Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[gedaagde] B.V.,
1.De procedure
2.De feiten
trede 6 € 3.068,25 bruto per maand exclusief emolumenten.
3.Het geschil
De vordering:
4.De beoordeling
- door het wegvallen van [eiser] werden er geen inkomsten gegenereerd;
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.J.H. van den Elzen van FNV, vorderde betaling van achterstallig loon van gedaagde, die een deel van het loon onbetaald had gelaten. De eiser was sinds 5 december 2022 in dienst bij gedaagde als D6 Chauffeur CE op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Na een ziekmelding op 17 augustus 2023 had gedaagde het loon over de maanden oktober, november en de eerste dagen van december 2023 niet betaald. De eiser vorderde betaling van het salaris, wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke kosten, onder verwijzing naar artikel 7:629 BW en artikel 16 van de CAO Beroepsgoederenvervoer.
De rechtbank oordeelde dat gedaagde gehouden was het loon door te betalen tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid van de eiser. Het verweer van gedaagde, dat het niet betalen van het loon te maken had met het wegvallen van inkomsten door de ziekmelding van de eiser, werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat dit risico voor rekening van de werkgever komt. Ook het verweer dat de eiser zich niet aan re-integratieverplichtingen had gehouden, werd niet onderbouwd en verworpen. De rechtbank kende de vordering van de eiser toe, inclusief de wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten, en veroordeelde gedaagde in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers om loon door te betalen bij ziekte en de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichtingen, inclusief de mogelijkheid van wettelijke verhogingen.