ECLI:NL:RBOVE:2024:3134

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
AWB_24_2473
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen verlening omgevingsvergunning voor de bouw van flexwoningen

Op 12 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers een voorlopige voorziening vroegen tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van 24 flexwoningen. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Borne op 28 februari 2024. Verzoekers, die in de nabijheid van de bouwlocatie wonen, maakten bezwaar tegen de vergunning en vroegen de voorzieningenrechter om de vergunning te schorsen, omdat de vergunninghouder al was begonnen met voorbereidende werkzaamheden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 mei 2024 behandeld en geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bouw in strijd was met het bestemmingsplan, maar dat het college op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een afwijking had kunnen toestaan. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, omdat de vergunninghouder aannemelijk had gemaakt dat de flexwoningen zonder onomkeerbare gevolgen konden worden verwijderd. De voorzieningenrechter merkte op dat de vergunninghouder bij een eventuele verlenging van de omgevingsvergunning een nieuw besluit moet nemen, waartegen opnieuw rechtsbescherming openstaat voor verzoekers. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdelijke woningen in het licht van de woningnood en de afwegingen die het college heeft gemaakt in het kader van de ruimtelijke ordening.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2473

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker 1] ,

[verzoeker 2] ,
[verzoeker 3] ,
[verzoekster] ,
[verzoeker 4] ,
uit [woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. J.T. Fuller),
en

