ECLI:NL:RBOVE:2024:3167

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
11070709 \ CV EXPL 24-987
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon en hervatting van loonbetalingen na bedrijfsongeval

In deze zaak vordert eiser, die in dienst was bij gedaagden, betaling van zijn achterstallig loon na een ongeval dat hij op 24 augustus 2022 tijdens zijn werk heeft gehad. Eiser heeft zich op 25 november 2023 ziek gemeld en stelt dat gedaagden zijn loon niet tijdig en volledig betalen. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser toegewezen, waarbij hij het achterstallige loon tot periode 05-2024 heeft vastgesteld op € 22.508,10 bruto en de hervatting van de loonbetalingen vanaf periode 05-2024 op € 4.601,75 bruto per periode van 4 weken. Tevens is gedaagden veroordeeld tot betaling van de wettelijke verhoging van 20% en de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter overweegt dat de vordering van eiser spoedeisend is, gezien zijn financiële problemen door het uitblijven van loonbetalingen. Gedaagden heeft verweer gevoerd, maar de kantonrechter oordeelt dat de loonvordering voldoende aannemelijk is en dat het ongeval als bedrijfsongeval moet worden aangemerkt. De rechter heeft ook geoordeeld dat gedaagden de urenverantwoordingsstaten moet overleggen, maar heeft de gevorderde dwangsom afgewezen. De proceskosten zijn voor gedaagden, die in overwegende mate in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 11070709 \ CV EXPL 24-987
Vonnis in kort geding van 13 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij, hierna te noemen [eiser],
gemachtigde: mr. M. van Wijk- van den Berg, werkzaam bij CNV Vakmensen Advocaten te Utrecht,
tegen

1.de vennootschap onder firma [gedaagde 1],gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],

2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2],
vennoot van gedaagde sub 1,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 3],
vennoot van gedaagde sub 1,
gedaagde partij, hierna gezamenlijk te noemen [gedaagden],
vertegenwoordigd door [gedaagde 2].

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.1.
De namens [eiser] betekende dagvaarding van 15 mei 2024 met producties, waarbij [eiser] een vordering heeft ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en [gedaagden] heeft opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen.
1.2.
De vordering is behandeld ter zitting van 30 mei 2024. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [gedaagden] is verschenen, vertegenwoordigd door [gedaagde 2].
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser], geboren [geboortedatum], is op 7 september 2020 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [gedaagden] in de functie van Chauffeur Beroepsgoederenvervoer. Per 7 september 2021 was [eiser] werkzaam op basis van een contract voor onbepaalde tijd, laatstelijk tegen een salaris van € 2.935,60 bruto per 4 weken, exclusief emolumenten. Het dienstverband bedraagt 40 uren per week.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de cao).
2.3.
[eiser] heeft op 24 augustus 2022 tijdens zijn werk een ongeval gehad.
2.4.
[eiser] heeft zich op 25 november 2023 ziek gemeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] te veroordelen:
Primair:
A. tot betaling aan [eiser] van zijn achterstallig loon, tot periode 05-2024 begroot op een bedrag van € 22.508,10 bruto en tot hervatting van de loonbetalingen aan [eiser] vanaf periode 05-2024 gelijk aan een bedrag van € 4.601,75 bruto per periode van 4 weken (tijdens arbeidsongeschiktheid) inclusief 8% vakantiegeld onder gelijktijdige afgifte van de bijbehorende loonstroken op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag dan wel een bedrag dat naar het oordeel van de kantonrechter redelijk is, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat gedaagde na betekening van het door de kantonrechter te wijzen vonnis in gebreke blijft om [eiser] de hiervoor bedoelde loonstroken te overleggen.
