ECLI:NL:RBOVE:2024:2945

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
C/08/291824 / HA ZA 23-61
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van akte van cessie in faillissementszaak

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een vordering van eisers tot vernietiging van een akte van cessie die op 19 september 2019 is opgemaakt. De achtergrond van de zaak is dat het bedrijf van eisers op 17 maart 2010 failliet is verklaard, waarbij gedaagde 1 als curator is aangesteld. Eisers zijn eerder door de rechtbank veroordeeld voor kennelijk onbehoorlijk bestuur en zijn hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor het faillissementstekort. De curator heeft op 19 september 2019 vorderingen uit het faillissement overgedragen aan gedaagde 2. Eisers stellen dat deze akte van cessie nietig of vernietigbaar is, maar de curator en gedaagde 2 betwisten dit en stellen dat eisers niet aan hun stelplicht hebben voldaan. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van eisers moeten worden afgewezen, omdat zij geen gronden hebben aangevoerd die tot vernietiging of nietigheid van de akte kunnen leiden. Bovendien is de vordering van eisers inmiddels verjaard. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten van de curator en gedaagde 2.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/291824 / HA ZA 23-61
Vonnis van 1 mei 2024
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonend in [woonplaats 1],
hierna ook te noemen [eiser 1],
2.
[eiser 2],
wonend in [woonplaats 2],
hierna ook te noemen [eiser 2],
eisers,
3.
[eiser 3] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1],
hierna ook te noemen [eiser 3],
gevoegde partij,
hierna gezamenlijk ook te noemen [eisers],
advocaat mr. H.G.M. van Zutphen te Almelo,
tegen

1.[gedaagde 1]

in hoedanigheid van curator in het faillissement van
[bedrijf] B.V.,
wonende te [woonplaats 3],
gedaagde,
hierna te noemen de curator,
advocaat mr. T. van Dijken te Groningen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
gedaagde,
hierna te noemen [gedaagde 2],
advocaat mr. S. Erkel te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidenteel vonnis van 22 november 2023 waarbij in de hoofdzaak een nieuwe mondelinge behandeling is bepaald
  • de aanvullende producties 41 tot en met 46 van [eisers]
  • de mondelinge behandeling van 15 maart 2024, ter gelegenheid waarvan [eisers] en [gedaagde 2] spreekaantekeningen hebben overgelegd en de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.Waar gaat het over?

[bedrijf] B.V. is op 17 maart 2010 failliet verklaard met aanstelling van
mr. [gedaagde 1] als curator. [eisers] zijn bij vonnis van deze rechtbank van 9 december 2015 wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur onder meer hoofdelijk veroordeeld voor het totale faillissementstekort zoals dat na verificatie zal blijken. Het vonnis is bekrachtigd bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 oktober 2018. De verificatievergadering heeft plaatsgevonden op 29 november 2019. De curator heeft op 19 september 2019 hoofdelijke vorderingen uit het faillissement van [bedrijf] B.V. overgedragen aan [gedaagde 2]. In deze zaak gaat het om de vraag of de akte van cessie waarbij die vordering is overgedragen, nietig dan wel vernietigbaar is, zoals [eisers] stellen en de curator en [gedaagde 2] gemotiveerd betwisten. Volgens zowel de curator als [gedaagde 2] hebben [eisers] geen gronden aangevoerd die kunnen leiden tot de vernietiging/nietigheid van de akte van cessie. [eisers] hebben niet voldaan aan hun stelplicht. Bovendien is in ieder geval de vordering van [eisers] die ziet op de vernietiging van de akte van cessie inmiddels verjaard. De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de curator en [gedaagde 2] slaagt.
De rechtbank zal de vorderingen van [eisers] afwijzen. Zij licht die beslissing hieronder toe.