het college van burgemeester en wethouders van Borne, het college,

(gemachtigde: mr. T. Sorgedrager en mr. A.C.J. Mahler),
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Woningbouwvereniging Welbionsuit Hengelo, (gemachtigde: mr. P.A. Kok).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers gericht tegen de door het college aan derde-partij (vergunninghouder) op 28 februari 2024 verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van 24 flexwoningen op de locatie [adres 1] tot en met [adres 2] voor de duur van 10 jaar.
Verzoekers wonen in de omgeving van de locatie en zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Zij hebben daartegen op 8 april 2024 bezwaar gemaakt. Omdat de vergunninghouder inmiddels is gestart met de voorbereidende bouwwerkzaamheden hebben verzoekers de voorzieningenrechter op 1 mei 2024 gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende de schorsing van de verleende omgevingsvergunning.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [verzoeker 1] , de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigden van het college en namens derde-partij [naam] en de gemachtigde van derde-partij.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorlopige voorzieningenprocedure
1. Als tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningen-rechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beoordeling die de voorzieningenrechter hierin maakt is voorlopig van aard. De rechtbank die in een later stadium op het eventuele beroep beslist is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Het bestreden besluit
2. Het college heeft de aanvraag van vergunninghouder getoetst aan het bestemmingsplan ‘Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen’ (het bestemmingsplan). De geplande woningen zijn gelegen op percelen met de bestemming ‘Groen’. Het college heeft vastgesteld dat de geplande woningen niet in overeenstemming zijn met de in artikel 17.1. genoemde bestemmingsomschrijving van het bestemmingsplan. Het college is daarom bij het bestreden besluit afgeweken van het bestemmingsplan op basis van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 2.7 en artikel 4, lid 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het college heeft daarbij overwogen dat de verwachting is dat de behoefte, met name aan goedkope huurwoningen, na 2035 af zal nemen, en de bouw van tijdelijke woningen om die reden een goede oplossing is voor de woningnood die er op dit moment is. Het college heeft besloten de omgevingsverguning te verlenen voor de duur van 10 jaar.
Hebben verzoekers spoedeisend belang bij de beoordeling door de voorzieningenrechter?
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers spoedeisend belang hebben bij een beoordeling door de voorzieningenrechter. Het college heeft aangegeven dat een hoorzitting plaats zal vinden op 10 juni 2024 en dat de beslissing op bezwaar eind juli of begin augustus is te verwachten. De vergunninghouder is al gestart met de voorbereidende bouwwerkzaamheden, waarbij in de periode van 24 juni 2024 tot en met 7 juli 2024 fundering zal worden aangebracht. De flexwoningen zelf zullen medio juli 2024 worden geplaatst. Verzoekers hebben daarom belang bij een beoordeling van de voorzieningenrechter op hun verzoek.
Het van toepassing zijnde recht
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 18 december 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit voorlopige oordeel komt.
Afwijken van het bestemmingsplan
6. Niet in geschil is dat het bouwplan van vergunninghouder in strijd is met het bestemmingsplan. Partijen houdt verdeeld of het college voor het realiseren van de tijdelijke flexwoningen op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a, onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 2.7 en artikel 4, lid 11, van bijlage II van het Bor een afwijking van het bestemmingsplan heeft kunnen toestaan.
De keuze voor de locatie
7. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij geen reden zien voor de realisatie van de flexwoningen op de aangewezen locatie aan de [adres 1] . In het verweerschrift heeft het college echter gewezen op de doelstellingen vanuit het programma woningbouw van het Rijk, waaraan het college uitvoering geeft. Voor zover verzoekers hebben bedoeld dat gekeken had moeten worden naar alternatieve locaties, heeft het college kunnen wijzen op vaste rechtspraak [1] van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) waaruit volgt dat indien een bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking noopt, indien op voorhand duidelijk is dat met de verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan geen sprake. Verzoekers hebben geen concrete alternatieven naar voren gebracht.
Waardevermindering woningen verzoekers
8. Voor wat betreft de door verzoekers gestelde waardevermindering overweegt de voorzieningenrechter dat een eventuele waardevermindering van de percelen van verzoekers als gevolg van dit bouwplan geen omstandigheid is die het college had behoren te weerhouden van het verlenen van toestemming voor afwijking van het bestemmingsplan. In de omstandigheid dat – volgens verzoekers – in de praktijk lang niet alle schade die optreedt als gevolg van een ruimtelijk besluit wordt vergoed op de voet van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening ziet de voorzieningenrechter geen reden om te oordelen dat eventuele waardevermindering – zoals verzoekers stellen – in de belangenafweging voorafgaand aan het besluit had moeten worden meegewogen.
De tijdelijkheid van de flexwoningen
9. Verzoekers hebben aangevoerd dat vaststaat dat de geplande flexwoningen niet na 10 jaar zullen worden afgebroken. Verzoekers wijzen in dit kader op de prestatieafspraken 2022-2023 en 2024-2025 die zijn opgesteld tussen de gemeente en vergunninghouder. Daaruit volgt de bereidheid om voor 15 jaar tijdelijke woningen te realiseren. Daarnaast zal de behoefte naar woningen over 10 jaar – anders dan het college stelt – niet zijn afgenomen. Volgens verzoekers betreft de doelstelling permanent bouwen. Bovendien hebben de geplande flexwoningen een levensduur van minimaal 45 jaar.
10. De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet in hun betoog. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is voor de toepasbaarheid van artikel 4, lid 11 van bijlage II van het Bor uitsluitend vereist dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk moet zijn dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Het is niet van belang of het aannemelijk is dat de vergunde activiteit ook daadwerkelijk na 10 jaar zal worden beëindigd. [2] De verwijzing naar de prestatieafspraken, de woningbehoefte, de mogelijk permanente bouw en de levensduur van de flexwoningen zijn om die reden niet relevant.
10.1.
Verzoekers hebben niet betwist dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk is dat de geplande flexwoningen zonder onomkeerbare gevolgen kunnen worden verwijderd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding aan deze stelling van het college te twijfelen.
De voorzieningenrechter merkt daarnaast op dat bij een eventuele verlenging van de omgevingsvergunning het college een nieuw besluit zal moeten nemen, waartegen opnieuw rechtsbescherming openstaat voor verzoekers.
