ECLI:NL:RBOVE:2024:3032

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
AK_23_1431_tu
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Woo-verzoek tot openbaarmaking van documenten door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt een Woo-verzoek behandeld van eiser, die documenten heeft opgevraagd met betrekking tot de positie van een bedrijf in relatie tot het fosfaatreductieplan. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft in eerste instantie het verzoek afgewezen, maar heeft na bezwaar van eiser enkele documenten openbaar gemaakt. Eiser stelt echter dat de verstrekte informatie onvolledig is en dat er meer documenten beschikbaar moeten zijn, met name aangaande de driehoeksoverleggen. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen aanvullende documenten zijn en geeft de minister de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen. De rechtbank stelt een termijn van acht weken voor het herstel en vraagt de minister binnen twee weken te melden of hij gebruik maakt van deze gelegenheid. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en de verplichting van bestuursorganen om alle relevante informatie te verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1431

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister,

(gemachtigde: mr. J. van Essen).

Inleiding

1. Bij besluit van 22 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser, (toen nog) gebaseerd op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), tot openbaarmaking van stukken afgewezen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.1.
In het besluit van 24 maart 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2. De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De totstandkoming van het besluit
3. Eiser heeft op 29 maart 2022 de minister verzocht tot openbaarmaking van alle stukken, zoals verslagen of notulen van vergaderingen, app/msm-contacten, interne stukken en correspondentie met derden, met betrekking tot de positie van [bedrijf 1] in relatie tot de totstandkoming van het fosfaatreductieplan vanaf 2014. Ditzelfde heeft eiser verzocht ten aanzien van de totstandkoming en uitvoering van het fosfaatrechtenstelsel en ten aanzien van alle stukken waaruit het schrappen/laten verdwijnen van de koperserkenning boerderijmelk [bedrijf 1] (of hoe dan ook genaamd) blijkt.
4. De minister heeft met het primaire besluit van 22 juni 2022 het verzoek tot openbaarmaking – op grond van de Wet open overheid (Woo) – afgewezen, omdat er na onderzoek in de systemen geen op eisers verzoek betrekking hebbende documenten aangetroffen zijn. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
5. Het door eiser gemaakte bezwaar is met het bestreden besluit van 24 maart 2023 gegrond verklaard. De minister heeft daarin toegelicht dat naar aanleiding van het bezwaarschrift nogmaals een zoekslag heeft plaatsgevonden binnen het ministerie. Daarbij zijn zes documenten aangetroffen. Deze zijn door de minister openbaar gemaakt. Over het verzoek om openbaarmaking van informatie over het LNV beleid dat had moeten leiden tot eliminatie van melkveebedrijf [bedrijf 2] ([bedrijf 1]) merkt de minister op dat daarover geen informatie is aangetroffen.
De beoordeling door de rechtbank
Heeft de minister alle relevante informatie overgelegd?
6. Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. [1] Bij de beoordeling of een stelling van een bestuursorgaan niet ongeloofwaardig voorkomt, zal worden betrokken op welke wijze het onderzoek is verricht. [2]
7. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de minister verstrekte informatie onvolledig is en slechts een zeer beperkt deel vormt van dat wat is gevraagd door hem. Eiser heeft er daarbij (onder meer) op gewezen dat in de overgelegde stukken bijvoorbeeld wordt gesproken over driehoeksoverleggen (ook wel: DHO) die hebben plaatsgevonden, maar dat van die overleggen nadere informatie ontbreekt.
8. Uit de openbaar gemaakte mail van 21 april 2020 volgt dat het dossier van eiser op 16 april 2020 in het driehoeksoverleg is besproken en is geconcludeerd dat er beschikkingen hadden moeten uitgaan, maar dat de regeling in 2017 aflopend was (document 1). In een openbaargemaakt verslag van een inhoudelijk overleg staat vermeld dat uitzonderingsgevallen zullen worden besproken in het driehoeksoverleg tussen V&H, JZ en Beleid (document 2). In twee openbaar gemaakte mails van 20 april 2020 betreffen de onderwerpen van de mails ‘Notulen Driehoeksoverleg FRP’ en ‘RE: Notulen Driehoeksoverleg FRP’, waarbij in deze laatste mail wordt aangegeven dat het echt iets is om te beslissen in het driehoeksoverleg (document 3). In een andere openbaar gemaakte mail van 16 april 2020 wordt als onderwerp vermeld ‘RE: Driehoeksoverleg FRP’, waarbij de zaak van eiser wordt besproken (document 4). In een mail van 28 juni 2021 betreft het onderwerp ‘Terugkoppeling/actielijst uit overleg DHO FRR en FRP’, waarin wordt vermeld dat er geen actie uit voortkomt (document 5). In de mail van 16 juni 2021 is het onderwerp ‘RE:DHO FRR en FRP’ (document 5).
9. Dit duidt er volgens de rechtbank op dat – zoals eiser stelt – aannemelijk is dat er bij de minister meer stukken beschikbaar zijn ten aanzien van de driehoeksoverleggen, zoals de daadwerkelijke notulen en beslissingen die uit de overleggen voort zijn gekomen.
Op de zitting heeft de minister verklaard dat verdere informatie over de driehoeksoverleggen ontbreekt, omdat het project ten aanzien van de fosfaatrechten op zijn eind liep, waardoor er dus minder was om te overleggen en slechts – via Teams – mondeling onderwerpen zijn besproken en beslissingen zijn genomen en de mails als notulen moeten worden aangemerkt. Echter, tegen de hiervoor beschreven achtergrond vindt de rechtbank dat de minister met enkel deze verklaring onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er zich niet meer stukken onder hem bevinden dan die hij tot nu toe openbaar heeft gemaakt. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat – zoals de minister ter zitting heeft aangegeven – enkel een zoekslag heeft plaatsgevonden bij de afdelingen vergunning en handhaving (V&H) en juridische zaken (JZ), terwijl uit document 2 blijkt dat ook Beleid was aangesloten bij deze overleggen. Het voorgaande leidt de rechtbank daarom tot de conclusie dat het mogelijk is dat de minister over meer stukken beschikt die onder het verzoek van eiser vallen en openbaar gemaakt moeten worden. Dit betekent dat de stelling van de minister, dat er niet meer stukken aanwezig zijn, niet zonder meer geloofwaardig is.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de minister met het bestreden besluit alle bij hem aanwezige documenten openbaar heeft gemaakt die onder het verzoek van eiser vallen.
10.1.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om de minister in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet de minister nader motiveren waarom betreffende stukken ten aanzien van bijvoorbeeld de driehoeksoverleggen niet onder hem berusten. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de minister het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
10.2.
De minister moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als de minister gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van de minister. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. Smitstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4850.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1743.