ECLI:NL:RBOVE:2024:2956

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
71-310975-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van drugshandel, gijzeling en deelname aan een criminele organisatie met betrekking tot heroïne en cocaïne

Op 5 juni 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer en handel in verdovende middelen, waaronder heroïne en cocaïne. De verdachte is schuldig bevonden aan meerdere feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het medeplegen van gijzeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen gedurende een periode van anderhalf jaar betrokken was bij de invoer van meer dan 200 kilogram heroïne in Nederland en de voorbereiding van de invoer van 650 kilogram heroïne vanuit Iran. Daarnaast was de verdachte betrokken bij een gewelddadige gijzeling van een slachtoffer, waarbij het slachtoffer onder dwang werd gehouden om een geldbedrag te betalen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en dat zijn handelen een ernstige bedreiging vormt voor de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71-310975-21 (P)
Datum vonnis: 5 juni 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officieren van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats] (Turkije),
Vertrokken Onbekend Waarheen (VOW).

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 april 2024, 18 april 2024, 23 april 2024 en 28 mei 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie en van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. W. van Vliet, advocaat in Amsterdam-Duivendrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van drugsgerelateerde misdrijven, valsheid in geschrifte en/of witwassen;
feit 2:samen met anderen, opzettelijk, 214,94 kilogram heroïne binnen Nederlands grondgebied heeft gebracht en/of heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd en/of aanwezig heeft gehad;
feit 3: samen met anderen, opzettelijk, meermalen cocaïne heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd en/of aanwezig heeft gehad;
feit 4: samen met anderen een geldbedrag van circa € 28.407,41 heeft witgewassen en/of zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van dit geldbedrag;
feit 5: samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft getroffen om een partij van 150 kilogram en een partij van 500 kilogram heroïne vanuit Iran binnen het Nederlands grondgebied te brengen en/of te bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren en vervoeren;
feit 6: samen met anderen [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 juni 2021 te [plaats 1] en/of Oosterhout en/of [plaats 8] en/althans (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, bestaande uit hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 2 en/of 10a van de Opiumwet, en/of
- artikel 225 en/of 420bis van het Wetboek van Strafrecht
(zaaksdossier 1);
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 25 maart 2021 te [plaats 1] en/of Oosterhout en/of [plaats 8] en/althans (elders) in Nederland en/of te Antwerpen (België), althans in België,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en/of
- opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- opzettelijk aanwezig heeft gehad
(ongeveer) 214,94 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van (een) materia(a)l(en) bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet (zaaksdossier 8);
3.
hij op een of meer (nader te noemen) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 juni 2021 te [plaats 1] en/althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/althans alleen,
meermalen, althans eenmaal (telkens)
- opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- opzettelijk aanwezig heeft gehad
een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van (een) materia(a)(en) bevattende cocaïne, en/althans (telkens) zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en wel:
- op 25 november 2020 een hoeveelheid van ongeveer 9 kilogram cocaïne (zaaksdossier 6), en/of
- op 25 februari 2021 een hoeveelheid van ongeveer 1 kilogram cocaïne (zaaksdossier 6), en/of
- op 3 en/of 4 maart 2021 een hoeveelheid van (in totaal/ongeveer) 41 kilogram cocaïne (zaaksdossier 6);
4.
hij op of omstreeks 1 juni 2021, te [plaats 1] , en/althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(in een woning aan de [adres 1] te [plaats 1] )
a)
(telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten één of meer (contant(e)) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 28.407,41 euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op de/het geldbedrag(en) was/waren, en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp/voornoemde geldbedrag(en), voorhanden heeft gehad,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of
b)
(telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten één of meer (contant(e)) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 28.407,41 euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, en/of van voornoemde voorwerp (en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp (en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
en/of
c)
(telkens) één of meer voorwerp(en), te weten één of meer (contant(e)) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 28.407,41 euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en),
Heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die/dat geldbedrag(en) wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen geldbedrag(en) betrof(fen);
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2020 tot en met 1 juni 2021, te [plaats 1] en/of [plaats 2] , en/althans/in elk geval (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk (vanuit Iran) binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een) aanzienlijke (handels)hoeveelheid/hoeveelheden van (ongeveer) 150 en/of 500 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn medeverdachte(n) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (één van) zijn medeverdachte(n) tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar (telkens) opzettelijk,
- contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt en/of een of meer bespreking(en) en/of ontmoetingen gehad met zijn/hun mededader(s) met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van die heroïne, en/of
- ( in Iran) een of meer container(s) met een (dek)lading ter verzending naar Nederland heeft besteld/gekocht, en/of
- ( in verband met die bestelling (en)) een of meer mail(s) heeft/hebben opgemaakt en/of opdracht tot het verzenden van die mail(s) heeft/hebben gegeven, en/of
- een of meer storting(en) van geldbedragen en/of (vervolgens) betaling(en) heeft gedaan/verricht ten behoeve van de aanschaf van die container(s) met (dek)lading en/of de betaling voor de verzending van die container(s) van Iran naar Nederland, althans Europa
(zaaksdossier 7);
6.
hij op of omstreeks 28 september 2020 te [plaats 2] ,
tezamen en in verenging met een ander of anderen, althans alleen,
nabij en in een pand aan de [adres 2] in [plaats 2] , een persoon, genaamd [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door toen daar tezamen en in vereniging met die ander(en) en/althans alleen:
- die [slachtoffer] vast te pakken en/of vast te houden en/of vervolgens die dat pand binnen te duwen/drukken/trekken, althans te dwingen dat pand binnen te gaan, en/of
- ( vervolgens) in dat pand die [slachtoffer] op een stoel plaats te laten nemen en/of tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij op die stoel moest blijven zitten, en/of
- die [slachtoffer] (meermalen/met kracht) op/tegen het hoofd en/of lichaam te stompen en/of te slaan, en/of
- die [slachtoffer] heeft/hebben gedreigd in een in die loods staande koelcontainer (op -20 graden Celsius) te stoppen, en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen/roepen –zakelijk weergegeven- dat het geld boven tafel moet komen,
met het oogmerk een ander, te weten die [slachtoffer] en/of een of meer bekende(n) van die [slachtoffer] te dwingen iets te doen of niet te doen, te weten een geldbedrag van euro 13.660,- althans enig geldbedrag aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) te betalen/over te dragen (zaaksdossier ZD09).

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 partieel nietig is. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het feit onvoldoende feitelijk omschreven is, zodat de verdediging zich niet goed kan verdedigen. De tenlastelegging bestaat grotendeels uit de wettelijke omschrijving van het strafbare feit ‘criminele organisatie’. Er worden slechts twee personen benoemd en de strafbare feiten die de organisatie zou hebben beoogd. De feitelijke handelingen die verdachte zou hebben verricht en waaruit zijn deelname zou bestaan, worden niet genoemd.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 geldig is, omdat de rol van de verdachten in het einddossier voldoende helder wordt beschreven. De dagvaarding is duidelijk geformuleerd en het dossier is daar voldoende op toegesneden, zodat volstrekt helder is waartegen verdachte zich dient te verdedigen.
Bij de beoordeling van de geldigheid van de dagvaarding gaat het om de vraag of het gemaakte verwijt voor de verdachte begrijpelijk is. De rechtbank overweegt dat de tenlastelegging wat betreft feit 1 in combinatie moet worden gezien met het gehele dossier van onderzoek 26Donau/26Wayne. Dit dossier bestaat uit verschillende zaaksdossiers waaronder zaaksdossier 1, dat specifiek ziet op de criminele organisatie en waarin uitgebreid wordt omschreven welke de rol verdachte en de verschillende medeverdachten daarin zouden hebben vervuld. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het voor verdachte voldoende duidelijk moet zijn waartegen hij zich diende te verdedigen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is voldaan en dat de dagvaarding geldig is. Het verweer van de raadsman zal derhalve worden verworpen.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officieren van justitie ontvankelijk zijn en de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Medio 2020 is het strafrechtelijk onderzoek 26Donau gestart naar aanleiding van informatie over personen die zich bezig zouden houden met de invoer van en de handel in verdovende middelen. Gedurende het onderzoek zijn meer dan dertig personen als verdachte aangemerkt, waaronder verdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Voor [medeverdachte 1] is een afzonderlijk deelonderzoek geopend onder de naam 26Wayne.
Het dossier 26Donau/26 Wayne beschrijft een internationale criminele organisatie waarvan een Nederlands deel, bestaande uit verschillende netwerken en samenwerkingsverbanden, nauw samenwerkt met een deel van de criminele organisatie in Zuid-Amerika. De criminele organisatie zou verdovende middelen, waaronder cocaïne, vanuit Mexico via Spanje naar Nederland smokkelen in, aan of tussen dragermateriaal (zoals gasbetonblokken). De verdovende middelen zouden in Nederland uit het dragermateriaal worden verwijderd en/of in laboratoria (cocaïne-wasserijen) met behulp van chemicaliën verder worden bewerkt.
[medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) worden ervan verdacht leiding te hebben gegeven aan de criminele organisatie in Nederland. Zij zouden ieder afzonderlijk van elkaar de beschikking hebben gehad over een netwerk van personen van voornamelijk Turkse en Marokkaanse afkomst en nauw hebben samengewerkt met een deel van de criminele organisatie in Mexico. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zouden de beschikking hebben gehad over drugslaboratoria in [plaats 3] en [plaats 4] , waar Mexicaanse leden van de organisatie werkzaam waren vanwege hun specifieke kennis van onder meer het productieproces. Kiloblokken cocaïne die uit deze laboratoria afkomstig zouden zijn, zouden worden voorzien van logo's/stempels en worden ondergebracht in een ‘safehouse’ in een verborgen ruimte. Wanneer de organisatie een afnemer voor de cocaïne zou hebben, zouden de blokken uit het safehouse worden gehaald en op straat worden overgedragen in ruil voor contant geld. De verdovende middelen en het geld zouden worden vervoerd in voertuigen met een verborgen ruimte. Binnen onderzoek 26Donau/26Wayne is zicht gekregen op een ‘safehouse’ aan de [adres 3] in Rotterdam. Tijdens een inval door de politie op 11 maart 2021 is daar een aantal verdachten aangehouden en zijn onder meer hoeveelheden cocaïne, contant geld en wapens in beslag genomen.
Het einddossier en de nadien aanvullend verstrekte stukken vormen de weerslag van de onderzoeksresultaten. Het zijn deze resultaten, gezien in samenhang met en tegen de achtergrond van de tegen verdachte uitgebrachte tenlastelegging, die ter beoordeling voorliggen.
Verdachte wordt door het Openbaar Ministerie beschouwd als iemand die als tussenhandelaar betrokken was bij de (door)verkoop en aflevering van een deel van de blokken cocaïne afkomstig van de cocaïnewasserij(en) van de organisatie. Daarnaast zou hij, los van de organisatie van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , samen met [medeverdachte 2] betrokken zijn geweest bij (het voorbereiden van) de invoer van twee partijen heroïne vanuit Iran en een partij cocaïne vanuit Peru. Ook zou hij betrokken zijn geweest bij de gijzeling van een persoon.
4.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de stemherkenningen met betrekking tot verdachte onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat aan de herkenningen gebreken kleven.
Ten aanzien van feit 1 is vrijspraak bepleit, omdat het dossier geen blijk geeft van het vereiste onvoorwaardelijke opzet van verdachte.
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit voor feit 2, omdat het noodzakelijke terugplaatsmonster niet is geplaatst. De invoer van de verdovende middelen is niet voltooid, omdat de vrachtwagen in Antwerpen is onderschept. Subsidiair dient verdachte vrijgesproken te worden wegens het ontbreken van wetenschap.
Ten aanzien van feit 3 is tevens vrijspraak bepleit, omdat de wetenschap (van verdovende middelen) niet kan blijken uit de observaties, de stemherkenningen en de gesprekken over verdachte. Daarnaast kan verdachte op basis van het proces-verbaal van identificatie niet worden aangemerkt als de gebruiker van het SkyECC-account ‘ [accountnaam 1] ’.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken, wegens het ontbreken van wetenschap. Subsidiair dient vrijspraak te volgen, omdat niet kan worden vastgesteld dat het geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf. Het geldbedrag kan namelijk afkomstig zijn uit de omzet van het bedrijf van verdachte. Meer subsidiair kan worden vastgesteld dat het geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf. Dit kan enkel ‘eenvoudig (schuld)witwassen’ opleveren. Nu dit niet ten laste is gelegd, dient vrijspraak te volgen. Uit de ‘heler-steler-regel’ volgt volgens de raadsman dat vrijspraak moet volgen voor heling.
