ECLI:NL:RBOVE:2024:3173

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
84.056485.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en valsheid in geschrift door adjunct-directeur administratie

Op 17 juni 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 40-jarige man, adjunct-directeur administratie, die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van meer dan € 2,3 miljoen en het valselijk opmaken van geschriften. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar met een proeftijd van drie jaren, en een meldplicht bij de reclassering. De verdachte heeft gedurende een periode van zes jaar gelden van zijn werkgever verduisterd en deze gebruikt voor privédoeleinden, waaronder vakanties en vluchten met privéjets. Daarnaast heeft hij documenten valselijk opgemaakt, waaronder een jaarrekening en een auditor’s rapport, om deze als echt te laten doorgaan. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn financiële situatie en de impact van een gevangenisstraf op zijn leven en dat van zijn dochter. De rechtbank heeft besloten om af te wijken van de gebruikelijke strafmaat voor dergelijke feiten, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.056485.22 (P)
Datum vonnis: 17 juni 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting 3 juni 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J.G.D. Rutten, advocaat in Hilversum, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partij is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:een bedrag van € 2.313.656,--, dat hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking en/of beroep onder zich had, heeft verduisterd;
feit 2:een drietal geschriften valselijk heeft opgemaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot
en met 31 december 2020 in de gemeenten Amsterdam en/of Hilversum, in elk
geval in Nederland,
(telkens) opzettelijk één of meerdere geldbedragen, te weten:
a. EUR 126.728, en/of
b. EUR 88.554, en/of
c. EUR 2.098.374 (bestaande uit EUR 1.429.762 en/of EUR 668.612),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1]
B.V. (EUR 126.728 en/of EUR 88.554) en/of [bedrijf 2]
B.V. (EUR 1.429.762) en/of [bedrijf 3] B.V. (EUR 668.612), in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte,
en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking
en/of zijn beroep, te weten als adjunct-directeur administratie en/of werknemer
van [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 4] C.V. en/of als
middellijk bestuurder/directeur van [bedrijf 3] B.V., in elk geval anders dan
door misdrijf onder zich had,
zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
2.
hij op of omstreeks 22 september 2020 in de gemeenten Amsterdam en/of
Hilversum, in elk geval in Nederland,
één of meer geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te
weten:
a. een jaarrekening over 2019 van [bedrijf 1] B.V. (zie
DOC-012, p. 365-417), en/of
b. een auditor’s rapport over 2019 van [bedrijf 1] B.V. (zie
DOC-012, p. 419-421), en/of
c. waarderingscertificaten over 2020 van [bedrijf 1] B.V. (zie
DOC-012, p. 423-426),
valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, bestaande die valsheid hierin dat valselijk
en/of in strijd met de waarheid:
a. op die jaarrekening over 2019 stempels van [bedrijf 5] en/of de naam van [naam]
van [bedrijf 5] stonden vermeld, terwijl deze jaarrekening niet door een persoon
werkzaam bij [bedrijf 5] was opgemaakt, en/of
b. op dat auditorsrapport over 2019 de naam van [naam] van [bedrijf 5] stond
vermeld, terwijl dit auditor’s rapport niet door [naam] van [bedrijf 5] was
opgemaakt en/of ondertekend, en/of
c. op die waarderingscertificaten over 2020 de naam van [naam] van [bedrijf 5]
en/of het logo van [bedrijf 5] stonden vermeld, terwijl deze waarderingscertificaten niet
door [naam] van [bedrijf 5] waren opgemaakt en/of ondertekend,
zulks (telkens) met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te
gebruiken.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. [1]
1. De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 3 juni 2024.
2. Een schriftelijk bescheid, te weten het “Rapport voor de Raad van Commissarissen van [bedrijf 1] BV inzake forensisch (accountants)onderzoek”, opgemaakt door [bedrijf 6] BV op 15 februari 2021 (DOC-012, pagina 172-467).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot
en met 31 december 2020 in Nederland,
opzettelijk meerdere geldbedragen, te weten:
a. EUR 126.728, en
b. EUR 88.554, en
c. EUR 2.098.374 (bestaande uit EUR 1.429.762 en EUR 668.612),
toebehorende aan [bedrijf 1]
B.V. (EUR 126.728 en EUR 88.554) en [bedrijf 2]
B.V. (EUR 1.429.762) en [bedrijf 3] B.V. (EUR 668.612),
en welke geldbedragen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking
en/of zijn beroep, te weten als adjunct-directeur administratie
van [bedrijf 1] B.V. en als
middellijk bestuurder/directeur van [bedrijf 3] B.V.,
zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
2.
hij op 22 september 2020 in Nederland,
geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te
weten:
a. een jaarrekening over 2019 van [bedrijf 1] B.V., en
b. een auditor’s rapport over 2019 van [bedrijf 1] B.V., en
c. waarderingscertificaten over 2020 van [bedrijf 1] B.V.,
valselijk heeft opgemaakt, bestaande die valsheid hierin dat valselijk
en/of in strijd met de waarheid:
a. op die jaarrekening over 2019 stempels van [bedrijf 5] en de naam van [naam]
van [bedrijf 5] stonden vermeld, terwijl deze jaarrekening niet door een persoon
werkzaam bij [bedrijf 5] was opgemaakt, en
b. op dat auditorsrapport over 2019 de naam van [naam] van [bedrijf 5] stond
vermeld, terwijl dit auditor’s rapport niet door [naam] van [bedrijf 5] was
opgemaakt en ondertekend, en
c. op die waarderingscertificaten over 2020 de naam van [naam] van [bedrijf 5]
en het logo van [bedrijf 5] stonden vermeld, terwijl deze waarderingscertificaten niet
door [naam] van [bedrijf 5] waren opgemaakt en ondertekend,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te
gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 225 en 322 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking of van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan diagnostiek en ambulante behandeling, en een taakstraf voor de duur van 240 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft, als adjunct-directeur administratie, ruim € 2,3 miljoen verduisterd. Over een periode van zes jaar heeft hij structureel gelden van zijn werkgever gebruikt voor privévakanties en vluchten met privéjets. Hij nam zelfs vlieguren af bij chartermaatschappijen. Uren die hij ‘over’ had bood hij aan collega’s aan. Ook heeft hij geld verduisterd door leningen die hij bij zijn werkgever had op naam van een collega te zetten. Door op deze manier te handelen heeft hij het vertrouwen van zijn werkgever ernstig beschaamd en groot financieel nadeel veroorzaakt.