B. tot betaling aan [eiser] van de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW van € 11.254,05 bruto;
C. tot vergoeding aan [eiser] van de buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 lid 2 sub c BW van € 1.084,87;
D. tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente over de onder A en B gevorderde bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
Subsidiair:
voor het geval de kantonrechter oordeelt dat [eiser] niet arbeidsongeschikt is als gevolg van een bedrijfsongeval:
E. tot betaling aan [eiser] van zijn achterstallig loon, tot periode 05-2024 begroot op een bedrag van € 19.545,66 bruto en tot hervatting van de loonbetalingen aan [eiser] vanaf periode 05-2024 gelijk aan een bedrag van € 3.838,39 bruto per periode van 4 weken (tijdens arbeidsongeschiktheid) inclusief 8% vakantiegeld, onder gelijktijdige afgifte van de bijbehorende loonstroken op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag dan wel een bedrag dat naar het oordeel van de kantonrechter redelijk is, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat gedaagde na betekening van het door de kantonrechter te wijzen vonnis in gebreke blijft om [eiser] de hiervoor bedoelde loonstroken te overleggen;
F. tot betaling aan [eiser] van de wettelijke verhoging ad 50% ex artikel 7:625 BW van € 9.727,33 bruto;
G. tot vergoeding aan [eiser] van de buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 lid 2 sub c BW van € 1.028,50;
H. tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente over de onder E en F gevorderde bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
Primair en subsidiair
I. tot afgifte aan [eiser] van zijn geschoonde urenverantwoordingsstaten c.q. rittenstaten vanaf 7 september 2020 zoals bedoeld in artikel 26a lid 2d cao op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag dan wel een bedrag dat naar het oordeel van de kantonrechter redelijk is, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat gedaagde na betekening van het door de kantonrechter te wijzen vonnis in gebreke blijft om [eiser] de hiervoor bedoelde geschoonde urenverantwoordingsstaten te overleggen;
J. in de kosten van het geding, inclusief het salaris van de gemachtigde;
K. tot betaling aan [eiser] van de nakosten van € 132,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van deze betekening.
3.1.1.
[eiser] heeft, kort samengevat, aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagden] het loon niet tijdig en volledig betaalt.
3.2.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] beroept zich op loonafspraken die met [eiser] zijn gemaakt. Zo is afgesproken dat het aantal uren van 40 op 50 zou worden gezet en dan 125% wordt betaald. Het salaris is volgens deze afspraak betaald. [gedaagden] meent dat [eiser] eerder om de urenverantwoordingsstaten had kunnen vragen. Ook wijst [gedaagden] er op dat er lange tijd gelegen is tussen het ongeval in augustus 2022 en de ziekmelding van 25 november 2023. Hierdoor kon [gedaagden] niet op tijd maatregelen treffen. Daarnaast wijst [gedaagden] erop dat geen sprake is van betalingsonwil maar van betalingsonmacht. Er zijn twee medewerkers vertrokken zodat er ook minder geld binnenkomt.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2.
Een loonvordering is – vanwege de aard ervan – doorgaans spoedeisend. [eiser] heeft bovendien toegelicht dat hij in de financiële problemen komt doordat [gedaagden] het loon niet tijdig en volledig uitbetaalt. De vordering van [eiser] kan dan ook in een kort geding procedure worden beoordeeld.
4.3.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn loonvordering een berekening overgelegd. Deze berekening is gebaseerd op het ‘Stappenplan berekening loon bij arbeidsongeschiktheid’ (Bijlage VI bij de cao). [eiser] stelt dat [gedaagden] tot periode 12-2023 een basisloon van 125% hanteert, maar dat dit onjuist is. Volgens [eiser] kan ingevolge de (standaard) cao het basisloon maximaal 100% bedragen met daarbij 25% aan overuren die vervolgens tegen 130% uitbetaald dienen te worden.
4.4.
[gedaagden] heeft de uitgangspunten van de berekening van [eiser] niet betwist. Wel beroept [gedaagden] zich er op dat met [eiser] andersluidende afspraken zijn gemaakt. [eiser] stelt zich op het standpunt dat dit niet is toegestaan aangezien het een standaard cao betreft.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat nu het een standaard cao betreft het maken van andersluidende afspraken die daar van afwijken niet is toegestaan. Ook overigens is niet gesteld of gebleken dat de berekeningswijze van [eiser] niet juist is, zodat de kantonrechter deze als voldoende aannemelijk zal volgen. Ook het door [eiser] vermelde aantal uren arbeid en overwerk is voldoende aannemelijk. Weliswaar heeft [gedaagden] ter zitting twijfels geuit over de genomen pauzes maar [gedaagden] heeft die stelling niet concreet onderbouwd, zodat die twijfels voorshands onvoldoende zijn om het door [eiser] opgestelde overzicht terzijde te schuiven.