Voor feit 5 is primair vrijspraak bepleit, nu verdachte geen concrete voorbereidingshandelingen heeft verricht. Subsidiair is vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wetenschap.
Voor feit 6 – ten aanzien van de situatie binnen de loods – dient primair vrijspraak te volgen wegens het gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Subsidiair dient vrijspraak te volgen, nu het aandeel van verdachte niet uit het dossier blijkt. Ten aanzien van de situatie buiten de loods dient ook vrijspraak te volgen, omdat het bij de linker schouder pakken van het slachtoffer niet als gijzeling kan worden gezien en die bijdrage niet van voldoende gewicht is om te spreken van medeplegen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Alvorens de rechtbank overgaat tot de bespreking van de feiten, zullen eerst de identificaties van de verschillende SkyECC-accounts worden besproken. Vervolgens zal de rechtbank feit 2 tot en met feit 6 bespreken, alvorens zij ingaat op feit 1 (de criminele organisatie).
4.4.1
De bewijsmiddelen
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de feiten en omstandigheden vast, waarbij in de voetnoten zal worden verwezen naar de voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen. [1]
4.4.2
Stemherkenningen
In het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 2] was opnameapparatuur aangebracht waarmee vertrouwelijke communicatie (OVC-gesprekken) werd opgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat zich in het dossier geen proces-verbaal van stemherkenning bevindt. Dit is echter niet verplicht en ook niet altijd nodig om OVC-gesprekken en deelnemers aan die gesprekken te kunnen duiden. In het voertuig wordt gesproken tussen twee personen, waarvan door het onderzoeksteam tijdens observaties is waargenomen dat deze personen [medeverdachte 2] en [verdachte] betreffen. Daar komt bij dat in het voertuig familierelaties worden besproken, zodat vrij eenvoudig te duiden is welke persoon bij welke stem hoort. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van de gesprekken en evenmin aan de duiding van degene die spreekt. Deze duiding wordt bovendien in voldoende mate ondersteund door andere hierna te noemen bewijsmiddelen. Een sprekend voorbeeld daarvan is te vinden onder paragraaf 4.4.4.1 (de eerste twee alinea’s onder het kopje “voorbereidende handelingen met betrekking tot het transport”). De verdediging heeft ook niets aangevoerd dat aanleiding zou kunnen geven om daaraan te twijfelen. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
4.4.3
Identificaties van de SkyECC-accounts
Voor de bewijsvoering komt het in belangrijke mate aan op de inhoud van de ter beschikking gekomen SkyECC-data. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verschillende verdachten gebruik hebben gemaakt van telefoontoestellen waarop deze dienst geïnstalleerd was. De accounts stonden niet op hun eigen naam geregistreerd. In het geval van SkyECC was sprake van een gebruikersnaam. De vraag die in deze zaak en de zaken van verschillende medeverdachten moet worden beantwoord, is of de personen tegen wie het Openbaar Ministerie in dit onderzoek vervolging heeft ingesteld, te identificeren zijn als de gebruikers van de aan ieder van hen toegeschreven accounts.
De SkyECC-berichten in het dossier worden weergegeven in UTC-tijd, wat inhoudt dat het in de periode van 29 maart 2020 tot 25 oktober 2020 (zomertijd) in Nederland twee uren later was dan de weergegeven UTC-tijd en in de periode van 27 oktober 2019 tot 29 maart 2020 (wintertijd) in Nederland een uur later was dan de weergegeven UTC-tijd. Wanneer hierna over tijden wordt gesproken, is dat omgerekend naar de Nederlandse tijd.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het SkyECC-account “ [accountnaam 1] ”, [medeverdachte 1] van het account “ [accountnaam 2] ” [2] , [medeverdachte 2] van het account “ [accountnaam 3] ” [3] en medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) van het account “ [accountnaam 4] ” [4] .
De identificatie van verdachte als gebruiker van het SkyECC-account [accountnaam 1] volgt onder meer uit het volgende.
Op 16 december 2020 werd tijdens een observatie met inzet van een technisch hulpmiddel vastgesteld dat [verdachte] vermoedelijk gebruikt maakte van een telefoontoestel met het IMEI-nummer [nummer] . Aan dit IMEI-nummer was het SkyECC-account [accountnaam 1] gekoppeld. Dit account had contact met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] .
Ten behoeve van onderzoek 26Wayne werden verschillende technische hulpmiddelen ingezet. Er werden locatiegegevens gegenereerd van de volgende voertuigen: de Ford Kuga met kenteken [kenteken 1] , in gebruik bij [verdachte] , de Volkswagen Up met kenteken [kenteken 2] , op naam van het bedrijf [bedrijf 1] , in gebruik bij [medeverdachte 1] , en de Range Rover met kenteken [kenteken 3] , in gebruik bij [medeverdachte 2] . In het voertuig van [medeverdachte 2] was opnameapparatuur aangebracht waarmee vertrouwelijke communicatie (OVC-gesprekken) werd opgenomen. Van eerdergenoemd IMEI-nummer werden door middel van een printertap locatiegegevens gegenereerd. Verder werden meerdere observaties gedaan.
Het telefoontoestel met bovengenoemd IMEI-nummer straalde in de nachtelijke uren zendmasten aan in [plaats 5] , zijnde de woonplaats van [verdachte] . Tevens maakte het toestel steevast reisbewegingen samen met de Ford Kuga, waarbij zendmasten werden aangestraald in de omgeving van waar het voertuig zich op dat moment bevond.
Op 17 december 2020 straalde het toestel een zendmast aan op het adres Kanaaldijk-Zuid ter hoogte van perceel 9 in Eindhoven. Uit observaties van [verdachte] en [medeverdachte 2] bleek dat zij zich die dag bevonden in een pand aan de [adres 4] . De locatie van voornoemde zendmast is op ongeveer 800 meter gelegen van de [adres 4] . [5] Het toestel en de Ford reisden met elkaar mee. [verdachte] en [medeverdachte 2] reisden samen in het voertuig die dag. Later die dag vertrok de Ford in de richting van de woning van [verdachte] op het adres [adres 1] in [plaats 1] .
Op 4 februari 2021 vroeg [medeverdachte 4] of [accountnaam 1] het schoolgeld voor zijn kinderen kon betalen. Vervolgens werd afgesproken dat [accountnaam 1] op 6 februari 2021 langs zou komen. Uit opgenomen OVC-gesprekken in de Range Rover bleek dat [verdachte] “bij meneer langs zou gaan” en dat dit in [plaats 6] zou zijn. [medeverdachte 2] vroeg aan [verdachte] of hij daar voor of na [naam 1] langs zou gaan. [medeverdachte 4] staat met zijn vrouw en kinderen ingeschreven op het adres [adres 5] in [plaats 6] . De Ford maakte op 6 februari 2021 samen met het telefoontoestel een reisbeweging vanaf [plaats 1] , via [naam 1] , naar de [adres 5] in [plaats 6] . Uit opgenomen telecommunicatie kon ook worden afgeleid dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in gebruik bij [verdachte] meereisde met de Kuga. [6]
Op 25 februari 2021 zei [accountnaam 1] tegen [medeverdachte 2] dat hij gebeld had en om 06:30 uur met de Abchaziër had afgesproken. Vervolgens zei [accountnaam 1] direct daarna dat hij (de rechtbank begrijpt: de Abchaziër) zei: “ik ben een beetje ver weg”. In chatberichten van enkele minuten eerder had [accountnaam 1] contact met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zei toen: “Tja ik ben wat ver weg, maar ik zal om 06:30 uur terug zijn”. Nadat [medeverdachte 1] aangaf dat hij ver weg was, nodigde hij [accountnaam 1] uit om te komen naar een patatkraam aan de [adres 6] . Het telefoontoestel straalde die dag aan op het adres [adres 6] . Uit de locatiegegevens van de Volkswagen Up en de Ford Kuga bleek dat deze zich op 25 februari 2021 om respectievelijk 17:15 uur en 17:21 uur aan de [adres 6] bevonden. Op deze locatie was een patatkraam gevestigd. [7]
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank – anders dan door de verdediging is bepleit – vast dat verdachte de gebruiker was van het SkyECC-account [accountnaam 1] . Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van de bovenstaande identificaties en zal de rechtbank [verdachte] aanduiden als de gebruiker van deze gebruikersnaam.
4.4.4
Feit 2, zaaksdossier 8
4.4.4.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Huur van de loods
Medeverdachte [medeverdachte 5] is (mede)eigenaar van het bedrijf [bedrijf 2] in [plaats 7] (België). [8] Met ingang van 1 november 2020 is [medeverdachte 5] op naam van [bedrijf 2] een huurovereenkomst aangegaan voor een opslagruimte aan de [adres 7] in [plaats 8] . Deze loods werd in de periode daarvoor door [verdachte] gehuurd. [9] [medeverdachte 5] is geboren in Irak en is van Irak naar Iran gevlucht. [10] Hij was tot zijn aanhouding op 1 juni 2021 de gebruiker van een Apple IPhone 12, waarin een simkaart met het mobiele nummer [telefoonnummer 2] is aangetroffen. [11] Hij maakte op dat moment al tien jaar gebruik van dit nummer en was de enige gebruiker van voornoemde Apple IPhone 12. [12]
Voorbereidende handelingen met betrekking tot het transport
Op 18 februari 2021 werd via SkyECC gesproken tussen [medeverdachte 4] en [verdachte] . [medeverdachte 4] zei dat morgen de “mail” en de gegevens moesten worden aangeleverd. [medeverdachte 4] zei dat 80 kilogram van de totale partij aan een persoon genaamd “ [naam 2] ” zou toebehoren. [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zouden voor hun diensten elk 10 kilogram ontvangen van [naam 2] , waarvan voor elke kilogram voor de kostprijs en het transport, € 5.500,-- betaald moest worden. Daarnaast werd voor het gebruik van de bedrijfsnaam € 100.000,-- ontvangen en tegen commissie de toestemming om van de 80 kilogram van [naam 2] , namens hem een hoeveelheid van 40 à 50 kilogram op de markt ter verkoop aan te bieden. [verdachte] zei tegen [medeverdachte 4] dat hier behoorlijk wat “spul/goed” was binnengehaald. [medeverdachte 4] zei tegen [verdachte] dat de lading zou bestaan uit 26 pallets met gedroogde bonen. [13]
Op 19 februari 2021 omstreeks 10:47 uur werd in het voertuig van het merk Range Rover met kenteken [kenteken 4] gesproken door [medeverdachte 2] en [verdachte] . [verdachte] zei dat [medeverdachte 4] naar het
e-mailadres van het bedrijf informeerde. Zij bespraken vervolgens dat [medeverdachte 5] het
e-mailadres van zijn bedrijf moest doorgeven, gewoon via WhatsApp. [medeverdachte 2] vroeg aan [verdachte] of op de documenten te zien zal zijn dat “het” uit Iran afkomstig is. [verdachte] zei: “Nee, Kirgizië”. [medeverdachte 2] vroeg of het met acht dagen hier was, wat [verdachte] bevestigde. [medeverdachte 2] vroeg vervolgens: “Hebben wij deze Iraniër (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 5] ) trouwens 50 toegezegd of 40?” [verdachte] zei dat het 40 (de rechtbank begrijpt: € 40.000,--) was. [medeverdachte 2] vroeg vervolgens of [medeverdachte 5] zijn e-mail al had gestuurd, wat [verdachte] bevestigde. Even later zei [medeverdachte 2] : “Maar als het wordt gepakt zal [medeverdachte 5] jou en mij erbij lappen! Hij zal met 90% zekerheid gaan praten! Laat ik je dat zeggen”. [verdachte] zei daarop: “Ja [medeverdachte 5] zal wel gaan praten”.
Diezelfde dag om 10:58 uur vroeg [verdachte] aan [medeverdachte 5] via WhatsApp om hem zijn e-mailadres te sturen. [medeverdachte 5] stuurde hem het e-mailadres [e-mailadres 1] . [14] [verdachte] stuurde dit e-mailadres vervolgens via SkyECC door naar [medeverdachte 4] .
