ECLI:NL:RBOVE:2024:3098

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
AK_23_1065
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing gemeentelijk monument door college van burgemeester en wethouders van Kampen

Op 11 juni 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak waarin eiseres beroep aantekende tegen de afwijzing van haar aanvraag om twee panden in Kampen aan te wijzen als gemeentelijk monument. Het college van burgemeester en wethouders van Kampen had de aanvraag afgewezen op 20 april 2022, en deze afwijzing was bevestigd in een besluit op bezwaar op 21 maart 2023. De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom de gemeentelijke monumentstatus van de panden niet kon worden verleend, vooral in het licht van de mogelijke herontwikkeling van de Koggewerf als exposeerlocatie voor de IJsselkogge. De rechtbank stelde vast dat het college niet inzichtelijk had gemaakt welke concrete belemmeringen de monumentstatus met zich zou brengen voor de Koggewerf. De rechtbank concludeerde dat het besluit van het college niet deugdelijk was gemotiveerd en vernietigde het besluit. Het college werd opgedragen binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens werd het griffierecht aan eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1065

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Kampen, het college

(gemachtigde: A.L. Jonker en H.J.J. de Bruin).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Gemeente Kampen (de gemeente)
(gemachtigde: mr. S.J. de Haan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om de panden [adres] aan te wijzen als gemeentelijk monument.
1.1.
Het college heeft de aanvraag met het besluit van 20 april 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Tegen de beslissing op bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De gemeente heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vertegenwoordigd door [naam 1] , de gemachtigden van het college en de gemachtigde van de gemeente, vergezeld door [naam 2] .

Totstandkoming van het besluit

2. Bij brief van 25 maart 2021 heeft eiseres het college verzocht om de panden [adres] aan te wijzen als gemeentelijke monument. Ter onderbouwing van het verzoek wordt gewezen op de cultuurhistorische waarde van de panden die is gelegen in de herinnering aan de scheepswerven die Kampen ooit rijk was.
3. Het college heeft naar aanleiding van het verzoek Het Oversticht gevraagd om een beoordeling uit te voeren aan de hand van de landelijk gehanteerde criteria. Het Oversticht heeft in juli 2021 een rapport gewezen ten aanzien van de monumentale waarden van de [adres] waarin zij concludeert dat [adres] op basis van de landelijke criteria in aanmerking komt voor de aanwijzing als gemeentelijk monument.
4. Ook heeft het college advies gevraagd aan de Monumentenraad Kampen. De Monumentenraad heeft op 16 september 2021 advies uitgebracht aan het college waarin de Monumentenraad concludeert in te kunnen stemmen met de aanwijzing van [adres] als gemeentelijk monument.
5. Bij brief van 18 november 2021 heeft eiseres het college verzocht om spoedig een besluit op haar aanvraag te nemen.
6. Bij brief van 2 december 2021 heeft het college aan eiseres laten weten nog geen besluit te willen nemen op haar aanvraag om [adres] als gemeentelijk monument aan te wijzen, omdat het college wacht op de resultaten van een (locatie)onderzoek voor een exposeerlocatie van de opgedoken IJsselkogge.
7. Op 24 februari 2022 heeft eiseres het college in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit op haar aanvraag.
8. Op 20 april 2022 heeft het college het verzoek van eiseres om de panden [adres] aan te wijzen als gemeentelijk monument afgewezen.
9. Bij brief van 28 april 2022 heeft eiseres bezwaar ingediend tegen de afwijzing van haar verzoek.
10. Bij brief van 20 juni 2022 heeft eiseres vervolgens bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een dwangsombeschikking na haar ingebrekestelling van 24 februari 2022. Het college heeft vervolgens een dwangsom aan eiseres uitbetaald.
11. Op 20 september 2022 (met rectificatie van 21 september 2022) heeft de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Kampen advies uitgebracht aan het college, inhoudende om een zienswijze te vragen aan de eigenaar van de panden (de gemeente) en vervolgens de betrokken belangen af te wegen alvorens op het bezwaar te beslissen.
12. Bij brief van 12 oktober 2022 heeft het college aan eiseres laten weten het advies van de commissie bezwaarschriften over te nemen en de gemeente om een zienswijze te vragen.
13. Op 15 november 2022 heeft de gemeente een zienswijze ingediend bij het college. Eiseres heeft vervolgens op 13 januari 2023 weer gereageerd op de zienswijze van de gemeente.
14. Op 21 maart 2023 heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

