbehandeld terugkeren in de maatschappij van verdachte is door de GZ-psycholoog en de reclasseringswerker geduid als risicovol. De deskundigen hebben de noodzaak van een klinische behandeling en het gebruik van antipsychotische medicatie benadrukt en achten klinische opname in het kader van de zorgmachtiging het meest passend.
Strafoplegging
Gelet op de aard en ernst van de feiten, zoals hiervoor uiteengezet, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze vermelden voor een (voltooide) verkrachting met geweld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden. De rechtbank houdt er bij de straftoemeting rekening mee dat het gaat om een poging tot verkrachting, dat er sprake is van eendaadse samenloop tussen de bewezenverklaarde feiten en dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht.
De rechtbank houdt bij het bepalen van (de duur van) de op te leggen straf ook rekening met de omstandigheid dat aan verdachte in de zaak met rekestnummer ZM/IND/134162 een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wfz wordt verleend voor de duur van zes maanden. De zorgmachtiging en de onderhavige strafzaak zijn gelijktijdig ter zitting behandeld.
Binnen het kader van een zorgmachtiging kan bij het weigeren van het gebruik van medicatie vroegtijdig de mogelijkheid tot dwangmedicatie worden ingezet. Ook kan binnen dit kader aan verdachte de noodzakelijk geachte verplichte zorg worden geboden, wat de rechtbank in deze zaak van groot belang acht nu de verwachting is dat daarmee ook het recidiverisico afdoende zal worden ingeperkt. De rechtbank zal daarom aan verdachte bij afzonderlijke beschikking een zorgmachtiging ex artikel 2.3 Wet forensische Zorg afgeven, zodat verdachte, zo nodig, gedwongen behandeld kan worden.
Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden is. De rechtbank is van oordeel dat het zowel voor verdachte als voor de samenleving van belang is dat verdachte zo snel mogelijk wordt behandeld. Gelet op de adviezen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat deze behandeling het beste binnen het kader van een zorgmachtiging kan plaatsvinden. Verdachte heeft nog niet eerder in zijn leven zorg gehad en (langdurig) medicatie gebruikt. Vooral het instellen op medicatie is voor verdachte van belang, waarbij het plaatsen in een hoog beveiligde setting geen vereiste is. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat in de huidige situatie de zorgmachtiging prevaleert boven de tbs-maatregel met dwangverpleging.
De rechtbank zal een gevangenisstraf voor de duur van 381 dagen opleggen, met aftrek van
de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank acht het daarbij van groot belang dat verdachte vanuit detentie door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) wordt overgebracht naar een kliniek, zodat er een naadloze overgang naar de forensische zorg tot stand komt.
Voorlopige hechtenis
Alhoewel verdachte op de dag van de uitspraak de bij dit vonnis opgelegde gevangenisstraf zal hebben uitgezeten, ziet de rechtbank aanleiding om de voorlopige hechtenis van verdachte pas op te heffen op het tijdstip dat verdachte in het kader van de afgegeven zorgmachtiging in een GGZ-instelling kan worden geplaatst. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een door de strafrechter afgegeven zorgmachtiging in de zin van artikel 2.3 Wet Forensische Zorg valt aan te merken als een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel in de zin van artikel 72 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Omdat de zorgmachtiging uitvoerbaar bij voorraad is, zal verdachte in afwachting van plaatsing in een kliniek gedetineerd blijven in de [locatie] op grond van artikel 9, tweede lid, sub h, van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Zij heeft een bedrag van
€ 700,00 aan materiële schade (kapotte telefoon) gevorderd en een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade. In totaal heeft zij dan ook een bedrag van € 2.700,00 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade voldoende is onderbouwd en kan worden toegewezen. De gevorderde immateriële schade kan wat de officier van justitie betreft ook worden toegewezen, ook al is deze schade niet uitgebreid onderbouwd. Het gevorderde bedrag komt de officier van justitie niet buitenproportioneel voor. Mocht de rechtbank daarover anders denken dan heeft de officier van justitie zich, subsidiair, op het standpunt gesteld dat de immateriële schade door de rechtbank moet worden geschat.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de gevorderde schade geen verweer gevoerd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 2.700,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 37 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 45 en 55 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
de eendaadse samenloop van:
feit 1, primair:
het misdrijf:
poging tot verkrachting;
en
feit 2:
het misdrijf:
mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
381 (driehonderdéénentachtig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop verdachte in het kader van de zorgmachtiging geplaatst kan worden in een GGZ-instelling en daar door de Dienst DV & O naartoe is gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (feiten: 1 primair en 2) van een bedrag van € 2.700,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2023;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 37 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Zorgmachtiging:
gelet op artikel 2.3 van de Wet forensische zorg zal ten aanzien van
verdachte een zorgmachtiging volgens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
worden verleend. De beslissing tot verlening van een zorgmachtiging zal separaat worden
opgemaakt en aan dit vonnis worden gehecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. S. Timmermans en mr. D.K. ten Cate, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2024.