Op 8 maart 2021 werd om 12:55 uur in de Range Rover gesproken door [medeverdachte 2] en [verdachte] . [medeverdachte 2] zei dat [medeverdachte 5] er vandaag wat relaxter uitzag, waarop [verdachte] zei: “Als het hopelijk veilig en wel dinges is dan zal hij nog relaxter zijn”. Ook zei [medeverdachte 2] dat hij, [medeverdachte 4] en [verdachte] “10” zouden krijgen en dat [medeverdachte 4] het had geregeld. [15]
[medeverdachte 5] had zijn schoonzus benaderd met de vraag of zij witte bonen in het buitenland kon bestellen. Zij was hier mee akkoord gegaan en had de douanepapieren ingevuld. De bonen zouden worden opgeslagen aan de [adres 7] in [plaats 8] . [16]
In een telefoongesprek tussen [medeverdachte 5] en zijn schoonzus van 11 maart 2021 werd gesproken over de lading, die zou bestaan uit 26 pallets van in totaal 17,5 ton aan gedroogde witte bonen. [17]
Op 11 maart 2021 omstreeks 15:37 uur waren [medeverdachte 2] en [verdachte] samen met [medeverdachte 5] bij de loods aan de [adres 7] in [plaats 8] . Op 12 maart 2021 reed [verdachte] naar [plaats 6] om [medeverdachte 4] bij zijn huis op te halen. [verdachte] en [medeverdachte 4] reden vervolgens samen naar de loods. Op dat moment was [medeverdachte 2] al in de loods aanwezig. [18]
Op 15 maart 2021 werden in aanwezigheid van [verdachte] en [medeverdachte 5] goederen uit de loods gehaald en geplaatst in een vrachtwagen. Op 17 maart 2021 omstreeks 10:56 uur kwam [verdachte] aan bij de loods, opende hij de deur met een sleutel en ging hij de loods binnen. [medeverdachte 2] kwam omstreeks 12:03 uur aan bij de loods en ging ook naar binnen. Omstreeks 13:10 uur verliet hij de loods weer. [medeverdachte 5] kwam omstreeks 12:47 uur aan bij de loods en ging naar binnen. Omstreeks 15:38 uur verliet [medeverdachte 5] de loods weer. [19]
Ook op 19 maart 2021 [20] omstreeks 11:29 uur werd in de Range Rover gesproken door [medeverdachte 2] en [verdachte] . Ze beklaagden zich over [medeverdachte 4] , omdat hij niets meer van zich had laten horen. Tijdens hun gesprek belde [verdachte] met [medeverdachte 5] over het moment dat de chauffeur zou arriveren. [medeverdachte 5] zei dat dit waarschijnlijk morgen zal zijn. Nadat [verdachte] het gesprek met [medeverdachte 5] beëindigde, praatte hij verder met [medeverdachte 2] . Laat “het” eerst maar komen, zei [medeverdachte 2] , waarop [verdachte] zei: “ [medeverdachte 5] wil niet dat andere mensen het zien”. [medeverdachte 2] zei:
“ [medeverdachte 5] weet nu ook al waar het “spul/goed” in zit!”. [verdachte] zei vervolgens: “Ja. En dit is een oude methode he!”, waarop [medeverdachte 2] zei: “Ja in de poten van pallets”. Daarna bespraken ze dat het mooie eraan is dat “het” niet direct van “daar” kwam, maar dat op de papieren staat dat het uit Kirgizië kwam.
Op 22 maart 2021 [21] omstreeks 12:03 uur zat [medeverdachte 2] met zijn zwager in het voornoemde voertuig. [medeverdachte 2] sprak met hem over de verdeling van de opbrengsten van een gesloten “deal”. Zijn zwager vroeg: “maar jij bent er niet bij met uithalen?”. [medeverdachte 2] zei: “Nee ik ben er niet bij. [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) gaat doen. En die Iranees met die baard van hem (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 5] )”.
Op 25 maart 2021 omstreeks 10:20 uur kwam [medeverdachte 5] aan bij de loods, opende hij de deur met een sleutel en ging hij de loods binnen. Omstreeks 10:48 uur vertrok hij weer. Omstreeks 15:10 uur kwam [verdachte] aan bij de loods, opende hij de deur met een sleutel en ging hij de loods binnen. Vervolgens vertrok hij enkele minuten later weer na het pand te hebben afgesloten. [22]
Transport en aantreffen heroïne
Op 25 maart 2021 hield de vrachtautocombinatie voorzien van het Poolse kenteken
[kenteken 5] zich omstreeks 03:36 uur op in Nederland, op de Rijksweg A67 nabij Venlo. De vrachtautocombinatie reed via Geldrop naar de Belgische grens en vervolgde zijn weg in de richting van Antwerpen. [23] De Belgische opsporingsdiensten troffen die ochtend 214,94 kilogram [24] heroïne [25] aan in de in de vrachtautocombinatie aanwezige houten pallets waarop zakken met witte bonen lagen. Onderdelen van de pallets waren uitgehold en gevuld met blokken heroïne. In de vrachtauto troffen zij een handgeschreven notitie aan met daarop de vermelding “klant”, het telefoonnummer [telefoonnummer 2] en de adresgegevens [adres 7] [plaats 8] (NL). [26]
In de telefoon van [medeverdachte 5] bevond zich een factuur van een bedrijf uit “Kyrgyzstan”. Daarop stond als koper vermeld: “[bedrijf 2]”, als bestemming “ [adres 7] [plaats 8] Nederland” en als omschrijving van de goederen “white beans” met een totale waarde van
$ 22.750,--. Ook stond het kenteken [kenteken 5] , van voornoemde vrachtautocombinatie, hierop vermeld. [27]
[medeverdachte 5] onderhield via Whatsapp contact met de chauffeur van voornoemde vrachtautocombinatie, die hij als contactpersoon had opgeslagen in zijn telefoon als “Kyrgizie”. [28] De chauffeur was naar Antwerpen gereden voor het inklaren van de goederen. [medeverdachte 5] betaalde de chauffeur op zijn verzoek twee keer € 1.000,--. [29] De eerste € 1.000,-- toen de chauffeur in Antwerpen was en de tweede € 1.000,-- bij de loods in [plaats 8] .
4.4.4.2 Overwegingen en conclusies
Uit de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat op
25 maart 2021 214,94 kilogram heroïne is onderschept in België en dat de beoogde bestemming van de heroïne Nederland was. Alleen het inklaren moest in Antwerpen gebeuren. De heroïne werd vanuit Iran, via Kirgizië, naar Nederland en vervolgens België vervoerd in een vrachtautocombinatie. Voordat de heroïne werd onderschept in België, was de heroïne al binnen het grondgebied van Nederland gebracht.
Betrokkenheid en rol verdachte bij dit feit en opzet
Het is een feit van algemene bekendheid dat de logistiek rond de invoer van verboden verdovende middelen complex is en dat daar meerdere personen bij betrokken zijn. Het is niet mogelijk om heroïne via de reguliere weg vanuit Iran, via Kirgizië, naar Nederland te vervoeren. Drugs moeten verhuld worden gesmokkeld en in dit geval gebeurde dat in de steunbalken van houten pallets. Alle individuele, identificeerbare handelingen van personen die betrekking hebben op die complexe logistiek moeten daarom in beginsel worden geacht gericht te zijn op de opzet tot het binnen het grondgebied van - in dit geval - Nederland brengen van deze verboden verdovende middelen.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, volgt dat de rol van [verdachte] bestond uit het samen met [medeverdachte 2] via [medeverdachte 4] bestellen van de heroïne vanuit Iran en het coördineren van het transport. Dit coördineren bestond uit het op verzoek van [medeverdachte 4] regelen van een dekmantel voor het transport en het onderhouden van contact met [medeverdachte 2] over onder meer aantallen, geldbedragen, verdelingen en de voortgang van het transport. Daarnaast was [verdachte] meerdere keren aanwezig in de loods waar de heroïne uit de poten van de pallets zou worden gehaald. Deze loods werd eerst gehuurd door [verdachte] en daarna door [medeverdachte 5] . [verdachte] maakte samen met [medeverdachte 5] ruimte in de loods vrij voor de opslag van de pallets. Daarnaast werd afgesproken dat [verdachte] en [medeverdachte 5] de heroïne samen uit de poten van de pallets zouden halen.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat geen sprake was van een gangbaar transport en dat [verdachte] willens en wetens heeft meegewerkt aan de illegale activiteiten die te maken hadden met de invoer van verdovende middelen. De gesprekken tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] in de Range Rover, die onmiskenbaar betrekking hadden op dit transport, getuigen daarvan. Zo bespraken zij onder meer welk bedrag zij aan [medeverdachte 5] hadden toegezegd (“40”), dat [medeverdachte 5] nog relaxter zal zijn als “het veilig en wel is” en dat [medeverdachte 5] weet waar het “spul” in zit. Dat het volgens [medeverdachte 2] “in de poten van pallets” zit. Dit zijn geen gesprekken die duiden op een gangbaar transport van witte bonen met een waarde van $ 22.750,--.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er bij [verdachte] sprake is geweest van opzet gericht op de invoer van heroïne.
Medeplegen
Voor medeplegen is noodzakelijk dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Dit betreft een samenwerking die is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Verdachte dient daarvoor een materiële of intellectuele bijdrage te leveren die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict. Het is niet nodig dat komt vast te staan dat een verdachte weet heeft van de (exacte) gedragingen die later of eerder in het traject door zijn medeverdachten worden verricht.
Uit de beschreven gang van zaken en de overige bewijsmiddelen, in onderling verband en
in samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen door [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . Zij hadden een gezamenlijk doel, namelijk het invoeren van heroïne in Nederland. Hun handelen was nauw op elkaar afgestemd - zo blijkt uit hun telefonische contacten, ontmoetingen en rolverdeling - en heeft geleid tot een gezamenlijke uitvoering van het transport en regelen van een loods, onderdelen van het logistieke proces gericht op de invoer van een miljoenentransport aan verdovende middelen. Het kan niet anders zijn dat dit vooraf is afgestemd. Een nauwe en bewuste samenwerking is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven. Daarom kunnen de gedragingen van [verdachte] worden gekwalificeerd als medeplegen.
Conclusie
De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk binnen het Nederlands grondgebied brengen en het vervoeren van 214,94 kilogram heroïne.
4.4.5
Feit 3, zaaksdossier 6
4.4.5.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit deze zaaksdossiers komt naar voren dat op verschillende data binnen Nederland (EncroChat- en SkyECC-gesprekken over) overdrachten van “blokken/stuks” hebben plaatsgevonden. Hieronder zal de rechtbank nader ingaan op deze (gesprekken omtrent) overdrachten.
Huur [adres 3] in Rotterdam
In april 2020 besloten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] om vanaf 7 april 2020 samen een woning te huren aan de [adres 3] in Rotterdam. Zij huurden deze woning van het bedrijf [bedrijf 3] (met als eigenaresse [naam 3]). [medeverdachte 1] heeft twee betalingen contant gedaan, daarna deden de feitelijke bewoners de betalingen zelf. [30] Op 7 april 2020 vroeg [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 3] of de geldtelmachine naar “het nieuwe huis” moest worden gebracht. [medeverdachte 3] gaf [medeverdachte 6] op 8 april 2020 de opdracht om het geld in het oude huis te tellen en de geldtelmachine in de auto te leggen. [31] [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] waren in het bezit van een sleutel van de nieuw gehuurde woning aan de [adres 3] in Rotterdam. [32] Op 11 maart 2021 vond een doorzoeking plaats in de woning aan de [adres 3] in Rotterdam. Achter een luik werd onder meer een gele plastic Jumbo tas aangetroffen. In deze tas zaten vijf in zwarte folie verpakte blokken cocaïne met een totaalgewicht van 5030 gram. [33] In een bigshopper van de Action zaten ook vijf in zwarte folie verpakte blokken cocaïne met een totaalgewicht van 5010 gram. [34]
Overdracht op 25 november 2020
Op 17 november 2020 voerden [medeverdachte 1] en [verdachte] een SkyECC-gesprek over een vriend(in) van Russische afkomst die [verdachte] persoonlijk had ontmoet. [35]
Op 25 november 2020 omstreeks 13:00 uur vond een ontmoeting plaats aan de Hoofstraat in [plaats 9] tussen de inzittenden van een Peugeot Partner (stashvoertuig) met kenteken [kenteken 6] (hierna: de Peugeot) en een Ford Kuga met het kenteken [kenteken 7] (hierna: de Ford) ter hoogte van de Albert Heijn. In de Ford zaten [verdachte] (als bestuurder) en [medeverdachte 2] (als passagier voorin). De voertuigen reden achter elkaar de parkeergarage in aan het Oranjeplein in [plaats 9]. [medeverdachte 2] , [verdachte] en de bestuurder van de Peugeot Partner waren in gesprek met de bestuurder van een Renault Trafic met het kenteken [kenteken 8] (hierna: de Renault). De bestuurder van de Peugeot haalde een gevulde bigshopper uit zijn voertuig en overhandigde deze aan de bestuurder van de Renault. [36]
Om 13:04 uur zei [verdachte] via SkyECC tegen [medeverdachte 1] dat ze het “geregeld/afgehandeld” hadden. Om 14:08 uur zei [verdachte] tegen [medeverdachte 1] dat zijn mannetje naar het adres kon komen “voor de papiertjes” (de rechtbank begrijpt: het geld). [37]
Tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres 3] in Rotterdam werd op de tafel in de woonkamer een notitieboekje aangetroffen. In het notitieboekje stonden meerdere notities die bestonden uit achtereenvolgens een datum, een naam en een hoeveelheid. Een groot deel van deze notities was te herleiden en te relateren aan overdrachten die plaatsvonden in onder meer [plaats 9]. Uit de vergelijkingen bleek dat de persoon onder de naam “[naam 4]”, “[naam 4]” of “[naam 4]” betrokken was bij deze overdrachten. In het notitieboekje stond onder meer: “25/11/DA.[naam 4].9” (de rechtbank begrijpt: 25 november 2020, 9 stuks). [38]
Overdracht 26 februari 2021
Op 23 februari zei [verdachte] via SkyECC tegen [medeverdachte 2] dat “de Russen” naar de prijs informeerden. [verdachte] zei dat dit volgens hem “28” (de rechtbank begrijpt: € 28.000,--) was.
