ECLI:NL:RBOVE:2024:295

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
10812166 \ EJ VERZ 23-405
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om billijke vergoeding en schadevergoeding na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft verzoekster, voormalig directeur-grootaandeelhouder van Ravelin Holding B.V., een verzoek ingediend om betaling van een billijke vergoeding en schadevergoeding, omdat zij meent dat haar arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd. Verzoekster heeft haar aandelen in Ravelin verkocht en in de koopovereenkomst is opgenomen dat haar arbeidsovereenkomst alleen zou worden verlengd als de opbrengst van het onroerend goed dat zij ook heeft verkocht, minder zou zijn dan verwacht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opbrengst van de verkoop van het onroerend goed € 1.350.000,00 bedroeg, wat betekent dat de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2023 rechtsgeldig is beëindigd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat verzoekster geen recht heeft op de gevraagde vergoedingen, omdat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden heeft plaatsgevonden en er geen sprake is van verwijtbaar handelen van Ravelin. De verzoeken van verzoekster zijn afgewezen en zij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer : 10812166 \ EJ VERZ 23-405
Beschikking van de kantonrechter van 15 januari 2024
in de zaak van
[verzoekster],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij, hierna te noemen [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. M. Meijer,
tegen
RAVELIN HOLDING B.V.,
te Nijkerk,
verwerende partij, hierna te noemen Ravelin,
gemachtigde: mr. P.M.J. Nijboer.

1.De zaak in het kort

1.1.
In deze zaak verzoekt [verzoekster] (onder meer) om betaling van een billijke vergoeding, althans een schadevergoeding, omdat Ravelin haar arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig zou hebben opgezegd. [verzoekster] was directeur-grootaandeelhouder van Ravelin. Zij heeft haar aandelen verkocht en in de in verband daarmee gesloten koopovereenkomst staat vermeld dat de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] slechts wordt verlengd als de opbrengst van het onroerend goed, dat [verzoekster] ook heeft verkocht, minder is dan verwacht. Tussen partijen bestaat discussie over de vraag of die opbrengst inderdaad minder is dan verwacht.
1.2.
De kantonrechter zal hierna tot het oordeel komen dat de opbrengst van de verkoop van het onroerend goed niet minder is dan verwacht en dat de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] dus tot een einde is gekomen. De vorderingen van [verzoekster] zullen daarom worden afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking in incident van de rechtbank Gelderland van 20 november 2023, waarin de zaak is verwezen naar de kantonrechter te Zwolle;
- het verweerschrift;
- de aanvullende productie 12 van [verzoekster] ;
- de mondelinge behandeling van 18 december 2023 en de op die zitting voorgedragen spreekaantekeningen van [verzoekster] .
2.2.
Hierna is beschikking bepaald.