4.6.
De hoogte van de loonvordering gedurende ziekte is op grond van de cao afhankelijk van de vraag of de ziekte het gevolg is van een bedrijfsongeval. De kantonrechter overweegt dat uitgegaan dient te worden van een bedrijfsongeval als bedoeld in de cao. Ingevolge artikel 3 Definities onder punt 18. van de cao wordt onder een bedrijfsongeval verstaan: “
een ongeval dat door of tijdens de uitoefening van betaalde arbeid plaatsvindt, met uitzondering van een ongeval dat plaatsvindt onderweg van of naar het werk of dat is veroorzaakt door schuld of toedoen van de werknemer.” Het ongeval van [eiser] valt hier naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter onder. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat [eiser] tijdens zijn werkzaamheden is uitgegleden en van de trailer is gevallen. De val is dus tijdens de uitoefening van het werk gebeurd en niet gesteld of gebleken is dat sprake is van de twee in de cao-bepaling genoemde uitzonderingen. [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij sindsdien klachten heeft aan zijn schouder waarvoor hij zich eerst in november 2023 arbeidsongeschikt heeft gemeld. [eiser] heeft ook uitgelegd dat hij eerst heeft geprobeerd om door te werken met behulp van pijnbestrijding en door langer verlof te nemen. [gedaagden] heeft daar geen concreet verweer tegen gevoerd. Het enkele feit dat de arbeidsinspectie niet is ingeschakeld naar aanleiding van het bedrijfsongeval, zoals [gedaagden] heeft betoogd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. In dit kort geding is dan ook voldoende aannemelijk dat de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van het bedrijfsongeval.
4.7.
[gedaagden] heeft ter zitting opgemerkt dat het bedrijf in financieel zwaar weer verkeert. Het bedrijf had vier medewerkers en twee medewerkers zijn eerder vertrokken. Hierdoor komen er minder inkomsten binnen. De kantonrechter overweegt dat deze omstandigheden een werkgever niet ontslaan van de verplichting om het loon, en het loon bij ziekte, te betalen. [eiser] is immers, zoals hij onweersproken heeft gesteld, (ook) in de financiële problemen gekomen, doordat [gedaagden] het loon niet heeft betaald.
4.8.
Het bovenstaande maakt dat de geldvordering van [eiser], uitgaande van de situatie van een bedrijfsongeval, dient te worden toegewezen. De kantonrechter zal dan ook het primair gevorderde bedrag van € 22.508,10 bruto toewijzen. Daarnaast heeft [eiser] gevorderd hervatting van de loonbetalingen vanaf periode 05-2024. Deze vordering zal in lijn met het voorgaande ook worden toegewezen.
4.9.
[eiser] heeft verder gevorderd dat de loonbetalingen worden gedaan onder afgifte van bijbehorende loonstroken, dit laatste op straffe van een dwangsom van € 50,00 voor elke dag die [gedaagden] na betekening van het vonnis in gebreke blijft de loonstroken te overleggen. Ook dit gedeelte van de vordering kan worden toegewezen waarbij de dwangsom van € 50,00 per dag zal worden gemaximeerd tot een bedrag van € 2.500,00 in totaal. Met dien verstande dat de dwangsommen verschuldigd zijn vanaf 7 dagen na betekening, zodat [gedaagden] de tijd heeft de wijzigingen in de salarissystematiek administratief te (laten) verwerken.
4.10.
De kantonrechter ziet aanleiding de ingevolge artikel 7:625 BW door [eiser] gevorderde wettelijke verhoging van 50% te matigen naar 20%. In dit verband is van belang dat [gedaagden] zich heeft beroepen op betalingsonmacht en verklaard heeft dat geen sprake is van betalingsonwil. [gedaagden] heeft tijdens de mondelinge behandeling de moeilijke financiële situatie van het bedrijf toegelicht.
4.11.