[medeverdachte 1] vroeg op 24 februari 2021 aan [medeverdachte 2] of ze het met “die Rus” nog geregeld hadden. [medeverdachte 2] antwoordde dat de afspraak met de Russen morgen zou zijn en dat ze het over de prijs eens geworden waren.
Op 25 februari 2021 had [verdachte] om 15:46 uur een ontmoeting met een onbekende vrouw in Rotterdam. Om 16:33 uur zei [verdachte] tegen [medeverdachte 2] dat men het morgen wilde zien en dat het ook gestuurd moest worden met een afwijkende stempel. [39] Vervolgens reed de Ford naar de Bleiswijk. Om 17:15 uur ontmoetten [verdachte] en [medeverdachte 1] elkaar bij een patatkraam aan de [adres 6] . [40] Op dezelfde dag zei [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 1] dat ze morgen rond 13:00 uur à 13:30 uur bij [medeverdachte 1] zouden zijn. [medeverdachte 1] liet vervolgens weten dat “de jongen” om 13:00 uur op het adres zou zijn. [41]
Op 26 februari 2021 omstreeks 11:59 uur stuurde [medeverdachte 1] een foto naar [medeverdachte 2] en zei hij dat “hun mannetje” (de rechtbank begrijpt: de persoon die [verdachte] en [medeverdachte 2] gingen ontmoeten) een foto had doorgestuurd van de parkeerplaats waar hij zich bevond. [42] De Peugeot stond op 26 februari 2021 stil op de Julianastraat in [plaats 10] ter hoogte van de Albert Heijn. [43]
[medeverdachte 2] zei tegen [medeverdachte 1] dat ze bij de Albert Heijn in [plaats 9] stonden en stuurde een foto. Toen bleek dat het “mannetje” bij de verkeerde Albert Heijn stond, zei [medeverdachte 1] dat hij (de rechtbank begrijpt: het mannetje) er over twintig minuten zou zijn. [medeverdachte 2] zei “[adres 8] [plaats 9]”. [44] De Peugeot reed vervolgens naar de Hoofdstraat in [plaats 9] en stond stil in de buurt van de Ford (met als inzittenden [verdachte] en [medeverdachte 2] ). De stashauto bleef korte tijd in [plaats 9] en reed vervolgens naar de [adres 3] in Rotterdam. De Ford reed naar de [adres 6] . Gelijktijdig met de Ford arriveerde de Volkswagen Up in gebruik bij [medeverdachte 1] op de [adres 6] . [45]
Overdrachten 3 maart 2021 en 4 maart 2021
Op 3 maart 2021 om 15:32 uur vertrok de Peugeot Partner met kenteken [kenteken 9] vanuit de [adres 3] in Rotterdam naar [plaats 9]. De Ford verplaatste zich om 15:40 uur ook richting [plaats 9]. Om 15:56 uur stond de Ford zonder inzittenden geparkeerd in de parkeergarage De Winkelier. Om 15:57 uur kwamen [verdachte] en [medeverdachte 2] uit de richting van de in- en uitgang van de Albert Heijn aan de zijde van de Hoofdstraat lopen. Zij liepen richting de parkeergarage. [verdachte] droeg een gevulde bigshopper bij zich van de Albert Heijn. Een minuut later reed de Renault de garage in. Twee minuten later kwam vanaf de achterzijde van de Renault een onbekend persoon aanlopen. Dit betrof dezelfde persoon als degene die bij de overdracht op 25 november 2020 aanwezig was.
Om 16:01 uur stond de Ford met als inzittenden [verdachte] en [medeverdachte 2] op het Oranjeplein tegenover de parkeergarage. De Peugeot stond ter hoogte van de Albert Heijn aan de Hoofdstraat met [medeverdachte 7] als bestuurder. Om 16:25 uur stapte een onbekend persoon met een blauwe gevulde bigshopper van de Albert Heijn rechts achter in de Ford. Kort daarna stapte deze persoon zonder bigshopper uit de Ford en stapte hij in een grijze Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 10]. De Ford vertrok uit de parkeergarage en stopte naast de Peugeot. [medeverdachte 7] stapte uit en ging naast de Peugeot staan. Hierna werd door [medeverdachte 2] de gevulde Albert Heijn bigshopper via het geopende passagiersraam van de Ford aan [medeverdachte 7] overhandigd, waarna de Ford vertrok. [medeverdachte 7] plaatste de bigshopper via de schuifdeur aan de rechter zijde in de laadruimte van de Peugeot. [medeverdachte 7] vertrok en parkeerde de Peugeot aan de Parallelstraat in Rotterdam. Hij liep vervolgens met de bigshopper in zijn handen in de richting van de [adres 3] in Rotterdam. [46]
Op 4 maart 2021 werd de Ford met als inzittenden [verdachte] en [medeverdachte 2] geparkeerd op de parkeerplaats achter de Albert Heijn in [plaats 9]. De Renault stond om 11:16 uur geparkeerd in de parkeergarage De Winkelier. Een minuut later arriveerde de Peugeot met kenteken [kenteken 9] met twee inzittenden. Eén van de inzittenden was [medeverdachte 7]. Om 11:22 uur liep [verdachte] over de Hoofstraat. Hij kwam uit de richting lopen waar de Peugeot geparkeerd stond. Hij droeg een bigshopper die voor driekwart gevuld was. De zijkanten van de bigshopper stonden strak, alsof er pakketten in zaten. Om 11:24 uur liep [verdachte] via de trap de parkeergarage in. [verdachte] voegde zich bij de bestuurder van de Renault en overhandigde de persoon de gevulde bigshopper. Een minuut later liep [verdachte] de parkeergarage uit met een half gevulde bigshopper in zijn hand. Om 12:42 uur stond de Ford geparkeerd op de Graaf Willemlaan te Hendrik-Ido-Ambacht ter hoogte van barbershop [bedrijf 4]. [verdachte] kwam uit de barbershop lopen. Om 13:28 uur stond de Volkswagen Up ook daar geparkeerd. Om 13:54 uur stonden [verdachte] en [medeverdachte 1] buiten te praten. [47]
Op 5 maart 2021 omstreeks 09:09 uur werd in de Range Rover met kenteken [kenteken 4] gesproken door [medeverdachte 2] en zijn zwager [medeverdachte 8]. [medeverdachte 2] zei dat ze “die Russen weer hebben geholpen” en dat ze “meer dan negen ton hebben gekregen”. Vervolgens zei hij: “42 kilo verkocht”. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 8] bespraken de verdiensten en [medeverdachte 2] zei “42 duizend euro!” (de rechtbank begrijpt: per afgeleverde kilogram € 1000,-- euro). [medeverdachte 2] zei vervolgens “Wij hebben gisteren (de rechtbank begrijpt: 4 maart 2021) de laatste afgegeven”. [medeverdachte 8] vroeg “hoeveel kilo had je meer gegeven”. [medeverdachte 2] zei: “Ja wij hadden totaal laatste 10 gegeven”. [medeverdachte 8] vroeg: “Heb je dat geld gezien zo?”. [medeverdachte 2] antwoordde: “Ja! In de tas hadden wij. Ik rij auto.. [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) zat achterin. Gewoon Albert Heijn tas he.. twee..volle!”. [medeverdachte 8] vroeg: “wie is de chauffeur dan? ”. [medeverdachte 2] antwoordde: “zo’n Marokkaan.. neef van zijn ehhh compagnon”. [medeverdachte 8] vroeg: “Van [medeverdachte 1]’s (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) compagnon?”. [medeverdachte 2] antwoordde bevestigend. [medeverdachte 8] vroeg: “met stash?”. [medeverdachte 2] antwoordde: “Ja ja.. zo’n Peugeot Partner met (maakt een geluid) luchtsysteem achter”. [medeverdachte 8] vroeg: “Maar wie zijn klanten zijn dit dan? (…) Die Russen”. [medeverdachte 2] antwoordde: “Ja. (…) Ik koop van [medeverdachte 1].. is van mij. Ik verkoop.. is van mij, maar wij doen delen!”. In de gesprekken werd verder gesproken over blokken en stempels. [48]
In het notitieboekje die tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres 3] werd aangetroffen, stond onder meer: “3/3/[naam 4].15” en “3/3/DA.[naam 4].16” (de rechtbank begrijpt: 3 maart 2021, 15 en 16 (totaal 31) stuks). Daarnaast stond in het notitieboekje genoteerd: “4/3/DA.[naam 4].10” (de rechtbank begrijpt: 4 maart 2021, 10 stuks). [49] In totaal ging het om 41 stuks.
Na de inbeslagname van de Peugeot Partner met het kenteken [kenteken 9] op 11 maart 2021, werden van de stuurring, het centrum van het stuur en de bovenzijde van het dashboard bemonsteringen genomen. [50] Uit deze bemonsteringen werd een enkelvoudig DNA-profiel verkregen, met een matchkans van kleiner dan één op één miljard. Het DNA-profiel van [medeverdachte 7] kwam overeen met dit DNA-profiel. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [medeverdachte 7] donor is van het celmateriaal op de stuurring, het centrum van het stuur en de bovenzijde van het dashboard. [51]
4.4.5.2 Overwegingen en conclusies
Vaststelling dat het om cocaïne gaat
Naar het oordeel van de rechtbank staat het, op basis van hetgeen in dit vonnis is opgenomen over de diverse overdrachten en van hetgeen is aangetroffen in de [adres 3] in Rotterdam, vast dat bij alle overdrachten sprake was van cocaïne. De rechtbank acht het daarbij ook van belang dat de prijs die voor de blokken werd betaald, te weten € 28.000,--, de prijs is die destijds doorgaans voor een blok cocaïne werd betaald.
De rechtbank stelt vast dat de woning aan de [adres 3] in Rotterdam als zogenoemde stashwoning werd gebruikt voor het opslaan van onder meer blokken cocaïne en geld.
Betrokkenheid en rol van verdachte bij dit feit en medeplegen
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden vast dat [medeverdachte 2] en [verdachte] onder aansturing en in opdracht van [medeverdachte 1] cocaïne leverden aan onder meer “de Russen” op 25 november 2020, 26 februari 2021, 3 maart 2021 en 4 maart 2021. [medeverdachte 1] was degene die de cocaïne aan [medeverdachte 2] en [verdachte] liet leveren. Op 3 en 4 maart 2021 werd de cocaïne bijvoorbeeld met tussenkomst van [medeverdachte 7] als koerier vanaf de stashwoning aan de [adres 3] in Rotterdam geleverd door [medeverdachte 1] . Het lijkt er sterk op dat [medeverdachte 7] van [medeverdachte 2] en [verdachte] geld ontving voor de blokken cocaïne. De plaats van de leveringen bevond zich bij de supermarkt Albert Heijn in [plaats 9]. [medeverdachte 1] was degene die de overdrachten coördineerde. [medeverdachte 2] hield [medeverdachte 1] op de hoogte van onder meer de gemaakte prijsafspraken met de Russen. [verdachte] vertelde [medeverdachte 1] wanneer de overdrachten geslaagd waren.