3.De overwegingen van de rechtbank

3.1.
[eisers] hebben de volgende, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, vorderingen ingesteld:
1) een verklaring voor recht dat de overeengekomen akte van cessie van 19 september 2019 tussen de curator en [gedaagde 2] op grond van de vorenstaande gronden nietig is, dan wel deze akte te vernietigen;
2) de curator te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eisers] hebben daar een zeer uitgebreid feitencomplex aan ten grondslag gelegd. Het overgrote deel van die feiten is niet relevant voor de vragen die in deze zaak ter beoordeling voorliggen. Sommige punten die [eisers] aanvoeren zijn bovendien al in eerdere procedures tussen partijen aan de orde geweest, op welke punten ook is beslist.
De rechtbank zal hierna enkel die stellingen van [eisers] bespreken die van belang zijn voor de gevraagde nietigheid dan wel vernietiging.
3.3.
De curator en [gedaagde 2] hebben zich gemotiveerd verweerd tegen de door [eisers] gevorderde nietigheid dan wel vernietiging. In de kern komt het verweer van hen beiden erop neer dat niet duidelijk is op basis van welke nietigheidsgrond dan wel vernietigingsgrond de akte van cessie niet in stand zou kunnen blijven. Het is dan ook niet duidelijk waartegen zij zich moeten verweren. De vorderingen moeten reeds daarom worden afgewezen. Verder kan er volgens hen sowieso niet met succes een beroep op vernietiging worden gedaan, omdat deze vordering inmiddels is verjaard.
3.4.
Het verweer van de curator en [gedaagde 2] slaagt.
3.5.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.6.
De vraag die in essentie voorligt is of er gebreken kleven aan (de totstandkoming van) de akte van cessie van 19 september 2019 op grond waarvan de akte nietig dan wel vernietigbaar is.
3.7.
In de akte van cessie van 19 september 2019 zijn de curator en [gedaagde 2], onder opschortende voorwaarde van toestemming van de rechter-commissaris, overeengekomen dat de curator een vordering van [eisers] verkoopt en levert aan [gedaagde 2].
De rechter-commissaris heeft de akte van cessie goedgekeurd. De akte van cessie is bij
brief van 5 december 2019 medegedeeld aan [eisers].
nietigheid?
3.8.
Een rechtshandeling is nietig wanneer deze niet in de voorgeschreven vorm is verricht (artikel 3:39 BW) of als deze door zijn inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde (artikel 3:40 BW). Ingevolge artikel 3:43 BW zijn bepaalde rechtshandelingen van personen die zich gezien hun maatschappelijke positie van die handelingen zouden dienen te onthouden, nietig.
3.9.
[eisers] hebben in hun dagvaarding ten aanzien van de nietigheid gesteld dat de akte van cessie in strijd is met de openbare orde of de goede zeden (zie randnummer 77. van de dagvaarding), maar hebben dat in de dagvaarding niet nader onderbouwd. Dat het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 april 2022 (productie 10 bij dagvaarding) een kennelijke missslag bevat (omdat volgens [eisers] het gerechtshof ten onrechte heeft overwogen dat van herroeping (of enig zicht daarop) geen sprake is, terwijl er wel een herroepingsprocedure liep over de bij het arrest van 30 oktober 2018 vastgestelde gecedeerde vordering) , zoals [eisers] stellen, kan niet dienen als onderbouwing van die stelling. Bovendien is die herroeping (nadien) afgewezen bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 maart 2023, zoals de curator en [gedaagde 2] onweersproken hebben gesteld
.
3.10.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [eisers] nog naar voren gebracht, dat de vordering, onder verwijzing naar het arrest [naam 1]/[naam 2], die is gecedeerd naar zijn aard niet overdraagbaar is. Los van de omstandigheid dat dit in deze procedure een nieuw standpunt is, verzet de aard van de (gecedeerde) vordering zich niet tegen cessie. Zoals het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zijn – inmiddels in kracht van gewijsde gegane arrest van 19 april 2022 – heeft geoordeeld, verzet niets zich ertegen dat de curator de verkregen executoriale titel ten gunste van de boedel te gelde maakt door verkoop en cessie, onder toezicht en met goedkeuring van de rechter-commissaris, die zal moeten toetsen of die wijze van te gelde maken het meest in het belang van de boedel is. Vast staat tussen partijen dat de rechter-commissaris die toestemming heeft gegeven. [eisers] hebben in deze procedure geen andere feiten en/of omstandigheden aangevoerd die tot een andersluidend oordeel dan die van het gerechtshof zouden moeten leiden.
3.11.
Indien en voor zover [eisers] hebben aangevoerd dat de akte van cessie niet geldig is, omdat zij geen inzage hebben gehad in de volledige akte van cessie (omdat het exemplaar dat [eisers] bij de stukken heeft aangetroffen geheel zwart is gemaakt), overweegt de rechtbank dat het verkrijgen van inzage in de akte van cessie geen - op straffe van nietigheid - voorgeschreven vereiste is voor een rechtsgeldige akte van cessie.