3.De feiten

3.1.
[verzoekster] , die geboren is op [geboortedatum] 1957, is op 1 september 2007 voor onbepaalde tijd bij een dochteronderneming van Ravelin in dienst getreden als medewerker binnendienst.
3.2.
De echtgenoot van [verzoekster] is vanaf eind 1996 enig aandeelhouder en bestuurder geweest van Ravelin. Hij is in [datum] plotseling overleden.
3.3.
[verzoekster] heeft de aandelen in Ravelin geërfd en is op 12 mei 2022 de statutair bestuurder geworden van Ravelin. Ook is zij per 13 mei 2022 als directeur-grootaandeelhouder in dienst getreden bij Ravelin, tegen een salaris van € 3.864,45 bruto per maand.
3.4.
[verzoekster] heeft de aandelen in Ravelin in september 2022 verkocht aan CapX Holding B.V. (hierna te noemen: CapX). In de in verband hiermee gesloten koopovereenkomst (hierna te noemen: de koopovereenkomst) staat onder meer vermeld dat de volledige overwaarde c.q. meeropbrengst van het onroerend goed aan [verzoekster] toekomt. Artikel 5 van die overeenkomst luidt bovendien als volgt:
Artikel 5. Statutair bestuur en managementovereenkomst/arbeidsovereenkomst
1. Uiterlijk op de Leveringsdatum zal Verkoper haar ontslagbrief aanbieden als statutair bestuurder van de Vennootschap en zal het besluit genomen worden door de algemene vergadering van aandeelhouders van de Vennootschap tot aanvaarding van het ontslag met verlening van algehele decharge aan Verkoper als statutair bestuurder van de Vennootschap.
2. De arbeidsovereenkomst tussen Verkoper en de Vennootschap wordt gecontinueerd tot 1 juli 2023 wordt per die datum beëindigd zonder dat Verkoper aanspraak maakt op enige vergoeding in welke vorm dan ook als gevolg van deze beëindiging. (…)
Per 1 juli 2023 wordt de arbeidsovereenkomst tussen Verkoper en de Vennootschap slechts verlengd (tot aan de pensioengerechtigde leeftijd van Verkoper) als de opbrengst van het onroerend goed minder is dan verwacht, partijen genoegzaam bekend.
3.5.
In aanvulling op de koopovereenkomst hebben partijen een nadere overeenkomst gesloten (hierna te noemen: de aanvullende overeenkomst) waarin, voor zover van belang, het volgende vermeld staat:
1. Bij een totale verkoopopbrengst van het onroerend goed, (woning en kantoor te [plaats] , partijen genoegzaam bekend) van meer dan € 1.350.00, waarbij max € 570.000 naar de vennootschap vloeit en het restant als opbrengst woning dan wel nabetaling koopprijs zal gelden, zal de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] worden ontbonden. Bij een opbrengst van minder dan € 1.350.000, zal de arbeidsovereenkomst met ingang van 1-7-2023 tot aan pensioendatum worden aangepast naar € 2.950 in plaats van € 3.800 bruto.
3.6.
[verzoekster] heeft eind juni 2023 met de gemeente Dalfsen (hierna te noemen: de gemeente) een overeenkomst gesloten voor de koop van het onroerend goed tegen een koopprijs van € 1.350.000,00. In die koopovereenkomst staat vermeld dat de gemeente de overeenkomst uiterlijk op 29 juni 2023 mag ontbinden indien uit een nog uit te voeren bodemonderzoek blijkt dat de grond is vervuild. Op verzoek van de gemeente is de termijn voor het inroepen van deze ontbindende voorwaarde verlengd tot 25 juli 2023.
3.7.
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat de grond vervuild was en gesaneerd diende te worden. De gemeente en [verzoekster] zijn vervolgens overeengekomen dat de saneringskosten ter hoogte van € 25.000,00 voor rekening van [verzoekster] komen.
3.8.
Ravelin heeft [verzoekster] vanaf 1 juli 2023 geen salaris meer betaald.
3.9.
In een e-mail van 26 juli 2023 van de gemeente aan [verzoekster] staat vermeld dat de gemeente per e-mail bevestigd wil zien dat de saneringskosten voor rekening van [verzoekster] komen, zodat de gemeente de notaris de opdracht kan geven “de nota aan te passen naar de totale koopsom van € 1.325.000,00 k.k.”.
3.10.
Op 30 juli 2023 heeft [verzoekster] een e-mail gestuurd aan een medewerker van Ravelin met de vraag hoe het voor haar geregeld is nu zij uit dienst treedt. Daarop is op 31 juli 2023 geantwoord dat de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] is beëindigd en dat de eindafrekening heeft plaatsgehad.
3.11.
Het onroerend goed is op 31 juli 2023 aan de gemeente geleverd. In de akte van levering en op de nota’s van afrekening van de notaris staat een (totale) koopprijs van
€ 1.350.000,00 vermeld
3.12.
Op 3 augustus 2023 zijn de aandelen in Ravelin geleverd aan CapX. In de akte van levering is aan [verzoekster] ontslag verleend als statutair bestuurder van Ravelin.