Uit de beschreven gang van zaken en de overige bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen bij de overdrachten van de blokken cocaïne door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] op 25 november 2020 en 26 februari 2021 en door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 7] op 3 maart 2021 en 4 maart 2021.
Uit de telefonische contacten, de ontmoetingen en de onderlinge taakverdeling blijkt dat zij bij deze overdrachten allen een cruciale rol hadden binnen het geheel. Als één van hen zou wegvallen, zou dat gevolgen hebben voor het al dan niet slagen van de overdrachten. Een nauwe en bewuste samenwerking is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven.
De uitvoerende rol die [verdachte] heeft vervuld bij de overdrachten was belangrijk en onmisbaar en van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Conclusie
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] zich op voornoemde data schuldig heeft gemaakt aan het samen met anderen verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne.
4.4.6
Feit 4
4.4.6.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Tijdens een doorzoeking in de woning van [verdachte] aan de [adres 1] in [plaats 5] werd in een schoenendoos een geldbedrag van in totaal € 28.407,41 aangetroffen. Dit bedrag bestond uit vier aparte pakketten, in plastic gewikkeld, en uit verschillende coupures. Daarnaast werd in de woning een geldtelmachine aangetroffen. [52]
4.4.6.2 Overwegingen en conclusies
Ten eerste is aan verdachte ten laste gelegd het plegen van verbergingshandelingen of verhullingshandelingen in de zin van artikel 420bis lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ten aanzien van het aangetroffen geldbedrag. Nu de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen dat deze handelingen hebben plaatsgevonden, zal zij verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Verder is als alternatieve gedraging aan verdachte ten laste gelegd dat hij dit geldbedrag heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van hiervan gebruikt heeft gemaakt als bedoeld in artikel 420bis lid 1 onder b Sr. Voor een bewezenverklaring van deze gedraging(en) is het in de eerste plaats relevant of aannemelijk is dat het voorwerp afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en vervolgens of dat voorwerp onmiddellijk dan wel middellijk afkomstig is uit dat misdrijf. Van een onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig voorwerp is onder meer sprake indien het voorwerp de opbrengst uit eigen misdrijf betreft of de buit van een door de verdachte begaan vermogensdelict.
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] een geldbedrag heeft verworven en voorhanden heeft gehad waarvan het aannemelijk is dat dit onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf, omdat uit de bewijsmiddelen blijkt dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in harddrugs en van legale inkomsten niet is gebleken.
Uit vaste jurisprudentie (onder meer HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001) blijkt dat voor de strafbaarheid van het voorhanden hebben van een uit eigen misdrijf verkregen voorwerp, moet blijken dat naast het bewezen verklaarde voorhanden hebben ook sprake is geweest van een gedraging van verdachte die gericht is geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geldbedrag. De rechtbank heeft op grond van het dossier niet kunnen vaststellen dat [verdachte] een gedraging heeft verricht die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geldbedrag gericht karakter heeft. Om die reden kunnen de ten laste gelegde gedragingen weliswaar worden bewezenverklaard, maar levert de bewezenverklaring niet het strafbare feit van artikel 420bis lid 1 onder b Sr op en zal ontslag van alle rechtsvervolging volgen ter zake van witwassen.
De rechtbank overweegt dat in dit geval wel sprake zou kunnen zijn van de met een aanzienlijk lichter strafmaximum bedreigde delicten van eenvoudig witwassen of eenvoudig schuldwitwassen als bedoeld in de artikelen 420bis.1 Sr en 420quater.1 Sr. Deze delicten zijn evenwel niet ten laste gelegd.
Ten slotte is aan [verdachte] onder dit feit alternatief de opzetheling van het geldbedrag ten laste gelegd. De rechtbank is van oordeel dat ook de daarop betrekking hebbende feitelijke gedragingen op zichzelf wel bewezen verklaard kunnen worden, maar deze bewezenverklaring niet het strafbare feit van artikel 416 lid 1 Sr oplevert. In het wettelijke systeem heeft het delict heling immers het karakter van een begunstigingsdelict, zodat moet worden aangenomen dat de kwalificatie voor dit delict is uitgesloten wanneer aannemelijk is dat de [verdachte] het misdrijf waarmee het goed is verkregen, zelf (mede) heeft begaan. Dit geldt voor het aangetroffen geldbedrag. Om die reden zal ook ontslag van alle rechtsvervolging volgen ter zake van opzetheling.
4.4.7
Feit 5, zaaksdossier 7
4.4.7.1 Feit en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 24 oktober 2020 omstreeks 12:39 uur werd in de Range Rover gesproken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 9]. [medeverdachte 2] zei tegen [medeverdachte 9] dat hij samen met [verdachte] ijzer had ingekocht en verkocht. Dit ijzer was niet om geld mee te verdienen, maar “om er iets in te doen vanuit Iran”. [medeverdachte 2] legde uit dat zij “17 a 18 duizend verlies hebben gemaakt op het ijzer”. Ze moesten het oud ijzer verkopen, omdat ze er geen plek voor hadden. [53]
Op 23 december 2020 omstreeks 11:56 uur werd door [medeverdachte 2] vanuit de Range Rover een gesprek gevoerd met [medeverdachte 10] (hierna: [medeverdachte 10]), die kennelijk buiten stond. [medeverdachte 2] zei tegen [medeverdachte 10] dat misschien iets voor Iran geregeld moest worden, waarop [medeverdachte 10] reageerde: “als jij weet wat ik moet e-mailen, dan doe ik dat gewoon hoor”. [medeverdachte 2] zei vervolgens: “nee ik weet ook niet. [verdachte] doet toch meestal zulke dingen”. [54]
Op 25 december 2020 omstreeks 12:42 uur werd in hetzelfde voertuig gesproken tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] . [medeverdachte 2] zei dat “ie” (de rechtbank begrijpt – mede in het licht van de hierna gevoerde gesprekken – dat hiermee [medeverdachte 1] wordt bedoeld) per ongeluk zijn mond voorbij had gepraat. [medeverdachte 1] had namelijk gezegd dat men er “100” in zou doen. [medeverdachte 2] had geforceerd dat ze er “50 stuks extra” in zouden doen, omdat het anders niet winstgevend zou zijn. [medeverdachte 2] vertelde aan [verdachte] dat [medeverdachte 1] had gezegd: “Broer, ik zweer het je! Jullie moeten dit niet als eenmalig zien. De volgende keer doen we er niet minder dan 500 stuks in!”. Deze konden verkocht worden voor € 3000,--. [medeverdachte 2] en [verdachte] spraken over de gemaakte afspraken. Van de 150 stuks zouden 10 stuks voor [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn. Daarnaast zou [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] hebben gezegd dat [medeverdachte 2] zorg moest dragen dat het hierheen zou komen, dat het verkocht zou worden en dat het gestasht/verstopt zou worden. [medeverdachte 1] wilde nergens mee te maken hebben.
Na dit gesprek, kwam [medeverdachte 1] aanrijden. [verdachte] zei tegen [medeverdachte 2] dat zij uit moesten stappen, omdat [medeverdachte 1] niet in de auto zou willen praten. Na het gesprek met [medeverdachte 1] , spraken [verdachte] en [medeverdachte 2] verder in de auto. [medeverdachte 2] zei: “Wij krijgen 10 en zij 140”. [55]
Op 31 december 2020 werd in het betreffende voertuig omstreeks 10:22 uur gesproken tussen [medeverdachte 2] en zijn zwager [medeverdachte 8]. [medeverdachte 2] zei tegen [medeverdachte 8]: “Maar de eerste keer is niks voor ons. Zeg maar.. Met [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) samen.. via [medeverdachte 1].. Van [medeverdachte 1] en van zijn vriend. Alleen voor test..”. [56]
Op 7 januari 2021 omstreeks 09:37 uur zei [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 8] dat [medeverdachte 10] een mail moest sturen voor [medeverdachte 1] . Over een week gingen ze een proef sturen van “100”. [57]
Op 11 januari 2021 omstreeks 09:57 uur zei [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 8] dat “die test” binnen een paar dagen moest vertrekken. Vervolgens zei [medeverdachte 2] dat er achter elkaar zeven containers zouden komen en dat alles in één container werd gestopt. [58]
Op 4 februari 2021 omstreeks 09:40 uur spraken [medeverdachte 2] en [medeverdachte 8] over dat het papierwerk niet goed was gegaan en dat alles nu omgezet moest worden. [medeverdachte 2] zei dat dit een proef was en dat hij 50 (de rechtbank begrijpt: € 50.000,--) zou verdienen en [verdachte] ook. Zij zouden slechts tien kilo krijgen. [59]
Op 8 februari 2021 omstreeks 12:09 uur zei [medeverdachte 1] buiten de Range Rover tegen [medeverdachte 2] “staat klaar.. de mannen zijn gegaan, de werkzaamheden beginnen..”. Daarnaast zei [medeverdachte 1] dat hij 10 stuks had ingeschreven voor [medeverdachte 2] en [verdachte] . [medeverdachte 1] zei dat [verdachte] moest regelen dat er een mail vanuit het Nederlandse bedrijf zou worden gestuurd naar het bedrijf “aan de andere kant” om te vragen waar de bestelling bleef. [60]
In een gesprek van 9 februari 2021 in de Range Rover vroeg [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 2] hoeveel hij kon verdienen. [medeverdachte 2] herhaalde dat de eerste keer een test was, daarna kon hij een half miljoen verdienen, maar dat moest hij dan wel met [verdachte] delen. [61]
In de periode van 28 december 2020 tot en met 9 februari 2021 vond een e-mailwisseling plaats tussen [medeverdachte 10] en een persoon of bedrijf uit Iran. De e-mailwisseling had betrekking op een bestelling van bouwmaterialen in de vorm van bakstenen. [medeverdachte 10] sloot zijn mailtjes af met zijn naam, gevolgd door de titel CEO. Op 8 februari 2021 vroeg [medeverdachte 10] wanneer de goederen zouden aankomen. [62]
[medeverdachte 10] verklaarde bij de politie dat hij op verzoek van [medeverdachte 2] de handelsonderneming [bedrijf 5] had opgericht. [medeverdachte 2] gaf hem mailadressen van klanten en vertelde wat [medeverdachte 10] moest mailen. Dit ging onder andere om bouwstenen die uit Iran naar Nederland moesten komen. [medeverdachte 10] kreeg geld voor zijn werkzaamheden. [medeverdachte 10] huurde het pand aan de [adres 2] 30 in [plaats 2] voor [medeverdachte 2] en [verdachte] . Het geld voor de huur kreeg hij contant van [medeverdachte 2] . Hij stortte dit op zijn bankrekening, waarna hij het overmaakte naar de verhuurder. [medeverdachte 10] kreeg voor zijn handelingen geld van [medeverdachte 2] .
De koop of import kwam als volgt tot stand. [medeverdachte 10] kreeg een prijs gemaild van het buitenlandse bedrijf. Als dit [medeverdachte 2] beviel, stelde [medeverdachte 10] meteen een e-mail op. Vervolgens werd het contract opgemaakt. [medeverdachte 10] regelde dan onder meer de douane. [medeverdachte 2] gaf hem geld. Hij stortte dit op zijn bankrekening en maakte het volgens over naar de andere partij. [medeverdachte 10] wist dat hij deze handelingen verrichtte, zodat [medeverdachte 2] verdovende middelen naar Nederland kon halen. [63]
4.4.7.2 Overwegingen en conclusies
Juridisch kader voorbereidingshandelingen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht om het binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroïne mogelijk te maken.
Er is sprake van voorbereidings- dan wel bevorderingshandelingen indien de verdachte opzettelijk (1) een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, (2) zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen, en/of (3) voorwerpen, vervoersmiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstig moet vermoeden dat deze bestemd zijn tot het plegen van dat feit. Er moet worden beoordeeld of deze handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met deze handelingen voor ogen had. Een voornemen en/of vraag uitzetten kan al een dergelijke strafbare handeling opleveren indien deze handeling concreet op het doel is gericht.