De door [eiser], onder de primaire vordering, gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 1.084,87 zijn eveneens toewijsbaar. [eiser] heeft afdoende onderbouwd dat deze kosten zijn gemaakt en noodzakelijk waren om in der minne betaling van achterstallig loon te realiseren.
4.12.
[eiser] heeft verder gevorderd de afgifte van geschoonde urenverantwoordingsstaten c.q. rittenstaten vanaf 7 september 2020 op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag dat [gedaagden] na betekening van het vonnis in gebreke blijft de geschoonde urenverantwoordingsstaten te overleggen.
4.13.
[gedaagden] heeft ter zitting verklaard de urenstaten over 2023 en het eind van 2022 te kunnen verstrekken en daartoe ook bereid te zijn. De kantonrechter zal [gedaagden] veroordelen deze urenverantwoordingsstaten (de staten over 2023 tot en met de maand november 2023 en de staten over het vierde kwartaal van 2022) aan [eiser] te overleggen. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. [gedaagden] heeft aanvankelijk weliswaar de papieren urenstaten niet verstrekt, maar tijdens de mondelinge behandeling heeft hij aangeboden de gedigitaliseerde urenstaten te verstrekken. [eiser] heeft tegen de ontvangst van gedigitaliseerde urenstaten geen bezwaar geuit. Nu [gedaagden] expliciet heeft aangeboden de urenstaten (digitaal) te verstrekken voor de periode van eind 2022 en 2023, ziet de kantonrechter onvoldoende grond voor het toewijzen van een dwangsom.
4.14.
[eiser] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagden] kan worden gehouden voor een langere periode urenverantwoordingsstaten over te leggen. Hierbij is van belang dat ingevolge artikel 26 a (Loonberekening) van de cao onder punt 2.f. de werkgever verplicht is de ingevulde urenverantwoordingsstaten gedurende tenminste een jaar na de datum waarop de invulling betrekking heeft, te bewaren. Hieruit kan voorshands niet worden afgeleid dat [gedaagden] gehouden is thans over de gehele door [eiser] gevorderde periode urenstaten te verstrekken.
4.15.
Nu [gedaagden] ter zitting heeft verklaard de urenstaten over 2023 en het einde van 2022 te kunnen verstrekken, zal de kantonrechter [gedaagden] veroordelen de urenstaten over het vierde kwartaal van 2022 en het jaar 2023 tot en met de maand november van 2023 aan [eiser] te verstrekken.
4.16.
[gedaagden] zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. Ook de gevorderde nakosten zijn toewijsbaar.
De proceskosten worden begroot op € 135,97 wegens explootkosten, € 706,00 wegens griffierecht, € 543,00 wegens het salaris van de gemachtigde. De kantonrechter begroot de nakosten op € 135,00 (½ punt liquidatietarief en maximaal € 135,00. In totaal is dat een bedrag van € 1.519,97 (plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan [eiser] van zijn achterstallig loon, tot periode 05-2024 begroot op een bedrag van € 22.508,10 bruto en tot hervatting van de loonbetalingen aan [eiser] vanaf periode 05-2024 gelijk aan een bedrag van € 4.601,75 bruto per periode van 4 weken (tijdens arbeidsongeschiktheid) inclusief 8% vakantiegeld onder gelijktijdige afgifte van de bijbehorende loonstroken op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat [gedaagden] in de periode vanaf 7 dagen na betekening van dit vonnis in gebreke blijft om [eiser] de hiervoor bedoelde loonstroken te overleggen, tot een maximum van € 2.500,00,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan [eiser] van de wettelijke verhoging van 20% ex artikel 7:625 BW van € 4.501,62 bruto,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] tot vergoeding aan [eiser] van de buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 lid 2 sub c BW van € 1.084,87,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente over de onder 5.1. en 5.2. gevorderde bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] tot afgifte aan [eiser] van zijn geschoonde urenverantwoordingsstaten c.q. rittenstaten over het vierde kwartaal van 2022 en over het jaar 2023, tot en met de maand november van 2023, zoals bedoeld in artikel 26a lid 2d cao,
5.6.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.519,97, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. D.N.R. Wegerif, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. A.M. van Diggele op 13 juni 2024.