ECLI:NL:RBOVE:2024:3146

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
10911491 \ CV EXPL 24-245
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen in bouwbegeleidingsovereenkomst

In deze zaak vordert eiseres, een besloten vennootschap, betaling van twee facturen van gedaagden, die haar hebben ingeschakeld voor de begeleiding bij de bouw van hun woning. Eiseres heeft werkzaamheden verricht en twee facturen gestuurd, maar gedaagden stellen dat deze facturen zijn betaald en verrekend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de facturen verschuldigd zijn en dat gedaagden deze niet hebben voldaan of verrekend. De rechter heeft gedaagden veroordeeld tot betaling van de facturen, vermeerderd met rente en kosten.

De procedure begon met een overeenkomst tussen partijen op 23 maart 2023, waarin eiseres zich verbond om gedaagden te begeleiden bij de bouw. Eiseres heeft in verschillende fases werkzaamheden verricht en facturen gestuurd. Gedaagden hebben echter betwist dat de facturen zijn voldaan, en voerden aan dat er geen goedkeuring was voor bepaalde werkzaamheden en dat er geen inzicht was in de specificaties.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de facturen verschuldigd zijn, omdat gedaagden akkoord zijn gegaan met de werkzaamheden en kosten zoals vastgelegd in de offerte. De rechter heeft ook geoordeeld dat gedaagden niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat de facturen zijn betaald of verrekend. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van eiseres toegewezen en gedaagden veroordeeld tot betaling van het totaalbedrag, inclusief buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10911491 \ CV EXPL 24-245
Vonnis van 11 juni 2024 (bij vervroeging gewezen)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: P.G. Keurntjes te Doetinchem,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
procederend in persoon.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- het bericht van 8 mei 2024 met bijlagen van [eiseres] ;
- het bericht van 21 mei 2024 met bijlagen van [gedaagden] ;
- de mondelinge behandeling van 22 mei 2024, waarbij namens [eiseres] [naam 1] is verschenen en P.G. Keurntjes als gemachtigde. Verder zijn [gedaagden] verschenen. Van de mondelinge behandeling zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Samenvatting
[gedaagden] hebben [eiseres] ingeschakeld om, samengevat, voor hun nieuw te bouwen woning een ontwerp op te laten stellen, de vergunning aan te laten vragen en hen verder te begeleiden bij de bouw. [eiseres] heeft voor verrichte werkzaamheden en gemaakte kosten betaling gevorderd van twee facturen. [gedaagden] voeren aan dat de facturen zijn betaald en verrekend.
De kantonrechter stelt vast dat de facturen verschuldigd zijn. Verder stelt de kantonrechter vast dat [gedaagden] deze facturen niet hebben voldaan of verrekend en veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de facturen plus rente en kosten.