Vaststelling dat het om heroïne gaat
Uit de feiten en omstandigheden kwam naar voren dat de “stuks” verkocht konden worden voor € 3.000,-- per stuk. Dit is de prijs die toentertijd doorgaans voor een blok heroïne werd betaald.
Daarnaast is een algemene ervaringsregel dat Iran behoort tot een van de belangrijkste producenten van heroïne.
Binnen de tenlastegelegde periode van dit feit, namelijk op 25 maart 2021, werd een hoeveelheid van 214,94 kilogram heroïne onderschept. De rechtbank verwijst in dit kader naar paragraaf 4.4.4.1. De heroïne werd toen ook vanuit Iran vervoerd en Nederland was de beoogde bestemming. In dat zaaksdossier werd ook het bedrijf van een persoon als dekmantel gebruikt voor het transport. Daarnaast was in dat zaaksdossier sprake van een deklading, bestaande uit witte bonen.
Nu [verdachte] ook bij dit feit betrokken was, kan uit genoemde omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank ook worden afgeleid dat met betrekking tot dit zaaksdossier sprake is geweest van heroïne.
Opzet
Het is een feit van algemene bekendheid dat de logistiek rond de invoer van verboden verdovende middelen complex is en dat daarbij meestal meerdere personen betrokken zijn. Alle individuele handelingen van personen die betrekking hebben op die complexe logistiek moeten daarom in beginsel worden geacht gericht te zijn op dat doel, te weten het met opzet binnen het grondgebied van Nederland brengen van deze verdovende middelen. Daarnaast kan in zijn algemeenheid worden aangenomen dat opdrachtgevers en andere belanghebbenden bij een heroïnetransport op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is vanwege de zeer grote waarde namelijk moeilijk voorstelbaar dat zij het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van onwetende ontvangers.
[medeverdachte 2] en [verdachte] gebruikten in opdracht van [medeverdachte 1] het bedrijf van [medeverdachte 10] als dekmantel voor het leggen en onderhouden van contact met degene die de containers verscheepte. Zij bestelden via het bedrijf van [medeverdachte 10] zeven containers met een deklading. [medeverdachte 10] stelde namens hen meerdere e-mailberichten op in verband met die bestelling. [medeverdachte 10] kreeg geld van [medeverdachte 2] om de facturen uit Iran mee te betalen.
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] hadden contact over de bestelling en de voortgang daarvan in (en buiten) het voertuig van [medeverdachte 2] . Zij verkeerden, gezien hun uitlatingen in deze gesprekken, ten tijde van het plegen van hun gedragingen allen in de veronderstelling dat een schip met zeven containers zou aankomen en dat zich in de lading van één van die containers een grote hoeveelheid heroïne zou bevinden. Hun gedragingen om die lading te verkrijgen waren er dus onmiskenbaar op gericht die hoeveelheid heroïne opzettelijk binnen Nederland te brengen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er bij [verdachte] sprake is geweest van opzet gericht op de invoer van heroïne.
Medeplegen
Uit de beschreven gang van zaken en de overige bewijsmiddelen, in onderling verband en
in samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 10]. Zij hadden een gezamenlijk doel, namelijk het invoeren van heroïne in Nederland. Hun handelen was nauw op elkaar afgestemd - zo blijkt uit hun contacten en rolverdeling - en heeft geleid tot het bestelling van containers met een deklading en het regelen van een loods, onderdelen van het logistieke proces gericht op de invoer. Een nauwe en bewuste samenwerking tussen deze verdachten
– die gericht was op het voorbereiden van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroïne – is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven. De gedragingen van [verdachte] kunnen daarom worden gekwalificeerd als medeplegen.
Conclusie
Gelet op het vorengaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de invoer van een partij van 150 en een partij van 500 kilogram heroïne.
4.4.8
Feit 6, zaaksdossier 9
4.4.8.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 28 september 2020 omstreeks 16:45 uur ontving de politie een telefonische melding van een persoon die meedeelde dat een persoon met opgeschoren zwart haar en gekleed in een zwarte broek, een zwarte bodywarmer met witte band en lichte schoenen, onder dwang door meerdere personen de loods aan de [adres 2] 30 in [plaats 2] werd binnen gebracht. [64]
In de loods werd het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aangetroffen. [slachtoffer] had zichtbare rode plekken en schaafwonden. [65] [slachtoffer] verklaarde dat hij onvrijwillig de loods was binnen gebracht door middel van duwen en trekken. Hij werd verbaal bedreigd en was blij dat de politie op tijd binnen was gevallen. “Ze” wilden hem binnen in de loods in een koelwagen stoppen. [66]
Op de beelden van een camera buiten de loods was te zien dat [medeverdachte 2] en [verdachte] om 16:35 uur buiten de loods stonden. [medeverdachte 2] draaide de rechter arm van [slachtoffer] op de rug en duwde hem in de richting van de loods. [verdachte] pakte vervolgens de linker arm van [slachtoffer] . [medeverdachte 2] en [verdachte] duwden [slachtoffer] samen de loods binnen. [67]
Uit opgenomen vertrouwelijke communicatie binnen de loods bleek dat [medeverdachte 2] om 16:40 uur riep dat iemand naar binnen gebracht moest worden. Vervolgens schreeuwde iemand dat hij niets had gedaan. Daarna is lawaai en geschreeuw hoorbaar. Om 16:42 uur zei [verdachte] tegen [medeverdachte 2] dat er nog “spul/goed” lag in de loods en dat het geld boven tafel moest komen. [68]
Nog voordat werd binnengetreden in de loods, bleek uit de camerabeelden dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 11] de loods verlieten en vertrokken in een Range Rover met het kenteken [kenteken 4] . [69]
Op 28 september 2020 tussen 19:19 uur en 19:41 uur werd in dit voertuig gesproken door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 11]. [medeverdachte 2] zei: “Hij ging die jongen bijna killen” en “Heb je gezien die hoofd van die jongen? Helemaal blauw”. [medeverdachte 2] zei verder: “Hij ging tegen werken. Toen heb ik hem geslagen”, “Als wij niet hadden gedaan dan hadden ze geen geld gegeven” en “Ja ja, ik heb koeling mat aangedaan he. Het is echt, ik heb tot min 20 laten gedaan. Kijk naar 14 gekomen, beetje gekomen, maar meer dan de helft is gekomen”. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 11] spraken over de situatie in de loods en dat [medeverdachte 2] opdracht had gegeven om wapens en verdovende middelen uit de loods te halen, omdat hij bang was dat ze teveel lawaai hadden gemaakt en dat buren de politie gingen bellen. [70] Tijdens dit gesprek bleek dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 11] onderweg waren naar een pizzeria. Daar gingen zij vervolgens naar binnen. [71]
[medeverdachte 2] verklaarde bij de politie dat hij op 28 september 2020 gebeld werd door [verdachte] en dat [verdachte] zei dat de Albanezen “de verkeerde handel” hadden gebracht. [medeverdachte 2] had “de oplichter” buiten de loods bij zijn arm had gepakt, omdat hij anders weg kon lopen. Binnen de loods is de oplichter met zijn vrienden gaan bellen. Daarna konden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 11] de eerste € 14.000,-- ophalen in een pizzeria waar het geld was achtergelaten. [72]
Tijdens de doorzoeking in de loods werd onder meer een koelcontainer aangetroffen. Daarnaast werden vier boodschappentassen met zakken bruin/geel poeder aangetroffen. Dit bleek te gaan om een combinatie van coffeïne en paracetamol (de rechtbank begrijpt: nep drugs). [73]
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 11] werden vervolgens aangehouden in de eerder genoemde Range Rover. [74] In de middenconsole van de Range Rover werd een geldbedrag van in totaal € 13.660,-- aangetroffen, verdeeld in 258 biljetten van € 50,-- en 38 biljetten van € 20,--. [75]
4.4.8.2 Overwegingen en conclusies
De rechtbank stelt voorop dat gijzeling in de zin van artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) inhoudt een opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving van iemand met het oogmerk een ander te dwingen iets te doen of niet te doen. Er is sprake van wederrechtelijke vrijheidsberoving in een situatie waarin men – zonder dat de verdachte daartoe gerechtigd is – iemand doet verblijven op een plaats waarvan of waaruit die persoon zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen. Van wederrechtelijke vrijheidsberoving kan, naast het geval dat het iemand tegen diens wil fysiek onmogelijk wordt gemaakt zich te verplaatsen, onder bepaalde omstandigheden sprake zijn dat iemand zich als gevolg van geestelijke dwang niet vrij voelt te gaan en te staan waar hij wil, bijvoorbeeld als hij moet vrezen voor zijn leven wanneer hij een bepaalde plaats verlaat.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat [slachtoffer] op 28 september 2020 door [medeverdachte 2] en [verdachte] met geweld de loods in werd gebracht en daar werd vastgehouden naar aanleiding van een conflict met betrekking tot een drugsdeal. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat een zodanige dreigende en gewelddadige situatie is gecreëerd, dat [slachtoffer] die loods niet vrijwillig kon verlaten. In de loods, waar ook [medeverdachte 11] aanwezig was, werd [slachtoffer] immers bedreigd en geslagen door [medeverdachte 2] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is geweest van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving. Die wederrechtelijke vrijheidsberoving is vervolgens ingezet als drukmiddel met het oogmerk om [slachtoffer] te dwingen een geldbedrag te betalen. Naar aanleiding van de bedreigingen en de mishandeling heeft [slachtoffer] immers zijn vrienden gebeld en tegen [medeverdachte 2] gezegd dat het geld opgehaald kon worden. [medeverdachte 2] heeft vervolgens met [medeverdachte 11] het geld opgehaald bij een pizzeria en in de middenconsole van zijn auto gelegd.
Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van gijzeling en dat hierbij nauw en bewust is samengewerkt door [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 11]. Dat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] in de loods geweldshandelingen jegens [slachtoffer] heeft verricht, maakt dit niet anders. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat [verdachte] [medeverdachte 2] heeft gevraagd om naar de loods te komen, omdat hij een probleem had met Albanezen die verkeerde handel hadden geleverd. [verdachte] heeft vervolgens geholpen [slachtoffer] op gewelddadige wijze in de loods te krijgen. Het is niet gebleken dat [verdachte] zich heeft teruggetrokken van de gewelddadige en bedreigende situatie in de loods op een daartoe geëigend tijdstip. Zijn aanwezigheid, samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 11], heeft de situatie voor het [slachtoffer] , die alleen was, alleen maar beangstigender gemaakt. De materiële en/of intellectuele bijdrage van [verdachte] aan het strafbare feit wordt dan ook van voldoende gewicht geacht.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de gijzeling van [slachtoffer] .
4.4.9
Feit 1, zaaksdossier 1
Beoordelingskader
Aan [verdachte] is ook ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (Ow) en als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht (Sr).
Voor een veroordeling voor deelneming aan een organisatie in de zin van artikel 140 Sr en artikel 11b Ow moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met, alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet (voorwaardelijk opzet is dus niet voldoende), dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval drugs gerelateerde misdrijven, witwassen en valsheid in geschrifte) tot oogmerk heeft.
Het opzet van verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van bovengenoemde misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van een verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
Het oordeel van de rechtbank
Over het bestaan van een criminele organisatie, de structuur daarvan en de bijdrage van verdachte daaraan overweegt de rechtbank het volgende.
Uit onderzoek blijkt dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] beiden een netwerk van personen om zich heen hadden die in hun opdracht drugsgerelateerde werkzaamheden verrichtten. Zij werkten met hun netwerk nauw samen met een groep Mexicaanse en Colombiaanse verdachten die ervoor zorgden dat cocaïne-base vanuit Mexico via Spanje naar Nederland werd verscheept. Vanuit Mexico werden leden van die groep naar Nederland gestuurd om hier te werken in drugslaboratoria. Samen met de leden afkomstig uit Mexico werd de cocaïne-base in verschillende laboratoria in Nederland bewerkt tot een eindproduct. [76]
Na de productie werd de cocaïne naar de door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] gehuurde stashlocatie aan de [adres 3] in Rotterdam gebracht. Als een verkoop/overdracht plaatsvond, dan werden de blokken cocaïne opgehaald bij de stashwoning. Het geld dat met de overdrachten werd verdiend, werd weer in de stashwoning opgeslagen. [medeverdachte 12] en [medeverdachte 7] verbleven in deze woning en hielden zich onder meer bezig met het bewaken daarvan. [77]
[medeverdachte 1] stuurde in zijn netwerk meerdere personen aan, waaronder [medeverdachte 2] en [verdachte] . Binnen het netwerk van verdachten werd gecommuniceerd via crypto-telefoons. Uit chatgesprekken, OVC-gesprekken en observaties bleek dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] veel contact met elkaar hadden over overdrachten/leveringen en transporten. [medeverdachte 2] en [verdachte] spraken elkaar met enige regelmaat in de Ford Kuga over [medeverdachte 1] , verschillende overdrachten/transporten en hun verdiensten.
