10.1.Verzoekers hebben niet betwist dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk is dat de geplande flexwoningen zonder onomkeerbare gevolgen kunnen worden verwijderd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding aan deze stelling van het college te twijfelen.
De voorzieningenrechter merkt daarnaast op dat bij een eventuele verlenging van de omgevingsvergunning het college een nieuw besluit zal moeten nemen, waartegen opnieuw rechtsbescherming openstaat voor verzoekers.
11. Het college heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat in de verleende omgevingsvergunning ten onrechte geen voorschrift is opgenomen dat de woningen na een periode van 10 jaar verwijderd moeten worden. De voorzieningenrechter overweegt dat dit gebrek in bezwaar kan worden hersteld. Het college heeft dit ook al aangekondigd.
Strijd met artikel 2.2, eerste lid, van de Regeling omgevingsrecht
12. Verzoekers menen dat in het besluit ten onrechte akkoord is gegaan met het later aanleveren van bepaalde constructieve berekeningen. Dit dient vooraf getoetst te worden. Nu deze berekeningen ontbreken, voldoet de verleende vergunning niet aan artikel 2.2, eerste lid, van de Regeling omgevingsrecht.
13. Op grond van artikel 2.7, derde lid, van de Regeling omgevingsrecht kan het bevoegd gezag in de vergunning opnemen dat de documenten zoals genoemd in artikel 2.2. van de regeling binnen een termijn van drie weken voor de aanvang van de uitvoering van het project worden overhandigd. In dit concrete geval betekent dit dat uiterlijk 3 juni 2024 de constructieve gegevens ingediend moesten worden. Ter zitting heeft het college aangegeven dat zij zullen handhaven (en zo nodig een bouwstop opleggen) indien de stukken niet op 3 juni 2024 binnen zijn. Daarbij heeft het college aangegeven dat de termijn van drie weken ten onrechte niet is opgenomen in zijn besluit. Dit gebrek zal in bezwaar worden hersteld. Daarnaast is door het college al wel vastgesteld dat het voldoende aannemelijk is dat de bouwplannen zullen voldoen aan het Bouwbesluit (hetgeen door verzoekers ook niet is betwist). De voorzieningenrechter is om die reden van oordeel dat het college de door verzoekers aangevoerde bezwaargronden hiertegen in het bestek van de gevraagde voorlopige voorziening voldoende heeft weerlegd.
Het plangebied, de huidige functie en de lichthinder
14. Verzoekers hebben gesteld dat niet duidelijk is wat precies het plangebied is. De voorzieningenrechter overweegt dat het plangebied juist is weergegeven en het besluit daarmee op dat punt duidelijk is. Het college heeft er terecht op gewezen dat met de ruimtelijke onderbouwing en de situatietekening bij de omgevingsvergunning voldoende weergeven is op welke locatie het bouwplan zal worden uitgevoerd.
15. Daarnaast heeft het college naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende weerlegd dat te weinig rekening is gehouden met de huidige functie van de locatie: het trapveldje en de moestuin. Het college heeft verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing onder punt 02.2. ‘Toekomstige situatie’ (pagina 4), waarin wordt vermeld dat de aanwezige moestuinen ongemoeid blijven en het trapveldje een andere plek krijgt. Weliswaar komt het trapveldje in kleinere vorm terug, maar dit is een bewuste keus geweest van het college. Ter zitting is daarnaast door vergunninghouder aangegeven dat naar aanleiding van een klankbordgroep, waarin het behoudt van het trapveldje en de moestuin is besproken, het ontwerp is aangepast.
16. Voorts hebben verzoekers gesteld dat sprake zal zijn van lichthinder door hoogteverschil ter plekke waardoor autolampen als auto’s gebruik maken van de uitrit van het terrein waar de woningen zullen komen, in de woningen zullen schijnen. Het college heeft in zijn verweerschrift hierop gereageerd en toegelicht dat geen sprake zal zijn van onaanvaardbare lichthinder als gevolg van het bouwplan. Ter nadere onderbouwing heeft het college een rapportage overgelegd. Verzoekers hebben hun stelling niet nader onderbouwd. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande vooralsnog van oordeel dat het college de in dit kader door verzoekers aangevoerde bezwaargronden voldoende heeft weerlegd. De voorzieningenrechter heeft ter zitting het college wel in overweging gegeven de mogelijkheid tot het aanbrengen van een ontsluiting aan de andere kant van het bouwplan te onderzoeken.
De ruimtelijke onderbouwing: trillinghinder, parkeren, geluid en externe veiligheid
17. Over eventuele hinder van de trillingen van de nabij gelegen spoorlijn heeft het college ter zitting aangegeven dat er daadwerkelijk een sloot (watergang) zal worden gerealiseerd om die trillingen te verminderen. Uit de ruimtelijke onderbouwing volgt verder dat het college door een extern bureau conform de SBR B-richtlijn onderzoek heeft laten verrichten naar de mate van trillingshinder. Daarnaast heeft het college in het verweerschrift vooralsnog voldoende toegelicht dat mede door het realiseren van de sloot een voldoende acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd voor de bewoners van de flexwoningen. De voorzieningenrechter ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat het bezwaar van verzoekers op dit punt een kans van slagen heeft.
18. Met betrekking tot de parkeergelegenheid heeft het college in zijn verweerschrift toegelicht dat Nota Parkeernormen van de gemeente Borne geen concrete normen bevat voor woningen met een gemiddelde oppervlakte van 45m2 en dat om die reden door middel van een onderzoek inzichtelijk is gemaakt welke parkeernormen gehanteerd moeten worden. Daaruit is naar voren gekomen dat er per tijdelijke woning een maximale parkeerbehoefte van 0,8 parkeerplaatsen is (rekening houdend met bezoekers). Met het feitelijk realiseren van 1 parkeerplaats per woning wordt daarmee voldaan aan de geadviseerde parkeernormen. Het college heeft in het verweerschrift aangegeven dat daarmee geen sprake is van een afwijking van de Nota Parkeernormen maar van een nadere invulling aan de daarin opgenomen normen voor deze situatie. Om daar geen misverstanden over te laten ontstaan, zal in de beslissing op bezwaar met toepassing van artikel 53.2. onder c van het bestemmingsplan hier nadere invulling aan worden gegeven. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat ook de door verzoekers in dit kader aangevoerde bezwaargronden voldoende weerlegd zijn.
19. Voor zover verzoekers hebben betoogd dat een volledig akoestisch onderzoek noodzakelijk is, gelet op het feit dat de woningen meer dan 10 jaar zullen blijven staan (vermoedelijk 40 tot 50 jaar), verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen hij onder rechtsoverweging 7 tot en met 8.1. heeft overwogen.
20. Ten aanzien van de externe veiligheid heeft het college in zijn verweerschrift een nadere toelichting gegeven en daarbij aangegeven dat de Veiligheidsregio heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het plan. De voorzieningenrechter acht ook deze toelichting vooralsnog voldoende.