15. De rechtbank beoordeelt de weigering van het college om de panden [adres] aan te wijzen als gemeentelijk monument. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
16. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Juridisch kader
17. Per 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en het Omgevingsplan van de gemeente Kampen in werking getreden. De Erfgoedverordening 2011 van de gemeente Kampen (hierna: de erfgoedverordening) is op grond van artikel 22.4 van de Omgevingswet gelezen in samenhang met artikel 2.8 onder B van de Invoeringswet Omgevingswet (Staatsblad 2020, 172) en het enig artikel, aanhef en onder 1 en onder b van het Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van onder meer de Invoeringswet Omgevingswet (Staatsblad 2023, 113) in werking gebleven. Dat betekent dat op (de beoordeling van het) bestreden besluit de bepalingen uit de erfgoedverordening van toepassing blijven en de rechtbank bevoegd blijft over het bestreden besluit te oordelen.
18. De voor de beoordeling van het beroep relevante bepalingen uit de erfgoedverordening zijn te vinden in de bijlage, die onderdeel van deze uitspraak uitmaakt.
Het beroep
De termijnoverschrijding
19. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het college de voorgeschreven procedure uit de erfgoedverordening heeft geschonden, omdat er niet is beslist binnen de daarvoor gestelde termijn. Het college heeft (veel) te laat beslist.
19.1.
De rechtbank stelt vast dat uit artikel 4 van de erfgoedverordening volgt dat het college binnen 8 weken na ontvangst van het advies van de monumentenraad, maar in ieder geval binnen 16 weken na de adviesaanvraag beslist op de aanvraag. Op grond van het derde lid van dit artikel kan het college de beslistermijn met een redelijke termijn verlengen. Hier heeft het college geen gebruik van gemaakt. Eiseres heeft op 25 maart 2021 de aanvraag ingediend. Het college had daarom uiterlijk op 15 juli 2021 moeten beslissen op de aanvraag. Het college heeft echter pas op 20 april 2022 beslist op de aanvraag. De door het college gegeven reden voor het uitblijven van een besluit, namelijk het wachten op resultaten van een onderzoek naar een mogelijke exposeerlocatie van de IJsselkogge, is volgens de rechtbank geen goed argument om besluitvorming rondom de aanvraag tot aanwijzing van de panden tot een gemeentelijk monument uit te stellen.
19.2.
De rechtbank overweegt echter dat overschrijding van de beslistermijn niet kan leiden tot onrechtmatigheid van het besluit. Eiseres heeft immers andere rechtsmiddelen tot haar beschikking om een besluit van het college af te dwingen, namelijk door het college een ingebrekestelling te sturen, een dwangsom bij niet tijdig beslissen te vorderen en een beroep in te dienen bij de rechtbank wegens niet tijdig beslissen. Eiseres heeft hier ook gebruik van gemaakt door het college op 24 februari 2022 in gebreke te stellen, waarna het college op 20 april 2022 alsnog heeft besloten op haar aanvraag. De beroepsgrond kan dan ook niet leiden tot een gegrond beroep.
De belangenafweging
20. Eiseres stelt zich daarnaast op het standpunt dat het college het besluit ter afwijzing van de aanvraag om de panden [adres] aan te wijzen als gemeentelijk monument niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Uit noch het primaire besluit, noch het bestreden besluit blijkt welke belangenafweging het college heeft gemaakt ter beoordeling van de aanvraag van eiseres. Het besluit kan daarom niet in stand blijven.
20.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat in het besluit voldoende is gemotiveerd welke belangen zijn afgewogen en waarom de aanvraag tot aanwijzing van de panden als gemeentelijk monument is afgewezen.
20.2.
Uit artikel 3 van de erfgoedverordening volgt dat het college een onroerende zaak kan aanwijzen als gemeentelijk monument. Daarbij heeft het college discretionaire bevoegdheid om te bepalen of de onroerende zaak die van monumentale waarde is, als gemeentelijk monument moet worden aangewezen. Het college dient daarbij de betrokken belangen af te wegen. Dit is tussen partijen niet in geschil. De rechtbank toetst de beleidsruimte die het college toekomt terughoudend. Dit houdt in dat de rechter niet toetst of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen, maar of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
20.3.
