Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
te [woonplaats] ,
te Nijkerk,
1.De zaak in het kort
2.De procedure
3.De feiten
Per 1 juli 2023 wordt de arbeidsovereenkomst tussen Verkoper en de Vennootschap slechts verlengd (tot aan de pensioengerechtigde leeftijd van Verkoper) als de opbrengst van het onroerend goed minder is dan verwacht, partijen genoegzaam bekend.
4.Het verzoek
€ 3.864,45 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
€ 3.864,45 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
5.De beoordeling
5.2. [verzoekster] meent dat dit niet het geval is. Zij stelt zich op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2023 op grond van artikel 5 lid 2 van de koopovereenkomst is voortgezet tot haar pensioengerechtigde leeftijd. Volgens [verzoekster] hebben partijen in dat artikel het voortduren van haar arbeidsovereenkomst afhankelijk gesteld van het intreden van de ontbindende voorwaarde dat de opbrengst van het onroerend goed minder was dan de verwachte opbrengst van € 1.350.000,00. [verzoekster] betoogt dat die voorwaarde niet is ingetreden, omdat de saneringskosten van € 25.000,00 in mindering zijn gebracht op de koopsom en de definitieve opbrengst van de verkoop van het onroerend goed dus
€ 1.325.000,00 bedraagt. Ravelin heeft vervolgens echter, zo stelt [verzoekster] , met de mededeling aan [verzoekster] dat haar arbeidsovereenkomst is beëindigd op 31 juli 2023 de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opgezegd, nu [verzoekster] niet met die opzegging heeft ingestemd. Omdat [verzoekster] een terugkeer in de organisatie niet reëel acht, berust zij wel in de betreffende opzegging. [verzoekster] meent echter dat Ravelin met de opzegging van haar arbeidsovereenkomst ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en betoogt primair dat zij op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW aanspraak kan maken op een billijke vergoeding ter hoogte van twaalf bruto maandsalarissen vermeerderd met vakantiegeld, aangezien zij tot aan haar pensioengerechtigde leeftijd een periode van een jaar dient te overbruggen. Subsidiair stelt [verzoekster] zich op het standpunt dat Ravelin de koopovereenkomst niet is nagekomen door te handelen alsof de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd. Volgens [verzoekster] moet de arbeidsovereenkomst gelet op het bepaalde in artikel 7:686 BW vanwege die tekortkoming ontbonden worden, onder toekenning van een schadevergoeding ter hoogte van het salaris dat zij tot haar pensioengerechtigde leeftijd is misgelopen. [verzoekster] meent primair en subsidiair op grond van artikel 7:673 BW bovendien aanspraak te kunnen maken op de transitievergoeding en op uitbetaling van haar salaris over de maand juli 2023.
6.De beslissing
(MM(O)