1.De feiten

1.1.
[gedaagden] hebben een kavel gekocht met de bedoeling hierop een woning te laten bouwen.
1.2.
Op 23 maart 2023 zijn [gedaagden] met [eiseres] overeengekomen dat [eiseres] [gedaagden] zal begeleiden bij de bouw van hun woning. De afspraken hierover zijn vastgelegd in een door partijen ondertekende offerte.
1.3.
Uit de offerte volgt, samengevat, dat [eiseres] [gedaagden] in verschillende fases (totaal 8) zal begeleiden bij de bouw, waarbij de investeringskosten totaal € 19.541,50 inclusief btw bedragen en de bijkomende kosten € 4.537,50 inclusief btw.
1.4.
Op het moment van het sluiten van de offerte hebben partijen de voorbereidende Fase 1 afgerond.
1.5.
In Fase 2 zijn, onder andere, ontwerpen voor de te bouwen woning gemaakt. Partijen hebben ook Fase 2 afgerond. [eiseres] heeft voor haar werkzaamheden in Fase 2 op 17 juli 2023 aan [gedaagden] een factuur gestuurd van € 7.199,50 inclusief btw met factuurnummer [factuurnummer 1] (hierna: factuur [factuurnummer 1] ).
1.6.
Op 24 augustus 2023 heeft [eiseres] een betalingsherinnering van factuur [factuurnummer 2] aan [gedaagden] gestuurd.
1.7.
Op 19 september 2023 heeft [gedaagde 1] via de bank een bedrag van € 0,01 aan [eiseres] B.V. betaald met als omschrijving ‘Test [factuurnummer 1] ’. Dit bedrag is door [eiseres] teruggestort.
1.8.
Door [eiseres] zijn werkzaamheden in het kader van Fase 3 uit de offerte verricht. Deze fase bestaat, samengevat, uit de aanvraag van de omgevingsvergunning en sonderingen. [eiseres] heeft haar overige werkzaamheden van Fase 3 op 30 oktober 2023 opgeschort en [gedaagden] op 11 oktober 2023 een factuur gestuurd van € 9.788,90 inclusief btw met factuurnummer [factuurnummer 3] (hierna: factuur [factuurnummer 3] ).
1.9.
Op 1 november 2023 heeft [eiseres] [gedaagden] gesommeerd om binnen 15 dagen na bezorging factuur [factuurnummer 2] en factuur [factuurnummer 3] te voldoen.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] B.V. vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 18.146,73, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
[gedaagden] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen.
Zij voeren, samengevat, het volgende aan. Binnen de fases zijn werkzaamheden uitgevoerd die niet in de prijsstelling van die betreffende fase zijn opgenomen en voor Fase 2 was nog geen goedkeuring voor die werkzaamheden gegeven toen die werd gefactureerd, terwijl dat wel nodig was. Daarnaast is geen inzicht gegeven in de specificaties. Fase 3 was nog niet afgerond, dus die had niet gefactureerd mogen worden. Ten slotte voeren zij aan dat factuur [factuurnummer 1] wel is overgemaakt naar [eiseres] , is afgeschreven van de bankrekening, maar dat het factuurbedrag van € 7.199,50 om een voor hun onverklaarbare reden niet bij [eiseres] is aangekomen. Verder voeren zij aan dat zij eerst een factuur met factuurnummer [factuurnummer 4] van € 9.438 hebben betaald waarmee zij factuur [factuurnummer 3] hebben verrekend.