Nu de monumentale waarde die de panden aan de [adres] toekomt, niet in geschil is, dient de rechtbank te beoordelen of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de panden niet als gemeentelijk monument aan te wijzen. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is en dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag van eiseres om de panden [adres] aan te wijzen als gemeentelijk monument is afgewezen. Het besluit is daarmee in strijd met het motiveringsbeginsel. Zij overweegt daartoe als volgt.
20.4.
Het college stelt in het primaire en het bestreden besluit dat het belang van de eigenaar van de panden (de gemeente) zwaarder weegt dan het belang van het behoud van het monument. Daarbij stelt het college dat het belang van de eigenaar is gelegen in een mogelijke herontwikkeling van het gebied van de Hanzewerf in het geval dat dit gebied wordt gekozen als exposeerlocatie van de IJsselkogge. Een aanwijzing van de panden [adres] als gemeentelijk monument belemmert mogelijk deze ontwikkeling, aldus het college. De rechtbank overweegt dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt welke concrete belemmeringen de gemeentelijke monumentstatus van de panden met zich meebrengt indien de Koggewerf wordt gekozen als exposeerlocatie van de IJsselkogge. Niet duidelijk is wat de exposeerruimte voor de IJsselkogge (mogelijk) betekent voor de panden [adres] . Het enkele feit dat de IJsselkogge mogelijk geëxposeerd wordt op de Koggewerf en dat daarvoor een exposeerruimte moet komen, is niet een belemmering die concreet genoeg is om er aan in de weg te staan de panden [adres] een monumentenstatus toe te kennen. Althans, het college heeft dat niet voldoende inzichtelijk gemaakt. Het toekennen van een gemeentelijke monumentenstatus betekent namelijk niet dat eventueel in de toekomst gewenste aanpassingen, wijzigingen of sloop van de panden geen doorgang kunnen vinden, maar alleen dat daarvoor eerst een omgevingsvergunning zal moeten worden aangevraagd en dat zal worden beoordeeld of de wijzigingen geen al te grote inbreuk maken op de monumentale waarden. Reeds hierom kleeft er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. Daar komt bij dat het college noch in het primaire besluit, noch in het bestreden besluit de financiële positie van de eigenaar betrekt bij de belangenafweging, terwijl juist dit aspect door de eigenaar van de panden in de beroepsprocedure wordt benadrukt. Ook door dit niet mee te nemen in de belangenafweging die ten grondslag ligt aan de besluitvorming, kleeft er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit.
20.5.
Samenvattend concludeert de rechtbank dat het college gelet op de huidige belangenafweging niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van de aanwijzing van de panden aan de [adres] als gemeentelijk monument. Uit de besluitvorming volgt dat het college niet de betrokken belangen inzichtelijk heeft gemaakt. Dit levert een motiveringsgebrek op.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Dit is in strijd is met het motiveringsbeginsel dat is vastgelegd in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Omdat het beroep gegrond is moet het college ook het griffierecht aan eiseres vergoeden.
22. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor acht weken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 maart 2023;
- draagt het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Fortuin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
De rechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: relevante bepalingen van de Erfgoedverordening 2011 van de gemeente Kampen

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.
2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentenraad en stellen zij degenen die als eigenaren in de kadastrale legger bekend staan in de gelegenheid hun zienswijze naar voren te brengen. In spoedeisende gevallen kan het vragen van het advies achterwege blijven.
3. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de aanwijzing van een monument als beschermd gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.
4. Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.
5. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

1. De monumentenraad adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek van het college.
2. Het college beslist binnen 8 weken na ontvangst van het advies van de monumentenraad, maar in ieder geval binnen 16 weken na de adviesaanvraag.
3. Burgemeester en wethouders kunnen, indien daartoe naar hun oordeel gegronde redenen bestaan, de in het tweede lid bedoelde termijn met een redelijke termijn verlengen, mits zij de betrokkenen daarvan schriftelijk in kennis stellen binnen de in het tweede lid bedoelde termijn.