Buiten staat
Mr. D.K. ten Cate is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met onderzoeksnummer ONRBC23237 (Normandië). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] van 5 juni 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, pagina’s 8 - 10:
“Op 3 juni 2023 parkeerde ik mijn fiets bij de
achterdeur van de [adres] . Ik werd vervolgens door de man bij mijn rugtas op de grond gegooid. Ik droeg de tas op mijn rug en kwam op mijn rug op de grond terecht. Toen werd ik meteen door de man geslagen. Ik werd geslagen op mijn gezicht aan mijn rechterzijde. De man heeft mij ook een paar keer op mijn linkerzijde van het gezicht op mijn kaak geslagen. De man heeft mij ook aan het haar getrokken. De man zat bovenop mij en met zijn handen probeerde hij mij naar beneden te duwen om mij op die manier op de grond te houden. De man probeerde vervolgens zijn tong in mijn mond te drukken en kwam hierbij met zijn tong in mijn gezicht. Dit voelde ik. De man kreeg zijn tong niet in mijn mond maar ik voelde zijn tong wel op mijn lippen. De man heeft mij toen nog een paar keer geslagen. De man sloeg mij met zijn linker vuist. Het deed meteen pijn aan mijn hoofd en ik werd een beetje wazig, tenminste mijn zicht was wazig. Ik werd meerdere keren aan beide kanten van mijn gezicht geslagen met zijn beide vuisten. Ik heb letsel aan vooral mijn linker kaak en de hele rechterhelft van mijn gezicht. Achter mijn rechteroor doet het erg pijn en zit een grote bult. Ik heb een blauw rechteroog en ook om mijn neus is het blauw. Verder heb ik rechts op mijn voorhoofd een blauwe bult waar ik last van heb. Mijn lip is zowel aan de bovenkant als onderkant kapot. Ik heb een schaafwond aan mijn rechterhand en een wondje aan mijn rechtermiddelvinger en ringvinger. Verder heb ik krassen op mijn linker-onderarm en schaafwond op mijn linkerknie. Ik heb nu nog last van al deze plekken.”
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 3 juni 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, pagina 14:
“Op 3 juni omstreeks 15.21 uur hoorde ik gegil en zag ik dat een jonge dame aan haar haren
werd getrokken. Ik zag dat ze door een man geslagen en geschopt werd. Ik zag dat de man de dame bij haar haren pakte en haar tegen een boom slingerde. Ik zag dat de man met beide armen, meerdere keren, insloeg op de dame. Ik zag dat de man insloeg op het bovenlichaam (hoofd, borst, buik). Ook zag ik dat de man meerdere keren schopte, ter hoogte van haar buikstreek.”
3. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 3 juni 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, pagina 45:
“Ik vroeg aan [verdachte] wat hij van plan was en waarom hij het meisje van de fiets had getrokken. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat het mooi weer was en hij graag seks wilde hebben met een meisje.(…) Ik vroeg [verdachte] waarom hij dit meisje had uitgekozen. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat dit meisje een Aziatisch uiterlijk heeft en hij zich aangetrokken voelt tot Aziatische
meiden.”
4. Een geschrift van de GGD Twente, te weten een door B. Kruyver, forensisch arts KNMG, opgemaakte Letselrapportage Forensische Geneeskunde betreffende [slachtoffer] van 8 juni 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, pagina 38:
“Er is sprake van enkele bloeduitstortingen en oppervlakkige huidbeschadigingen/
schaafverwondingen. Dit kan goed passen bij een stompe geweldsinwerking zoals bv slaan/schoppen tegen het hoofd en een schurend contact van lichaamsdelen met een ruw oppervlak, zoals bv straatstenen.
Er worden ook foto's gestuurd, genomen door FO, van net na het incident.
Samenvattend zijn hier alle door mij beoordeelde letsels ook te zien, maar dan in een vroege fase. Het is duidelijk dat de door mij beoordeelde letsels zich in een iets gevorderd stadium van genezing bevinden. Op deze foto's is er sprake van meer rozerode huidverkleuringen ipv de door mij beschreven bruingele huidverkleuringen. De oppervlakkige huidbeschadigingen/schaafverwondingen zijn op deze foto's meer
rozerood met beginnende korstvorming. Aanvullend worden op deze foto's bebloede locaties van een oorpiercing en neuspiercing gezien wat kan duiden op krachtsinwerking op deze piercings waardoor er beschadiging van de huid is opgetreden met een beperkte bloeding als gevolg.”