Indien [eisers] dat wensen, kunnen zij bovendien inzage vorderen van de (volledige) inhoud van de akte van cessie, hetgeen zij niet hebben gedaan.
3.12.
Kortom, uit hetgeen [eisers] hebben aangevoerd ten aanzien van de nietigheid van de akte van cessie, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat sprake is van een nietige akte van cessie.
vernietigbaarheid?
3.13.
Hoewel de vordering onder 1. van het petitum in de dagvaarding wat onduidelijk is geformuleerd, gaat de rechtbank er vanuit dat [eisers] in rechte vernietiging vorderen van de akte van cessie en geen verklaring voor recht dat buitengerechtelijk is vernietigd, nu niet gesteld of gebleken is dat de buitengerechtelijke vernietiging van de akte van cessie is ingeroepen door [eisers].
3.14.
De rechtbank stelt voorop dat er alleen een beroep op vernietiging kan worden gedaan als deze bevoegdheid uit de wet volgt.
3.15.
De curator en [gedaagde 2] hebben ieder een beroep gedaan op verjaring.
Hoewel [eisers] zich niet gemotiveerd hebben verweerd tegen het beroep op verjaring en zich ter zitting gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, overweegt de rechtbank hierover als volgt.
3.16.
De mogelijkheid om een rechtshandeling te vernietigen kent – anders dan bij een beroep op nietigheid – een verjaringstermijn van drie jaar (artikel 3:52 BW). De grondslag voor de vernietiging bepaalt wanneer deze driejaarstermijn precies begint te lopen.
3.17.
[eisers] hebben, zoals de curator en [gedaagde 2] ook hebben aangevoerd, – in de dagvaarding en ook nadien ter zitting – niet concreet gesteld op welke vernietigingsgrond(en) zij een beroep doen. Door deze onduidelijkheid kan ook niet worden bepaald wanneer het aanvangsmoment van de verjaringstermijn is gaan lopen. De curator en [gedaagde 2] zijn door deze handelwijze van [eisers] in hun (verdedigings)belangen geschaad. [eisers] hebben in zoverre niet voldaan aan hun stelplicht.
3.18.
Indien en voor zover uit de dagvaarding zou kunnen worden afgeleid en zou moeten worden begrepen dat [eisers] zich op het standpunt stellen dat de akte van cessie (in rechte moet worden vernietigd) omdat er sprake is van belangenverstrengeling,
onbevoegdheid van de curator (waarbij de curator bekend was met de verstoorde familieverhouding tussen [eisers] en [gedaagde 2]), betere verhaalsmogelijkheden en het creëren van een niet toegestane verrekeningsmogelijkheid, onder verwijzing naar de wetsartikelen 6:127 lid 2 BW, 6:130 lid 1 BW, 745h lid 1 Rv, 3:240 lid 1 BW, 6:248 lid 2 BW, 3:12 BW, 6:2 lid 1 en 2 BW, oordeelt de rechtbank allereerst dat dat geen vernietigingsgronden zijn. Voor zover [eisers] een beroep doen op paulianeus handelen
(artikel 3:45 BW), dan kan dat beroep reeds niet slagen, omdat enkel de schuldeiser de Pauliana kan inroepen. [eisers] zijn schuldenaar bij de akte van cessie en geen schuldeiser.
De gronden zijn bovendien niet dan wel onvoldoende onderbouwd door [eisers].
3.19.
Indien en voorzover [eisers] met de hiervoor onder 3.18. genoemde gronden hebben bedoeld te stellen dat de cessie moet worden vernietigd op grond van artikel 3:52 lid 1 sub c en d BW, oordeelt de rechtbank dat de rechtsvordering tot vernietiging op deze gronden in ieder geval is verjaard, aangezien de verjaringstermijn in die gevallen drie jaar bedraagt nadat de benadeling is ontdekt (sub c) dan wel nadat de bevoegdheid de vernietiging in te roepen aan degene ten dienste is komen te staan (sub d). Vaststaat dat de cessie in december 2019 (de cessie is bij brief van 5 december 2019 medegedeeld aan
[eisers]) bekend was bij [eisers]. [eisers] hebben binnen drie jaar nadien geen buitengerechtelijke vernietiging ingeroepen en evenmin een rechtsvordering tot vernietiging van de cessie ingesteld. De dagvaarding dateert eerst van 25 januari 2023.
3.20.
Nu [eisers] hun stellingen onvoldoende hebben onderbouwd, komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering. Een bewijsaanbod is trouwens ook niet gedaan door [eisers].
3.21.
[eisers] worden in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten betalen.
De proceskosten van de curator worden begroot op:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.720,00.
De proceskosten van [gedaagde 2] worden begroot op:
-griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.082,00.
De door [gedaagde 2] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen, zoals vermeld in de beslissing. Ook worden [eisers], zoals door [gedaagde 2] gevorderd, hoofdelijk in die kosten veroordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van de curator van € 1.720,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, des dat wanneer de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van [gedaagde 2] van € 2.082,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend en veroordeelt [eisers] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart de proceskostenveroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.