3.De beoordeling

Kern geschil
3.1.
Gelet op wat partijen verdeeld houdt, wordt eerst de vraag beantwoord of de facturen [factuurnummer 1] en [factuurnummer 3] verschuldigd zijn. Vervolgens wordt toegekomen aan de vraag of de facturen door [gedaagden] zijn voldaan, hetzij door betaling, hetzij door verrekening.
De verschuldigdheid van de facturen [factuurnummer 1] en [factuurnummer 3]
3.2.
Op de mondelinge behandeling is door [eiseres] toegelicht - en verder niet door [gedaagden] betwist – dat de in de facturen genoemde werkzaamheden en kosten staan genoemd in de offerte. Voor deze werkzaamheden en kosten hebben [gedaagden] akkoord gegeven en daarmee de verbintenis (verplichting) op zich genomen om [eiseres] voor die werkzaamheden en kosten te betalen.
3.3.
Vaststaat dat factuur [factuurnummer 1] verschuldigd is. Dat hebben [gedaagden] namelijk erkend tijdens de mondelinge behandeling en dat volgt ook uit onder andere het e-mailbericht van [gedaagde 1] aan [eiseres] van 21 september 2023 waarin hij schrijft “
Het laat onverlet de verplichting tot betalen van voornoemde factuur.”Voor zover in de overige aangevoerde standpunten van [gedaagden] een betwisting van de verschuldigdheid van factuur [factuurnummer 1] gelezen kan worden, is die gelegen in de omstandigheid dat zij onvoldoende geïnformeerd werden over de (in hoog tempo) verrichte werkzaamheden en het ontbreken van inzicht in het sonderingsrapport of -advies. Die aangevoerde omstandigheden zeggen echter niets over de vraag of [gedaagden] de factuur [factuurnummer 1] verschuldigd zijn en maken daarom het voorgaande niet anders. Daarbij komt dat [gedaagden] inmiddels precies weten welke werkzaamheden zijn verricht en welke kosten zijn gemaakt.
3.4.
Daarnaast stelt de kantonrechter vast dat factuur [factuurnummer 3] verschuldigd is. Weliswaar zijn de werkzaamheden in Fase 3 niet volledig afgerond, maar op grond van de tekst in de offerte mocht [eiseres] de tot dan toe gemaakte kosten in rekening brengen. In de offerte staat namelijk het volgende opgenomen:
“Indien het werk (om welke reden dan ook) geen doorgang kan vinden, worden de boven omschreven werkzaamheden met de bijhorende kosten die tot dan toe zijn gemaakt, in rekening gebracht. Echter niet zonder voorafgaand overleg met opdrachtgever.”
[eiseres] heeft haar overige werkzaamheden in Fase 3 opgeschort vanwege het uitblijven van betaling van factuur [factuurnummer 1] , nadat zij meermalen overleg heeft gehad met [gedaagden] over het uitblijven van betaling. Op grond van de hiervoor genoemde tekst van de offerte mocht [naam 1] daarom haar verrichte werkzaamheden en gemaakte kosten in Fase 3 (deels) factureren. Die werkzaamheden en kosten zijn gespecificeerd op de factuur [factuurnummer 3] en worden inhoudelijk niet gemotiveerd betwist.
Zijn de facturen [factuurnummer 1] en [factuurnummer 3] betaald?
3.5.
[gedaagden] hebben aan hun verweer ten grondslag gelegd dat factuur [factuurnummer 1] is betaald. Zij verwijzen ter onderbouwing naar een print-screen van een bankoverboeking van 28 augustus 2023 met daarop een overboeking ten name van [eiseres] van € 7.199,50 met als omschrijving ‘ [factuurnummer 1] ’.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] dit verweer voldoende gemotiveerd weerlegd met bankafschriften van, onder andere, 28 augustus 2023 en een e-mailbericht van 15 maart 2024 afkomstig van een medewerker van haar bank. Hieruit volgt dat de factuurbedragen niet op de rekening van [naam 1] zijn bijgeschreven en dat op 19 september 2023 alleen een ‘testboeking’ van [gedaagde 1] is ontvangen van € 0,01– die vervolgens weer door [eiseres] is teruggestort. Daarnaast spreekt [gedaagde 1] zich tegen op het punt dat hij factuur [factuurnummer 1] zou hebben betaald. Zo volhardt hij op de mondelinge behandeling in het standpunt dat geld van zijn bankrekening is afgeschreven en niet meer is teruggekomen, terwijl uit de door [eiseres] overgelegde e-mailberichten van [gedaagde 1] het tegenovergestelde volgt. In de eerste plaats heeft [gedaagde 1] in een e-mailbericht van 21 september 2023 aan [eiseres] geschreven dat het geld zou worden teruggestort door zijn bank. In de tweede plaats heeft [gedaagde 1] op 29 november 2023 in een brief aan [eiseres] geschreven dat er ‘tot tweemaal toe’ een bedrag uitging en ‘na een goede 10 dagen’ weer op zijn rekening terugkwam. Voor het bestaan van deze tegenstrijdigheden heeft [gedaagde 1] desgevraagd geen inhoudelijke verklaring gegeven. Ook valt niet goed te begrijpen dat [gedaagde 1] – als hij meent het bedrag voldaan te hebben – hij medio september 2023 aan [eiseres] heeft toegezegd het bedrag contant te betalen, omdat hij liever dubbel betaalde – nog daargelaten dat hij vervolgens niet op de afspraak ten kantore van [eiseres] is verschenen om te betalen. Het verweer van [gedaagden] dat factuur [factuurnummer 1] is betaald, is gelet op het voorgaande ongeloofwaardig en bovendien voldoende weerlegd door [eiseres] .
3.6.