4.Het verzoek

4.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter – samengevat – om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
primair
I. een billijke vergoeding toe te kennen van € 50.083,27 bruto;
II. te bepalen dat [verzoekster] recht heeft op een transitievergoeding van € 2.159,22;
III. Ravelin te veroordelen tot betaling van het salaris over de maand juli 2023 van
€ 3.864,45 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
subsidiair
IV. de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden wegens het niet naleven van de in de koopovereenkomst gemaakte afspraken over het voortduren van de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2023;
V. te bepalen dat [verzoekster] in aanmerking komt voor een schadevergoeding van € 50.083,27;
VI. te bepalen dat [verzoekster] recht heeft op een transitievergoeding van € 2.159,22;
VII. Ravelin te veroordelen tot betaling van het salaris over de maand juli 2023 van
€ 3.864,45 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
zowel primair als subsidiair
VIII. Ravelin te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen, en te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Ravelin voert verweer tegen de verzoeken van [verzoekster] .
4.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Partijen verschillen in deze zaak van mening over de vraag of de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] per 1 juli 2023 rechtsgeldig is beëindigd.
5.2. [verzoekster] meent dat dit niet het geval is. Zij stelt zich op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2023 op grond van artikel 5 lid 2 van de koopovereenkomst is voortgezet tot haar pensioengerechtigde leeftijd. Volgens [verzoekster] hebben partijen in dat artikel het voortduren van haar arbeidsovereenkomst afhankelijk gesteld van het intreden van de ontbindende voorwaarde dat de opbrengst van het onroerend goed minder was dan de verwachte opbrengst van € 1.350.000,00. [verzoekster] betoogt dat die voorwaarde niet is ingetreden, omdat de saneringskosten van € 25.000,00 in mindering zijn gebracht op de koopsom en de definitieve opbrengst van de verkoop van het onroerend goed dus
€ 1.325.000,00 bedraagt. Ravelin heeft vervolgens echter, zo stelt [verzoekster] , met de mededeling aan [verzoekster] dat haar arbeidsovereenkomst is beëindigd op 31 juli 2023 de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opgezegd, nu [verzoekster] niet met die opzegging heeft ingestemd. Omdat [verzoekster] een terugkeer in de organisatie niet reëel acht, berust zij wel in de betreffende opzegging. [verzoekster] meent echter dat Ravelin met de opzegging van haar arbeidsovereenkomst ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en betoogt primair dat zij op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW aanspraak kan maken op een billijke vergoeding ter hoogte van twaalf bruto maandsalarissen vermeerderd met vakantiegeld, aangezien zij tot aan haar pensioengerechtigde leeftijd een periode van een jaar dient te overbruggen. Subsidiair stelt [verzoekster] zich op het standpunt dat Ravelin de koopovereenkomst niet is nagekomen door te handelen alsof de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd. Volgens [verzoekster] moet de arbeidsovereenkomst gelet op het bepaalde in artikel 7:686 BW vanwege die tekortkoming ontbonden worden, onder toekenning van een schadevergoeding ter hoogte van het salaris dat zij tot haar pensioengerechtigde leeftijd is misgelopen. [verzoekster] meent primair en subsidiair op grond van artikel 7:673 BW bovendien aanspraak te kunnen maken op de transitievergoeding en op uitbetaling van haar salaris over de maand juli 2023.
5.3.
Ravelin stelt zich op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] per 1 juli 2023 rechtsgeldig is geëindigd. Zij voert daartoe aan dat partijen door het ondertekenen van de koopovereenkomst schriftelijk hebben ingestemd met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2023, indien de verwachte opbrengst van € 1.350.000,00 zou worden gehaald. Volgens Ravelin is deze opbrengst gehaald omdat het onroerend goed voor een prijs van € 1.350.000,00 is verkocht, doen de kosten voor de bodemsanering niets af aan de opbrengst van de verkoop van het onroerend en heeft [verzoekster] het in haar onderhandelingen met de gemeente zelf in de hand gehad dat die kosten uiteindelijk voor haar rekening zijn gekomen. Omdat de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2023 rechtsgeldig is beëindigd, kan [verzoekster] geen aanspraak maken op een billijke vergoeding of op een schadevergoeding wegens een tekortkoming en heeft zij geen recht op betaling van het salaris over de maand juli 2023. Aangezien in artikel 5 lid 2 van de koopovereenkomst is bepaald dat [verzoekster] bij het einde van haar dienstverband geen aanspraak kan maken op enige vergoeding, heeft [verzoekster] ook geen recht op betaling van de wettelijke transitievergoeding, aldus steeds [verzoekster] . Voor zover geoordeeld wordt dat de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] niet per 1 juli 2023 is geëindigd, stelt Ravelin zich op het standpunt dat die overeenkomst dan in ieder geval op 3 augustus 2023 is beëindigd door het vennootschapsrechtelijke ontslagbesluit.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] inderdaad per 1 juli 2023 rechtsgeldig is beëindigd en overweegt daartoe het volgende.
