ECLI:NL:RBOVE:2024:313

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
C/08/307010 / KG ZA 23-271
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslag op AOW-uitkering en overboeking van bedragen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en gedaagde. Eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.J.H. Mühlstaff, vorderde de opheffing van een beslag dat gedaagde had gelegd op haar AOW-uitkering, alsook de overboeking van bedragen die de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aan de deurwaarder had overgemaakt. Gedaagde was niet verschenen en had geen verweer gevoerd tegen de vorderingen van eiseres.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was voor de vorderingen van eiseres. Eiseres stelde dat zij vorderingen op gedaagde had die zij wilde verrekenen met de vordering die gedaagde op haar had. De voorzieningenrechter concludeerde dat het door gedaagde gelegde beslag onrechtmatig was, omdat na verrekening van de vorderingen er geen vordering meer van gedaagde op eiseres resteerde. Daarom werd gedaagde veroordeeld tot opheffing van het beslag en tot overboeking van de bedragen aan eiseres of haar advocaat.

Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die tot dat moment waren vastgesteld op € 1.319,86. De voorzieningenrechter wees de vordering van eiseres om gedaagde te verbieden het vonnis van 7 september 2022 te executeren af, omdat dit vonnis onherroepelijk was geworden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/307010 / KG ZA 23-271
Vonnis in kort geding van 18 januari 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. M.J.H. Mühlstaff te Deventer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 december 2023 met producties;
- de mondelinge behandeling van 4 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- het tegen [gedaagde] verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn op [datum 1] in [plaats] gehuwd op huwelijkse voorwaarden. De echtscheiding is op [datum 2] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In 2022 is tussen partijen een geschil gerezen over de toepassing van de Wet verevening pensioenrechten scheiding (hierna: WVPS). Er heeft hierover een procedure plaatsgevonden bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer C/08/277755 / HA ZA 22-65. In deze procedure is de einduitspraak gewezen op 7 september 2022.
[eiseres] is onder meer (in conventie) veroordeeld om datgeen aan [gedaagde] te betalen wat zij hem overeenkomstig de WVPS verschuldigd is vanaf haar pensioendatum tot aan het moment dat haar pensioenfondsen direct aan [gedaagde] uitkeren hetgeen hem uit dien hoofde toekomt.
2.3.
[eiseres] heeft tijdens het huwelijk (ouderdoms)pensioen opgebouwd bij onder meer het Pensioenfonds Metaal en Techniek (hierna: PMT).
2.4.
Op 25 april 2023 heeft PMT aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat hij aanspraak kan maken op een deel van het aan [eiseres] toekomende pensioen, door PMT berekend tot en met 30 april 2023 en vastgesteld op € 32.178,44.
2.5.
[gedaagde] heeft de deurwaarder de opdracht verstrekt om het vonnis van
7 september 2022 aan [eiseres] te betekenen en het bedrag van € 32.178,44 te incasseren.
2.6.
Aangezien betaling aan de zijde van [eiseres] uitbleef, heeft [gedaagde] beslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) op de AOW-uitkering van [eiseres] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om binnen 48 uur na dit vonnis, het onder de SVB (gelegde beslag, toevoeging voorzieningenrechter) op de AOW-uitkering van [eiseres] op te heffen;
II. [gedaagde] veroordeelt om binnen 48 uur na dit vonnis de bedragen die de SVB aan de deurwaarder heeft overgemaakt op de rekening van [eiseres] of haar advocaat te hebben overgeschreven;
III. [gedaagde] verbiedt binnen 48 uur na dit vonnis de uitspraak van
7 september 2022 te executeren/ten uitvoer te leggen;
IV. een dwangsom oplegt van € 250,00 per dag of dagdeel tot een maximum van
€ 500.000,00 met betrekking tot de vorderingen I, II, en III;
V. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde] is niet verschenen en heeft geen verweer kenbaar gemaakt tegen de vorderingen van [eiseres] .