Vaststaat dat factuur [factuurnummer 3] niet door [gedaagden] is betaald. Dat staat ook niet ter discussie tussen partijen. Er zou namelijk een voorliggende factuur zijn met kenmerk [factuurnummer 4] van € 9.438, aldus [gedaagden] . Die factuur zou op 3 oktober 2023 zijn betaald door [gedaagden] en vervolgens zijn verrekend met de daarna ontvangen factuur [factuurnummer 3] . De kantonrechter stelt voorop dat het aan [gedaagden] is om voldoende te stellen en te onderbouwen dat deze factuur bestaat en dat daarmee is verrekend. Dat moeten zij op grond van de wet (artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), omdat zij zich erop beroepen dat zij daardoor niet meer (het volledige bedrag) hoeven te betalen. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagden] hierin niet zijn geslaagd. Het bestaan van factuur [factuurnummer 4] en het aan de hand daarvan betaalde bedrag is op geen enkele manier onderbouwd door [gedaagden] . Daarnaast hebben [gedaagden] ook op dit punt tegenstrijdige verklaringen afgelegd, want in hun antwoord voeren zij aan dat de gestelde factuur [factuurnummer 4] op 11 oktober 2023 zou zijn betaald en op de mondelinge behandeling noemen zij 3 oktober 2023 als betaaldatum, terwijl van beide stellingen geen onderbouwing is gegeven. Ook valt niet goed te begrijpen waarom een ‘voorliggende factuur’ een opvolgend nummer zou hebben. Daarbij komt dat [eiseres] met de onder punt 3.5 genoemde bankafschriften en met de verklaring van de bankmedewerker het verweer dat factuur [factuurnummer 3] zou zijn verrekend voldoende heeft weerlegd.
3.7.
Nu vast is komen te staan dat [gedaagden] de facturen [factuurnummer 1] en [factuurnummer 3] niet hebben betaald, rust op hen nog steeds de verplichting om die facturen te betalen. Het gevorderde bedrag van de facturen van € 16.988,40 zal daarom worden toegewezen.
De gevorderde wettelijke rente
3.8.
Op grond van de wet is wettelijke rente verschuldigd als iemand in verzuim is met betalen. De wettelijke rente is echter niet toewijsbaar over al berekende rente voor zover deze niet over een geheel jaar verschuldigd is. De berekende rente van [eiseres] van € 213,65 (berekend tot 23 januari 2024) is niet over een heel jaar verschuldigd geweest en is daarom niet als zodanig toewijsbaar. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
3.9.
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter geen vast bedrag aan wettelijke rente zal toewijzen, maar zal bepalen vanaf welk moment de wettelijke rente verschuldigd is.
3.10.
De facturen [factuurnummer 1] en [factuurnummer 3] zijn niet betaald, terwijl op de facturen staat vermeld dat betaling plaats moet vinden 14 dagen na facturatiedatum, respectievelijk 17 juli 2023 en 31 oktober 2023. Deze termijnen zijn verstreken zonder dat [gedaagden] zijn nagekomen. Daarom is op grond van de wet op de dag na die 14 dagen het verzuim ingetreden. Vanaf dat moment zijn [gedaagden] de wettelijke rente verschuldigd.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten
3.11.
[eiseres] B.V. heeft vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Zij heeft aan [gedaagden] op 1 november 2023 een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW (14-dagen-brief). De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding is gelijk aan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 944,88 toegewezen. De wettelijke rente is gevorderd over dit bedrag en wordt toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding, te weten 1 februari 2024.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
16.988,40
- buitengerechtelijke incassokosten
944,88
+
Totaal
17.933,28
Proceskostenveroordeling
3.12.
[gedaagden] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] B.V. worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
227,09
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2,00 punten × € 406,00 voor de dagvaarding en het bijwonen van de comparitie)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.583,09
3.13.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat [gedaagden] afzonderlijk kunnen worden aangesproken voor het gehele bedrag. Als de één een deel betaalt, hoeft de ander dat deel niet meer te betalen.
De beslissing
De kantonrechter
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiseres] B.V. te betalen een bedrag van € 17.933,28, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over:
- het bedrag van € 7.199,50 (factuur [factuurnummer 1] ), vanaf 14 dagen na de dag vanaf 17 juli 2023,
- het bedrag van € 9.788,90 (factuur [factuurnummer 3] ), vanaf 14 dagen na de dag vanaf 31 oktober 2023,
- het bedrag van € 944,88 (buitengerechtelijke incassokosten) vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, te weten 1 februari 2024,
telkens tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten die aan de zijde van [eiseres] B.V. worden begroot op € 2.583,09 en de nakosten,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. de Boef en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.