Dat sprake was van een duidelijke structuur, maar ook van een zekere mate van hiërarchie blijkt onder meer uit de gang van zaken bij de verkoop/overdrachten van cocaïne. [medeverdachte 2] en [verdachte] leverden onder aansturing en in opdracht van [medeverdachte 1] blokken cocaïne aan verschillende afnemers. [medeverdachte 1] stond met betrekking tot de overdrachten in nauw contact met [medeverdachte 2] en [verdachte] . Hij instrueerde hen en zij hielden hem op de hoogte van de uitvoering van de opdrachten. Zo volgde uit een EncroChat-gesprek van 25 november 2020 dat [verdachte] naar [medeverdachte 1] stuurde dat het “geregeld” was en dat “het mannetje” van [medeverdachte 1] naar “het adres” kon komen voor “de papiertjes”. Op verschillende data werden de blokken cocaïne geleverd met tussenkomst van [medeverdachte 7]. Hij vervoerde de blokken cocaïne vanuit de stashlocatie naar de overdrachtslocatie. Hierbij maakte hij gebruik van een voertuig met een verborgen ruimte. Bij de overdrachtslocatie leverde hij de blokken cocaïne aan [medeverdachte 2] en [verdachte] , waarna de blokken door hen werden overgedragen aan de afnemers.
Het feit dat tijdens de overdrachten steeds gebruik werd gemaakt van meerdere schakels geeft aan dat vanuit het netwerk uiterst voorzichtig geopereerd werd.
Dat blijkt ook uit het feit dat, nadat de stashlocatie aan de [adres 3] in Rotterdam op 11 maart 2021 door de politie was ontdekt, [medeverdachte 2] in een OVC-gesprek tegen [verdachte] zei dat [medeverdachte 1] geen contact meer met hen wilde hebben totdat hij zijn advocaat over de inval en de gevolgen daarvan had gesproken. Daarnaast spraken zij over de aanhouding van [medeverdachte 7], de chauffeur. [78]
Dat sprake was van afscherming bleek ook nadrukkelijk uit de gang van zaken bij de door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 4] (in wisselende samenstellingen) georganiseerde heroïnetransporten. [medeverdachte 4] was de spil in het buitenland waar het ging om het opzetten van een internationale heroïnelijn vanuit Iran naar Nederland. Hij verbleef vooral in het buitenland en gaf instructies om het transport vanuit Iran te regelen. Zo gaf hij ook aan [verdachte] de opdracht om een fake bedrijfsnaam of e-mailadres te regelen, zodat de partij verdovende middelen naar Nederland kon vertrekken.
Uit OVC-gesprekken bleek dat [medeverdachte 2] en [verdachte] andere personen opdrachten gaven om bedrijfsnamen ter beschikking te stellen, dekladingen te regelen en loodsen te huren, zodat de containers en vrachtwagens makkelijk binnen konden rijden en de verdovende middelen uit het zicht gehouden konden worden. [medeverdachte 10] had de loods aan de [adres 2] 30 in [plaats 2] gehuurd en zijn bedrijf opgericht op verzoek van [medeverdachte 2] en [verdachte] , zodat verdovende middelen naar Nederland gehaald konden worden. Ook [medeverdachte 5] werd door [medeverdachte 2] en [verdachte] benaderd om zijn bedrijfsnaam beschikbaar te stellen en een loods te huren ten behoeve van de invoer van verdovende middelen. Op deze wijze werd door middel van verschillende zogenoemde dekmantelbedrijven een partij heroïne vervoerd naar Nederland. Ook werden verschillende transporten van grote hoeveelheden heroïne op deze manier voorbereid.
Uit het onderzoek kwamen duidelijke aanwijzingen uit EncroChat-gesprekken naar voren die wijzen op criminele geldstromen. In de gesprekken werd veel gesproken over “pap” (geld) en betalingen voor blokken cocaïne. Daarnaast werd vastgesteld dat meerdere overdrachten van zeer grote geldbedragen hebben plaatsgevonden. Ook werd in een verborgen ruimte in de stashwoning een geldbedrag van € 869.380,-- aangetroffen. Verder werd in de woning van [verdachte] een groot contant geldbedrag aangetroffen.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het bovenstaande in dit geval sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en anderen, dat tot oogmerk had het plegen van drugsgerelateerde misdrijven en het witwassen van daarmee verdiende geldbedragen. [verdachte] heeft deelgenomen aan deze organisatie door een belangrijke ondersteunende rol te vervullen waar het ging om de overdrachten van verdovende middelen. De rol van [verdachte] was prominenter bij (het voorbereiden van) de invoer van verdovende middelen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] weet had van het oogmerk van de organisatie, te weten het plegen van misdrijven (de (voorbereiding van de) invoer van en de handel in verdovende middelen en het witwassen van grote geldbedragen). Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen van de hiervoor besproken feiten, is daarmee het oogmerk van de organisatie op het plegen van die misdrijven gegeven. Dat [verdachte] op de hoogte was van het criminele oogmerk van de organisatie is, mede gelet op zijn rol en de aard van de door hem gevoerde gesprekken, evident. Beeldend voor de gerichtheid op het plegen van die misdrijven zijn verder de observaties en de resultaten van verschillende doorzoekingen.
Conclusie
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 2 en 10a Ow en artikel 420bis Sr.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen dat het oogmerk van de organisatie mede zag op het plegen van het misdrijf valsheid in geschrifte en zal [verdachte] partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten laste is gelegd dat [verdachte] in de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 juni 2021 zou hebben deelgenomen aan de criminele organisatie. De rechtbank zal deze periode wijzigen, in die zin dat deelgenomen is in de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 juni 2021. De betrokkenheid van [verdachte] in de periode vóór 1 januari 2020 kan, op basis van het onderzoeksdossier, niet met een voldoende mate van zekerheid, worden vastgesteld.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 juni 2021 te [plaats 5] en Oosterhout en [plaats 8] en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, bestaande uit hem, verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 2 en 10a van de Opiumwet, en
- artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
2.
hij in de periode van 1 januari 2021 tot en met 25 maart 2021 te [plaats 6] en [plaats 8] en elders in Nederland en Antwerpen (België), tezamen en in vereniging met anderen,
- opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, en
- opzettelijk heeft vervoerd
214,94 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op nader te noemen tijdstippen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 juni 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens
- opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
en wel:
- op 25 november 2020 een hoeveelheid van ongeveer 9 kilogram cocaïne, en
- op 25 februari 2021 een hoeveelheid van ongeveer 1 kilogram cocaïne, en
- op 3 en 4 maart 2021 een hoeveelheid van in totaal ongeveer 41 kilogram cocaïne;
4.
hij op 1 juni 2021 te [plaats 1] in een woning aan de [adres 1] te [plaats 1] ,
b)
een voorwerp, te weten een contant geldbedrag van circa 28.407,41 euro,
heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf;
en
c)
een voorwerp, te weten een contant geldbedrag van circa 28.407,41 euro,
heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij verdachte ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat geldbedrag wist dat het een door misdrijf verkregen geldbedrag betrof;
5.
hij in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 1 juni 2021 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk (vanuit Iran) binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van ongeveer 150 en 500 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en anderen gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft trachten te verschaffen, en gelden en andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven genoemde feit,
immers heeft hij, verdachte en zijn medeverdachten, tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar, opzettelijk,
- contact onderhouden en informatie uitgewisseld en afspraken gemaakt en een of meer besprekingen en ontmoetingen gehad met zijn mededaders met betrekking tot het invoeren van die heroïne, en
- in Iran containers met deklading ter verzending naar Nederland heeft besteld/gekocht, en
- in verband met die bestelling een of meer mails heeft opgemaakt en opdracht tot het verzenden van die mails heeft gegeven, en
- stortingen van geldbedragen en vervolgens betalingen heeft gedaan ten behoeve van de aanschaf van die containers van Iran naar Nederland;
6.
hij op 28 september 2020 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, nabij en in een pand aan de [adres 2] in [plaats 2] , een persoon, genaamd [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door toen daar tezamen en in vereniging met die anderen:
- die [slachtoffer] vast te pakken en vast te houden en vervolgens dat pand binnen te duwen/drukken/trekken, en
- vervolgens in dat pand die [slachtoffer] op een stoel plaats te laten nemen en tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij op die stoel moest blijven zitten, en
- die [slachtoffer] tegen het hoofd en lichaam te slaan, en
- die [slachtoffer] heeft gedreigd in een in die loods staande koelcontainer (op -20 graden Celsius) te stoppen, en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen/roepen – zakelijk weergegeven – dat het geld boven tafel moet komen,
met het oogmerk een ander, te weten die [slachtoffer] en een of meer bekenden van die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, te weten een geldbedrag aan hem, verdachte en zijn mededaders, te betalen/over te dragen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De rechtbank heeft ten aanzien van feit 4 geoordeeld dat het bewezen verklaarde niet kan worden gekwalificeerd als witwassen respectievelijk opzetheling en daarom geen strafbare feiten oplevert. De verdachte zal derhalve worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van die feiten.
Het onder de overige feiten bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 282a en 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van die feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1, de misdrijven:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet;
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2eendaadse samenloop van de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3, de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 5, de misdrijven:
medeplegen van om een feit, als bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich/een ander gelegenheid/inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, gelden/andere betaalmiddelen, voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
feit 6, het misdrijf:
medeplegen van gijzeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde onder feit 1, 2, 3, 5 en 6.
7. De op te leggen straf of maatregel
7.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren op te leggen en daarnaast een geldboete van € 100.000,--. Ook is de gevangenneming van verdachte gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Indien en voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om rekening te houden met een aantal omstandigheden. Verdachte is een first offender. Zijn rol bij feit 1 was betrekkelijk klein. Bij feit 2 gaat het in het geval van verdachte slechts om de opslag in zijn loods en bij feit 3 moet de ten laste gelegde periode worden ingekort. Feit 5 ziet op voorbereidingshandelingen die niet verwezenlijkt zijn. Voor feit 6 is geen aangifte gedaan.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft bijna anderhalf jaar lang deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer en het verhandelen van harddrugs in Nederland en met witwassen. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten ruim 200 kilogram heroïne binnen het grondgebied van Nederland gebracht en de invoer van 650 kilogram heroïne (vanuit Iran) voorbereid. Daarnaast is hij betrokken geweest bij een gewelddadige gijzeling, waarbij het slachtoffer gedwongen is om geld aan verdachte en zijn medeverdachten af te staan.
Het strafrechtelijk onderzoek naar verdachte en zijn medeverdachten laat in volle omvang zien welke negatieve effecten van dit soort misdrijven uitgaan. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de gezondheid van gebruikers en dat dit niet zelden leidt tot verslavingsproblematiek. Dat heeft niet alleen zijn weerslag op de gebruikers zelf, maar ook op hun omgeving. Georganiseerde drugshandel ondermijnt ook de rechtsstaat. Veel van de meest ernstige strafbare feiten die gepleegd worden, hangen hiermee samen, waaronder liquidaties en de handel in wapens. De gijzeling waarbij verdachte betrokken is geweest en waarbij fors geweld op het slachtoffer is uitgeoefend, is hier een sprekend voorbeeld van. Bij dit soort feiten vallen ook slachtoffers die niets met de handel in drugs te maken hebben.
Door het witwassen van criminele winsten wordt bovendien de onderliggende criminaliteit verhuld (en daarmee ook gefaciliteerd). Dit alles vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de integriteit van het financiële handelsverkeer. Verdachte heeft zich duidelijk niet om dit alles bekommerd, maar alleen oog gehad voor zijn eigen (financiële) belangen. Verdachte is voortvluchtig en heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Niet alleen de hiervoor omschreven negatieve effecten van drugshandel, maar ook een opstelling zoals die van verdachte, die zich kennelijk onaantastbaar waant, leidt in de maatschappij tot een steeds luidere roep om strengere straffen in zaken als deze. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van
23 februari 2024, waarop alleen een transactie wegens mishandeling in 2010 staat. De rechtbank zal het strafblad van verdachte daarom niet in zijn nadeel meewegen.
