Uitspraak
1.[gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft Woningstichting Tubbergen een kort geding aangespannen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met als doel de ontruiming van een huurwoning. De procedure begon met een dagvaarding waarin Woningstichting Tubbergen haar vordering uiteenzette. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2024 waren de gedaagden niet aanwezig, waardoor verstek werd verleend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een huurovereenkomst bestaat tussen Woningstichting Tubbergen en [gedaagde 1], die sinds 1 mei 2018 van kracht is. [gedaagde 1] heeft op 6 mei 2024 aan Woningstichting Tubbergen laten weten dat zij niet meer in de woning verblijft en geen huur meer zal betalen. Woningstichting Tubbergen heeft daarop [gedaagde 1] gesommeerd de huurovereenkomst op te zeggen, wat op 31 mei 2024 is gebeurd, maar met een onjuiste einddatum. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde 2] zonder recht of titel in de woning verblijft en dat [gedaagde 1] haar verplichtingen uit de huurovereenkomst niet nakomt. De kantonrechter heeft de vordering van Woningstichting Tubbergen toegewezen en de gedaagden veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen drie dagen na betekening van het vonnis, alsook tot betaling van de proceskosten.