5.5.
Partijen zijn het erover eens dat de totale verkoopopbrengst van het onroerend goed € 1.350.000,00 diende te bedragen om de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] per 1 juli 2023 te laten eindigen. [verzoekster] meent dat deze opbrengst niet is gehaald, omdat het begrip ‘totale verkoopopbrengst’ kennelijk zo moet worden uitgelegd dat daarbij rekening moet worden gehouden met de door haar betaalde saneringskosten van € 25.000,00, maar de kantonrechter gaat niet in deze redenering mee. In dit kader wordt vooropgesteld dat het op grond van vaste rechtspraak bij de uitleg van een beding in een overeenkomst niet alleen aankomt op een taalkundige uitleg van de bewoordingen van dat beding in de overeenkomst, maar ook op de bedoeling van partijen ten tijde van het aangaan van de overeenkomst en op wat zij onder de omstandigheden redelijkerwijs van elkaar konden en mochten verwachten. [verzoekster] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het de bedoeling van partijen was dat het voortduren van de arbeidsovereenkomst afhankelijk zou worden gesteld van hetgeen zij zou overhouden aan de verkoop van het onroerend goed. Ravelin heeft dit echter weersproken en [verzoekster] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat zij die bedoeling aan Ravelin kenbaar heeft gemaakt. Integendeel, zij heeft überhaupt niet gesteld dat partijen gesproken hebben over de inhoud van het begrip ‘opbrengst’ in de zin van artikel 5.2 van de koopovereenkomst of ‘totale verkoopopbrengst’ in de zin van artikel 1 van de aanvullende overeenkomst. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat partijen niet over die begrippen hebben gesproken. Dit betekent dat bij de uitleg van de bepalingen in kwestie uitsluitend kan worden afgegaan op de letterlijke tekst daarvan.
5.6.
Met Ravelin is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] uitgaat van een definitie van het begrip ‘opbrengst’ die in het economisch verkeer niet gebruikelijk is en dat met dat begrip gedoeld wordt op het bedrag dat een verkoop opbrengt, en dus niet op ‘winst’ zoals [verzoekster] lijkt te suggereren. Met het begrip ‘opbrengst’ in de koopovereenkomst en de aanvullende overeenkomst wordt in het onderhavige geval naar het oordeel van de kantonrechter dan ook bedoeld de prijs waarvoor het onroerend goed is verkocht. Hoewel de gemeente in haar e-mail van 26 juli 2023 spreekt over een koopsom van € 1.325.000,00, blijkt uit de akte van levering van 31 juli 2023 en de nota’s van afrekening van de notaris dat die prijs € 1.350.000,00 bedroeg. Weliswaar heeft de gemeente feitelijk geen € 1.350.000,00 maar € 1.325.000,00 aan [verzoekster] betaald, maar dit heeft te maken met het feit dat de notaris de saneringskosten als verrekeningspost heeft opgenomen in één van de nota’s van afrekening. Deze verrekening doet echter niets af aan het feit dat de koopprijs en dus de opbrengst van het onroerend goed € 1.350.000,00 bedraagt. De gemeente was immers een bedrag van € 1.350.000,00 aan [verzoekster] verschuldigd voor de koop van het onroerend goed en [verzoekster] was op haar beurt een bedrag van € 25.000,00 verschuldigd aan de gemeente voor het saneren van de grond. De conclusie is dan ook dat met de verkoop van het onroerend goed de voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] vereiste opbrengst is behaald, zodat die overeenkomst op grond van artikel 5.2 van de koopovereenkomst per 1 juli 2023 is beëindigd.
5.7.
Nu de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig per 1 juli 2023 is beëindigd, is er geen sprake van verwijtbaar handelen of een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Ravelin. [verzoekster] kan dus geen aanspraak maken op een billijke vergoeding of een schadevergoeding. Evenmin heeft [verzoekster] recht op betaling van het salaris over juli 2023. [verzoekster] heeft tot slot ook geen recht op betaling van de wettelijke transitievergoeding. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is namelijk met wederzijds goedvinden geëindigd en op grond van de wet bestaat in een dergelijk geval geen aanspraak op een transitievergoeding. Hier komt nog bij dat in artikel 5 lid 2 van de koopovereenkomst expliciet vermeld staat dat [verzoekster] bij een beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2023 geen aanspraak kan maken op enige vergoeding in welke vorm dan ook. Alle verzoeken van [verzoekster] zullen dus worden afgewezen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster] , omdat zij ongelijk krijgt. Deze kosten bedragen aan de zijde van Ravelin tot op heden € 793,00 aan salaris gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de verzoeken van [verzoekster] af;
6.2.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Ravelin tot en met vandaag vaststelt op € 793,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de veertiende dag na heden tot de dag van volledige betaling;
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.C.M. Manders, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2024.
(MM(O)