De redelijke termijn
De behandeling van de zaak in eerste aanleg heeft lang geduurd. Vanwege de omvang en complexiteit van het onderzoek 26Donau/26Wayne levert dat naar het oordeel van de rechtbank evenwel geen schending op van de redelijke termijn.
De strafoplegging
Gelet op de aard en ernst van de feiten en de substantiële rol die verdachte daarin gedurende een langere periode heeft vervuld, is de rechtbank van oordeel dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Dat is ook in overeenstemming met de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor de invoer van meer dan 20 kilogram harddrugs hanteert de rechtspraak, indien er sprake is van een organisatie, een oriëntatiepunt beginnend bij 72 maanden gevangenisstraf. Omdat verdachte ook wegens een geweldsfeit wordt veroordeeld, acht de rechtbank een gevangenisstraf van acht jaren in dit geval passend en geboden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast een geldboete op te leggen, mede gelet op de door de officieren van justitie aangekondigde ontnemingsvordering.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De gevangenneming
In de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de strafoplegging, en de aanwezigheid van gronden voor voorlopige hechtenis, ziet de rechtbank aanleiding om met onmiddellijke ingang de gevangenneming van de verdachte te bevelen. Deze beslissing is in een afzonderlijk bevel geminuteerd. Een kopie van dit bevel is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 47, 55 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 tot en met feit 6 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, de misdrijven:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet;
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2, eendaadse samenloop van de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3, de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 5, de misdrijven:
medeplegen van om een feit, als bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich/een ander gelegenheid/inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, gelden/andere betaalmiddelen, voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
feit 6, het misdrijf:
medeplegen van gijzeling.
- verklaart dat het onder feit 4 bewezen verklaarde geen strafbare feiten oplevert en ontslaat verdachte op die onderdelen van alle rechtsvervolging;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde onder feit 1, 2, 3, 5 en 6;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren;
gevangenneming
- beveelt de gevangenneming van de verdachte met ingang van heden, welk bevel apart is geminuteerd en waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.J.A.L. Beljaars en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar de documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie, Dienst Landelijke Recherche, met nummer LERBC20003, genaamd ‘26DONAU/26Wayne’ d.d. 18 november 2021. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker Sky-ECC account [accountnaam 2] , pagina’s 28-36.
3.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker SKY-account [accountnaam 3] , pagina’s 46-56.
4.Zaaksdossier 8, proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot [medeverdachte 4] als gebruiker van SKY-code [accountnaam 4] , pagina’s 32-52.
5.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van identificatie gebruiker Sky-ECC account [accountnaam 1] , pagina’s 37-39.
6.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van identificatie gebruiker Sky-ECC account [accountnaam 1] , pagina’s 39-41.
7.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van identificatie gebruiker Sky-ECC account [accountnaam 1] , pagina’s 42-44.
8.Zaaksdossier 8, Proces-verbaal bevindingen aantreffen oprichtings- en wijzigingsakte [bedrijf 2] bijlagen, pagina 223 e.v.
9.Zaaksdossier 8, Proces-verbaal bevindingen verhuur [adres 7] Teteringen (2014-2021) met bijlagen, pagina 148 e.v.
10.Zaaksdossier 8, Proces-verbaal 1e verhoor van de verdachte [medeverdachte 5] , pagina 324.
11.Zaaksdossier 8, Proces-verbaal bevindingen chats Iphone en verklaringen [medeverdachte 5] , pagina 112.
12.Zaaksdossier 8, Proces-verbaal 1e verhoor van de verdachte [medeverdachte 5] , pagina 326 en 327.
13.Zaaksdossier 8, proces-verbaal van bevindingen SkyECC m.b.t. poging invoer circa 215 kilogram heroïne, pagina’s 85 en 86.
14.Zaaksdossier 8, Proces-verbaal bevindingen chats Iphone en verklaringen [medeverdachte 5] , pagina 115.
15.Zaaksdossier 8, Proces-verbaal bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 4] , pagina 143.
16.Zaaksdossier 8, proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 5] , pagina’s 146 en 147.
17.Proces-verbaal zaaksdossier 8, pagina 13.
18.Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot [medeverdachte 4] als gebruiker van SKY-code [accountnaam 4] , pagina 42 en zaaksdossier 8, Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [adres 7] te [plaats 8] , pagina’s 258 en 259.
19.Zaaksdossier 8, Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [adres 7] te [plaats 8] , pagina’s 260-266.
20.Zaaksdossier 8, Proces-verbaal bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 4] , pagina 246 e.v.
21.Zaaksdossier 8, Proces-verbaal bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 4] , pagina 252 e.v.
22.Zaaksdossier 8, Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [adres 7] te [plaats 8] , pagina 225 e.v.
23.Zaaksdossier 8, Proces-verbaal bevindingen vervoersbewegingen Poolse vrachtautocombinatie [kenteken 5] , pagina 254.
24.Zaaksdossier 8, Proces-verbaal bevindingen vervoersbewegingen Poolse vrachtautocombinatie [kenteken 5] , pagina 254 en uitvoeringsstukken België, pagina 269 e.v.
25.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen Indicatieve test en aansluitend NFiDENT met bijlagen (4 x uitslag onderzoek NFI; zaaknummer 2021.08.13.107), als bijlage 2 gevoegd bij het requisitoir dat is overgelegd ter terechtzitting d.d. 17 april 2024.
26.Zaaksdossier 8, Proces-verbaal bevindingen vervoersbewegingen Poolse vrachtautocombinatie [kenteken 5] , pagina 254.
27.Zaaksdossier 8, Proces-verbaal bevindingen chats Iphone en verklaringen [medeverdachte 5] , bijlage B, pagina 129.
28.Zaaksdossier 8, Proces-verbaal bevindingen chats Iphone en verklaringen [medeverdachte 5] , pagina 117 e.v. en Proces-verbaal 2e verhoor van de verdachte [medeverdachte 5] , pagina 336.
29.Zaaksdossier 8, Proces-verbaal 2e verhoor van de verdachte [medeverdachte 5] , pagina 337.
30.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina’s 9-12 en zaaksdossier 5, bijlage 14: proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3], pagina’s 188-191.
31.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina’s 12 en 13.
32.Zaaksdossier 5, bijlage 1: proces-verbaal observeren vrijdag 16 oktober 2020, pagina 78 en zaaksdossier 5, bijlage 3: proces-verbaal observeren dinsdag 3 november 2020, pagina 94.
33.Zaaksdossier 5, bijlage 29: proces-verbaal forensisch onderzoek bij doorzoeking [adres 3] Rotterdam, pagina 356, zaaksdossier 5, bijlage 31: proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, pagina 414 en geschriften, te weten NFI-rapporten van 17 mei 2021, opgemaakt door Ing. [naam 5], zaaknummer 2021.05.17.146, aanvragen 001 t/m 005, pagina’s 423-427.
34.Zaaksdossier 5, bijlage 29: proces-verbaal forensisch onderzoek bij doorzoeking [adres 3] Rotterdam, pagina 356, zaaksdossier 5, bijlage 31: proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, pagina 417 en geschriften, te weten NFI-rapporten van 17 mei 2021, opgemaakt door Ing. [naam 5], zaaknummer 2021.05.17.146, aanvragen 012 en 006 t/m 009, pagina’s 428-432.
35.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen relevante Sky ECC-chatberichten tav leveringen/overdrachten in [plaats 9] op 25 november 2020 en 26 februari 2021, pagina’s 58 en 59.
36.Zaaksdossier 6, proces-verbaal observeren woensdag 25 november 2020, pagina’s 73 en 74.
37.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen relevante Sky ECC-chatberichten tav leveringen/overdrachten in [plaats 9] op 25 november 2020 en 26 februari 2021, pagina 60.
38.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen administratie [adres 3] i.r.t. drugshandel [plaats 9]/[plaats 10], pagina’s 126 en 127.
39.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen relevante Sky ECC-chatberichten tav leveringen/overdrachten in [plaats 9] op 25 november 2020 en 26 februari 2021, pagina’s 62-64.
40.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen observatie, pagina 78.
41.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen relevante Sky ECC-chatberichten tav leveringen/overdrachten in [plaats 9] op 25 november 2020 en 26 februari 2021, pagina 65.
42.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen relevante Sky ECC-chatberichten tav leveringen/overdrachten in [plaats 9] op 25 november 2020 en 26 februari 2021, pagina 66.
43.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen relevante Sky ECC-chatberichten tav leveringen/overdrachten in [plaats 9] op 25 november 2020 en 26 februari 2021, pagina 70.
44.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen relevante Sky ECC-chatberichten tav leveringen/overdrachten in [plaats 9] op 25 november 2020 en 26 februari 2021, pagina’s 67 en 68.
45.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen relevante Sky ECC-chatberichten tav leveringen/overdrachten in [plaats 9] op 25 november 2020 en 26 februari 2021, pagina 70.
46.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van observeren woensdag 3 maart 2021, pagina’s 82-84.
47.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen observatie, pagina’s 87-90.
48.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 4] , pagina’s 91-94.
49.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen administratie [adres 3] i.r.t. drugshandel [plaats 9]/[plaats 10], pagina’s 126 en 127.
50.Zaaksdossier 5, bijlage 53: proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig (Peugeot [kenteken 9]), pagina’s 621-624.
51.Zaaksdossier 5, bijlage 54: een geschrift, te weten een NFI-rapport, opgesteld door rapporteur ing. [naam 6], pagina’s 633-635.
52.Beslag en doorzoekingen ordner 13, proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, pagina’s 94 en 95.
53.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 4] , pagina 18.
54.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 4] , pagina 20.
55.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 4] , pagina’s 22-25.
56.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 4] , pagina’s 26 en 27.
57.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 4] , pagina 28.
58.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 4] , pagina’s 30 en 31.
59.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 4] , pagina’s 32 en 33.
60.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 4] , pagina’s 34 en 35.
61.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 4] , pagina 37.
62.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van bevindingen Emailwisseling [e-mailadres 2], pagina’s 38-47.
63.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van 2e verhoor van verdachte [bedrijf 5], pagina’s 52-54 en zaaksdossier 7, proces-verbaal van 3e verhoor van verdachte [bedrijf 5], pagina 103 en 107.
64.Zaaksdossier 9, proces-verbaal van bevindingen startproces-verbaal 26 Terek, pagina 29.
65.Zaaksdossier 9, proces-verbaal van bevindingen mbt zichtbaar letsel slachtoffer [slachtoffer] , pagina 74.
66.Zaaksdossier 9, proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] , pagina’s 72 en 73 en proces-verbaal van bevindingen verzoek aangifte [slachtoffer] , pagina 75.
67.Zaaksdossier 9, proces-verbaal van bevindingen uitkijken videobeelden, pagina’s 85-96.
68.Zaaksdossier 9, proces-verbaal van bevindingen uitwerking OVC [adres 2] 30 [plaats 2] dd 28-09-2020, pagina’s 103 en 104.
69.Zaaksdossier 9, proces-verbaal van bevindingen uitkijken videobeelden, pagina’s 102.
70.Zaaksdossier 9, proces-verbaal van bevindingen OVC Range Rover 28-09-2020, 19.19 uur tot 19.41 uur, pagina’s 107-110.
71.Zaaksdossier 9, proces-verbaal van observatie maandag 28 september 2020, pagina 114.
72.Zaaksdossier 9, proces-verbaal van 4e verhoor van de verdachte [medeverdachte 2] , pagina’s 158-167.
73.Zaaksdossier 9, proces-verbaal van bevindingen test poeder [adres 2] 30 [plaats 2] , pagina’s 55-56.
74.Zaaksdossier 09.1, proces-verbaal van observatie maandag 28 september 2020, pagina 27.
75.Proces-verbaal zaakdossier 09.1, pagina 6 en zaaksdossier 09.1, proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig 9Land Rover [kenteken 3] ), pagina’s 13-15.
76.Proces-verbaal zaaksdossier 1, pagina’s 14 en 20.
77.Zaaksdossier 5, bijlage 55: proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 7], pagina 640 en Persoonsdossier [medeverdachte 12], proces-verbaal van aanhouding, pagina’s 18 en 19 en persoonsdossier [medeverdachte 7], proces-verbaal van aanhouding, pagina’s 39 en 40.
78.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 4] , pagina’s 131 en 132.