11. Het college heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat in de verleende omgevingsvergunning ten onrechte geen voorschrift is opgenomen dat de woningen na een periode van 10 jaar verwijderd moeten worden. De voorzieningenrechter overweegt dat dit gebrek in bezwaar kan worden hersteld. Het college heeft dit ook al aangekondigd.
Strijd met artikel 2.2, eerste lid, van de Regeling omgevingsrecht
12. Verzoekers menen dat in het besluit ten onrechte akkoord is gegaan met het later aanleveren van bepaalde constructieve berekeningen. Dit dient vooraf getoetst te worden. Nu deze berekeningen ontbreken, voldoet de verleende vergunning niet aan artikel 2.2, eerste lid, van de Regeling omgevingsrecht.
13. Op grond van artikel 2.7, derde lid, van de Regeling omgevingsrecht kan het bevoegd gezag in de vergunning opnemen dat de documenten zoals genoemd in artikel 2.2. van de regeling binnen een termijn van drie weken voor de aanvang van de uitvoering van het project worden overhandigd. In dit concrete geval betekent dit dat uiterlijk 3 juni 2024 de constructieve gegevens ingediend moesten worden. Ter zitting heeft het college aangegeven dat zij zullen handhaven (en zo nodig een bouwstop opleggen) indien de stukken niet op 3 juni 2024 binnen zijn. Daarbij heeft het college aangegeven dat de termijn van drie weken ten onrechte niet is opgenomen in zijn besluit. Dit gebrek zal in bezwaar worden hersteld. Daarnaast is door het college al wel vastgesteld dat het voldoende aannemelijk is dat de bouwplannen zullen voldoen aan het Bouwbesluit (hetgeen door verzoekers ook niet is betwist). De voorzieningenrechter is om die reden van oordeel dat het college de door verzoekers aangevoerde bezwaargronden hiertegen in het bestek van de gevraagde voorlopige voorziening voldoende heeft weerlegd.
Het plangebied, de huidige functie en de lichthinder
14. Verzoekers hebben gesteld dat niet duidelijk is wat precies het plangebied is. De voorzieningenrechter overweegt dat het plangebied juist is weergegeven en het besluit daarmee op dat punt duidelijk is. Het college heeft er terecht op gewezen dat met de ruimtelijke onderbouwing en de situatietekening bij de omgevingsvergunning voldoende weergeven is op welke locatie het bouwplan zal worden uitgevoerd.
15. Daarnaast heeft het college naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende weerlegd dat te weinig rekening is gehouden met de huidige functie van de locatie: het trapveldje en de moestuin. Het college heeft verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing onder punt 02.2. ‘Toekomstige situatie’ (pagina 4), waarin wordt vermeld dat de aanwezige moestuinen ongemoeid blijven en het trapveldje een andere plek krijgt. Weliswaar komt het trapveldje in kleinere vorm terug, maar dit is een bewuste keus geweest van het college. Ter zitting is daarnaast door vergunninghouder aangegeven dat naar aanleiding van een klankbordgroep, waarin het behoudt van het trapveldje en de moestuin is besproken, het ontwerp is aangepast.
16. Voorts hebben verzoekers gesteld dat sprake zal zijn van lichthinder door hoogteverschil ter plekke waardoor autolampen als auto’s gebruik maken van de uitrit van het terrein waar de woningen zullen komen, in de woningen zullen schijnen. Het college heeft in zijn verweerschrift hierop gereageerd en toegelicht dat geen sprake zal zijn van onaanvaardbare lichthinder als gevolg van het bouwplan. Ter nadere onderbouwing heeft het college een rapportage overgelegd. Verzoekers hebben hun stelling niet nader onderbouwd. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande vooralsnog van oordeel dat het college de in dit kader door verzoekers aangevoerde bezwaargronden voldoende heeft weerlegd. De voorzieningenrechter heeft ter zitting het college wel in overweging gegeven de mogelijkheid tot het aanbrengen van een ontsluiting aan de andere kant van het bouwplan te onderzoeken.
De ruimtelijke onderbouwing: trillinghinder, parkeren, geluid en externe veiligheid
17. Over eventuele hinder van de trillingen van de nabij gelegen spoorlijn heeft het college ter zitting aangegeven dat er daadwerkelijk een sloot (watergang) zal worden gerealiseerd om die trillingen te verminderen. Uit de ruimtelijke onderbouwing volgt verder dat het college door een extern bureau conform de SBR B-richtlijn onderzoek heeft laten verrichten naar de mate van trillingshinder. Daarnaast heeft het college in het verweerschrift vooralsnog voldoende toegelicht dat mede door het realiseren van de sloot een voldoende acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd voor de bewoners van de flexwoningen. De voorzieningenrechter ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat het bezwaar van verzoekers op dit punt een kans van slagen heeft.
18. Met betrekking tot de parkeergelegenheid heeft het college in zijn verweerschrift toegelicht dat Nota Parkeernormen van de gemeente Borne geen concrete normen bevat voor woningen met een gemiddelde oppervlakte van 45m2 en dat om die reden door middel van een onderzoek inzichtelijk is gemaakt welke parkeernormen gehanteerd moeten worden. Daaruit is naar voren gekomen dat er per tijdelijke woning een maximale parkeerbehoefte van 0,8 parkeerplaatsen is (rekening houdend met bezoekers). Met het feitelijk realiseren van 1 parkeerplaats per woning wordt daarmee voldaan aan de geadviseerde parkeernormen. Het college heeft in het verweerschrift aangegeven dat daarmee geen sprake is van een afwijking van de Nota Parkeernormen maar van een nadere invulling aan de daarin opgenomen normen voor deze situatie. Om daar geen misverstanden over te laten ontstaan, zal in de beslissing op bezwaar met toepassing van artikel 53.2. onder c van het bestemmingsplan hier nadere invulling aan worden gegeven. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat ook de door verzoekers in dit kader aangevoerde bezwaargronden voldoende weerlegd zijn.
19. Voor zover verzoekers hebben betoogd dat een volledig akoestisch onderzoek noodzakelijk is, gelet op het feit dat de woningen meer dan 10 jaar zullen blijven staan (vermoedelijk 40 tot 50 jaar), verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen hij onder rechtsoverweging 7 tot en met 8.1. heeft overwogen.
20. Ten aanzien van de externe veiligheid heeft het college in zijn verweerschrift een nadere toelichting gegeven en daarbij aangegeven dat de Veiligheidsregio heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het plan. De voorzieningenrechter acht ook deze toelichting vooralsnog voldoende.

Conclusie en gevolgen

21. Gelet op het vorenstaande is er vooralsnog onvoldoende grond voor het oordeel dat de omgevingsvergunning in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven.
22. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat dan ook geen grond. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen. Dit betekent dat vergunninghouder gebruik mag blijven maken van de verleende omgevingsvergunning.
23. Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. Smitstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op .
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7253.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1112.