4.De beoordeling

4.1.
Ten aanzien van de niet-verschenen gedaagde [gedaagde] zijn de voorgeschreven formaliteiten en termijnen voor oproeping in acht genomen, zodat tegen hem verstek wordt verleend.
Spoedeisend belang
4.2.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is een spoedeisend belang vereist. Hiervan is sprake indien, gelet op de belangen van partijen, een onverwijlde voorziening geboden is en de afloop van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
4.3.
[eiseres] stelt daartoe dat zij vorderingen heeft op [gedaagde] die zij wil verrekenen met de vordering die [gedaagde] op haar heeft. Na verrekening resteert er geen vordering meer van [gedaagde] op [eiseres] . Zij voert aan dat [gedaagde] (mede) daarom onrechtmatig beslag gelegd heeft op haar AOW-uitkering. [gedaagde] heeft deze omstandigheden niet weersproken. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat [eiseres] een spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft. Dit betekent dat de vorderingen van [eiseres] inhoudelijk kan worden behandeld.
Opheffen beslag
4.4.
[eiseres] vordert om [gedaagde] te veroordelen tot opheffing van het onder de SVB gelegde beslag. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat het door [gedaagde] gelegde beslag onrechtmatig is en hij motiveert dat als volgt.
4.5.
[eiseres] stelt een vordering op [gedaagde] te hebben van in totaal € 63.114,45 en heeft daartoe onder meer een overzicht van de deurwaarder van 17 november 2023 overgelegd. In het verlengde daarvan stelt [eiseres] dat zij dit bedrag mag verrekenen met de vordering die [gedaagde] op haar heeft, te weten een bedrag van € 32.319,76.
4.6.
[gedaagde] heeft het recht van [eiseres] op verrekening en de (omvang van) vorderingen die zij op hem stelt te hebben niet weersproken. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat [eiseres] dit recht heeft en mag uitoefenen. Door de verrekening gaan beide vorderingen tot hun gezamenlijke beloop teniet. Aangezien de gestelde vordering van [eiseres] op [gedaagde] groter is dan de vordering van [gedaagde] op [eiseres] , moet het er voor worden gehouden dat er na de verrekening geen vordering meer van [gedaagde] op [eiseres] resteert, zodat het door [gedaagde] op 9 augustus 2023 gelegde beslag onrechtmatig is en dient te worden opgeheven. De voorzieningenrechter veroordeelt [gedaagde] daarom tot opheffing van het onder de SVB gelegde beslag.
Overboeken van gelden op rekening [eiseres] of haar advocaat
4.7.
Ook vordert [eiseres] om [gedaagde] te veroordelen de bedragen die de SVB reeds aan de deurwaarder van [gedaagde] heeft voldaan aan haar of haar advocaat over te boeken. Deze vordering komt de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen. Bovendien bestond er door de verrekening geen vordering van [gedaagde] op [eiseres] (meer), zodat deze bedragen ten onrechte zijn ontvangen door [gedaagde] .
4.8.
De door [eiseres] gevorderde dwangsom wijst de voorzieningenrechter toe, aangezien de vordering verbonden is aan de veroordeling tot een andere prestatie (namelijk dat de betaalde bedragen van de SVB aan de deurwaarder bij [eiseres] terecht komen) en de betaling van een geldsom geen overwegend deel uitmaakt van de veroordeling. De dwangsom zal op de hierna te melden wijze worden gematigd en gemaximeerd.
Verbod op executie/tenuitvoerleggen vonnis van 7 september 2022
4.9.
De vordering van [eiseres] om [gedaagde] te verbieden om het vonnis van
7 september 2022 te executeren of ten uitvoer te leggen komt de voorzieningenrechter onrechtmatig voor, aangezien het gaat om een onherroepelijk geworden vonnis. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
4.10.
[gedaagde] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
129,86
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
697,00
- nakosten
173,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.319,86

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] binnen 48 uur na betekening van dit vonnis het onder de SVB gelegde beslag op de AOW-uitkering van [eiseres] op te heffen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] de bedragen die de SVB aan de deurwaarder heeft overgemaakt binnen 48 uur na betekening van dit vonnis op de rekening van [eiseres] of haar advocaat over te boeken, onder gelijktijdige opgave van de geïncasseerde bedragen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagde] zich hier niet aan houdt, met een maximum van € 25.000,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.319,86, te vermeerderen met € 90,00 extra en met de explootkosten als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Louter en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024.