Verder heeft hij een jaarrekening, een auditor’s rapport en waarderingscertificaten van zijn werkgever valselijk opgemaakt. Zijn werkgever was in het voorgaande jaar overgegaan naar een nieuw boekhoudpakket. Omdat deze overgang niet probleemloos verliep, meende verdachte de genoemde documenten niet tijdig te kunnen finaliseren. Verdachte voelde de druk om de documenten te verstrekken oplopen, omdat externe partijen hierom vroegen. Verder heeft verdachte in de periode ervoor steeds taken van vertrekkende collega’s overgenomen. Hij wilde laten zien dat hij het werk aankon. Onder die druk heeft hij de concepten van de genoemde documenten, aan de hand van versies uit eerdere jaren, opgemaakt en zelf voorzien van een handtekening en stempel van (een medewerker van) [bedrijf 5] en intern verspreid. De documenten zijn vervolgens door collega’s die zich onbewust waren van de valsheid daarvan verstrekt aan externe partijen. Het is essentieel dat in het zakelijk verkeer voetstoots kan worden uitgegaan van de echtheid van documenten. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door zijn handelen hieraan afbreuk heeft gedaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 19 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op een rapport van Reclassering Nederland van 30 april 2024. Daarin staat dat verdachte moeite heeft om de oorzaak van het delictgedrag te achterhalen. Hij werkt inmiddels weer als financial controller; zijn nieuwe werkgever is niet op de hoogte van de strafzaak. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als voorwaarden een meldplicht, meewerken aan diagnostiek en indien nodig aan een ambulante behandeling. Diagnostiek is nodig om zicht te krijgen op het verband tussen het psychosociaal functioneren van verdachte en het delictgedrag.
De rechtbank houdt rekening met de rechterlijke fraude-oriëntatiepunten, die bij een benadelingsbedrag vanaf € 1 miljoen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden als startpunt nemen.
Verder weegt de rechtbank mee dat de persoonlijkheid van verdachte een rol lijkt te hebben gespeeld bij het vervalsen van het drietal documenten. Verdachte kwam er niet toe aan de bel te trekken op het moment dat de werklast hem teveel werd. In plaats daarvan vervalste hij de documenten en loog daarover tegen zijn werkgever.
Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte privé failliet is verklaard, dat hij volledig opening van zaken heeft gegeven en een start heeft gemaakt met het terugbetalen van zijn schuld aan zijn oud-werkgever, ook zonder dat hem daartoe een betalingsverplichting is opgelegd. Naast de schuld aan zijn werkgever heeft verdachte ook een schuld bij de belastingdienst, die inmiddels ongeveer € 1,2 miljoen bedraagt.
De rechtbank overweegt dat een (langdurige) gevangenisstraf een enorme impact op verdachte zal hebben. Hij zal daardoor zijn baan verliezen en waarschijnlijk ook zijn woning, met als gevolg dat de terugbetaling van zijn schuld aan zijn oud-werkgever gestaakt zal moeten worden. Ook zal hij dan geen zorg meer kunnen dragen voor zijn dochter, die deels bij hem woont.
Hoewel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend is bij de ernst van de gepleegde feiten, ziet de rechtbank toch aanleiding om af te wijken van de fraude-oriëntatiepunten. Het strafdoel van een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf weegt naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet op tegen gevolgen die een dergelijke straf met zich brengt. De rechtbank hecht eraan dat verdachte zijn schulden kan blijven afbetalen. Daarom zal de rechtbank aan verdachte opleggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan diagnostiek en ambulante behandeling, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[bedrijf 1] B.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.686.511,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- vordering uit hoofde van een vaststellingsovereenkomst ad. € 2.300.000,--;
- dwangsommen ad. € 210.000,--;
- additionele kosten inzake onderzoek fraude ad. € 389.268,--;
- overig te verrekenen bedragen ad. € 105.925,--.
Een bedrag van € 1.318.682,-- is reeds vergoed.
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van de proceskosten ad. € 1.768,81.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zijn privé faillissement in de maand april van dit jaar is opgeheven bij gebrek aan baten. Dat faillissement staat daardoor niet meer aan de ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij in de weg. De rechtbank overweegt echter vervolgens met betrekking tot de ontvankelijkheid van de vordering het volgende.
Uit bijlage C bij de vordering van de benadeelde partij volgt dat de rechtbank Amsterdam op 10 februari 2021 een vonnis heeft gewezen dat verplichtingen omvat met betrekking tot de betaling van de onder 1 en 2 van de vordering genoemde posten. De rechtbank beschikt niet over dat vonnis, waardoor onduidelijk is tot welke betalingsverplichting verdachte al is veroordeeld. Daarnaast zijn de opgevoerde schadeposten gemotiveerd betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank zal verder bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking of van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij reclassering Utrecht op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- meewerkt aan verdiepingsdiagnostiek en zich indien nodig laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [bedrijf 1] B.V. in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. H. Stam en mr. S. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst met nummer 70879 (onderzoek Epsom). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.