ECLI:NL:RBOVE:2024:2941

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
C/08/312108 / KG ZA 24-68
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod op frustratie van onderhandse verkoop van woning in kort geding

In deze zaak heeft eiser, na een eerdere veroordeling tot betaling van een contractuele boete aan gedaagde, een kort geding aangespannen. Eiser stelt dat gedaagde misbruik van recht maakt door het vonnis te executeren, terwijl het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de tenuitvoerlegging van dat vonnis heeft geschorst. Eiser vordert in dit kort geding een verbod voor gedaagde om de onderhandse verkoop van zijn woning te frustreren door contact op te nemen met derden. Gedaagde voert verweer en stelt dat eiser geen belang heeft bij de vordering.

De voorzieningenrechter heeft de resterende vorderingen van eiser afgewezen. De rechter oordeelt dat eiser onvoldoende spoedeisend belang heeft bij het gevraagde contactverbod, nu gedaagde het executoriale beslag op de woning heeft laten doorhalen. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen reële dreiging bestaat dat gedaagde de verkoop van de woning zal frustreren. Eiser krijgt ongelijk en wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die in totaal € 1.213,00 bedragen. Het vonnis is uitgesproken op 4 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/312108 / KG ZA 24-68
Vonnis in kort geding van 4 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. M.A. Schuring,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. M.S. van Knippenberg.

1.Samenvatting

1.1.
[eiser] is bij vonnis van 20 december 2023 van de rechtbank Overijssel veroordeeld tot betaling van een contractuele boete en de proceskosten aan [gedaagde]. [gedaagde] heeft aanvankelijk executoriaal beslag laten leggen op de woning van [eiser] om dat vonnis te kunnen executeren. [eiser] stelt dat het vonnis op een kennelijke misslag berust en dat [gedaagde] misbruik van recht maakt door het vonnis te executeren. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank geschorst. Vanwege dat arrest in het incident heeft [eiser] een deel van zijn vorderingen in deze kort geding procedure ingetrokken. [eiser] vordert nu alleen nog dat de voorzieningenrechter aan [gedaagde] een verbod oplegt om de onderhandse verkoop van zijn woning te frustreren door op enigerlei wijze contact op te nemen met derden over de verkoop onder oplegging van een dwangsom. [gedaagde] voert verweer. De voorzieningenrechter wijst de resterende vorderingen van [eiser] af.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 8 van 3 april 2024,
- de aanvullende producties 9 tot en met 11 van [eiser],
- de aanvullende productie betreffende een akte van levering van [eiser],
- de producties 1 tot en met 5 van [gedaagde],
- de mondelinge behandeling van 11 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitaantekeningen van [eiser],
- de pleitnota van [gedaagde],
- de emailwisseling van partijen met de rechtbank naar aanleiding van het arrest in het incident van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 april 2024.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Op 7 januari 2022 hebben partijen een koopovereenkomst gesloten. [eiser] zou de woonboerderij aan de [adres 1] van [gedaagde] kopen voor een bedrag van € 1.775.000,00. [eiser] heeft een beroep gedaan op het financieringsvoorbehoud als ontbindende voorwaarde. De overdracht van de woning heeft niet plaatsgevonden. [gedaagde] heeft uiteindelijk de woning aan een derde verkocht en geleverd.
3.2.
[gedaagde] is een rechtszaak gestart. Op 20 december 2023 heeft deze rechtbank geoordeeld dat [eiser] geen rechtsgeldig beroep op het financieringsvoorbehoud heeft gedaan en hem veroordeeld om de contractuele boete van € 177.500,00 en de proceskosten van € 5.193,22 aan [gedaagde] te betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3.
Op 9 januari 2024 heeft [gedaagde] executoriaal beslag laten leggen op de woning van [eiser] aan de [adres 2] (hierna: de woning).
3.4.
[eiser] heeft hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel ingesteld en heeft het hof in een incidentele vordering verzocht om de uitvoerbaar bij voorraad verklaring te schorsen, totdat in hoger beroep een beslissing is genomen. Bij arrest van 23 april 2024 heeft het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank geschorst tot het eindarrest in de hoofdzaak. [gedaagde] heeft het beslag laten doorhalen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vorderde in de dagvaarding – samengevat – dat de voorzieningenrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. verbiedt om de woning executoriaal te verkopen tot in hoger beroep een beslissing is genomen,
II. verplicht om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis het gelegde executoriale beslag op zijn woning op te heffen zodat deze vrij van beslagen verkocht en geleverd kan worden aan een derde,
III. veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 per dag(deel) dat hij niet aan de veroordeling onder II voldoet,
IV. verbiedt om de verkoop van de woning te frustreren door op enigerlei wijze contact op te nemen met derden over de verkoop van de woning,
V. veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 per dag(deel) dat hij niet aan de veroordeling onder IV voldoet,
VI. veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Na het arrest van het hof van 23 april 2024 heeft [eiser] de vorderingen onder I, II en III ingetrokken. [eiser] wil alleen nog een beslissing over de vorderingen onder IV, V en VI. [eiser] stelt daartoe dat [gedaagde] contact heeft opgenomen met de makelaar om de verkoop van zijn woning te ontmoedigen, waardoor de onderhandse verkoop vertraging heeft opgelopen. [eiser] vordert daarom dat het [gedaagde] wordt verboden om de onderhandse verkoop te frustreren.
4.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen, onder andere omdat [eiser] daar geen belang bij heeft.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Verbod frustreren verkoop?
5.1.
[eiser] heeft de vorderingen ten aanzien van het verbod op de executie ingetrokken. De voorzieningenrechter hoeft alleen een beslissing te nemen over de vordering van [eiser] om [gedaagde] te verbieden de onderhandse verkoop van zijn woning te frustreren door op enigerlei wijze contact op te nemen met derden over de verkoop.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een vordering in kort geding slechts dan toewijsbaar is als aannemelijk is dat eenzelfde vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat het treffen van de voorlopige voorziening(en) vanwege het spoedeisend karakter gerechtvaardigd is. Gelet op het voorlopige karakter van de kortgedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is geen plaats voor nadere bewijsvoering en/of een deskundigenonderzoek.
5.3.
De voorzieningenrechter zal het gevraagde contactverbod over de verkoop van de woning afwijzen en motiveert dit oordeel als volgt. [eiser] heeft gelet op de gewijzigde situatie na het arrest in het incident van het hof onvoldoende (spoedeisend) belang bij het gevraagde contactverbod. [eiser] heeft in dit kader in de dagvaarding gesteld dat hij zijn woning onderhands wilde verkopen om aan zijn betalingsverplichtingen tegenover [gedaagde] op grond van het vonnis van de rechtbank Overijssel te voldoen. Die onderhandse verkoop werd bemoeilijkt vanwege het executoriale beslag dat op de woning rustte. [gedaagde] had [eiser] in dat kader weliswaar tot 19 april 2024 de gelegenheid gegeven om de woning onderhands te verkopen, maar tegelijk frustreerde [gedaagde] in die periode tot aan 19 april 2024 volgens [eiser] de onderhandse verkoop door contact op te nemen met de makelaar en zich negatief uit te laten over de woning. Inmiddels heeft [gedaagde] echter naar aanleiding van het arrest van het hof het executoriale beslag op de woning laten doorhalen en moet in hoger beroep nog inhoudelijk worden beslist over de vraag of [eiser] voor wat betreft de contractuele boete een betalingsverplichting heeft tegenover [gedaagde]. Vanwege die nieuwe ontwikkelingen, is de stelling van [eiser] dat hij de woning met spoed onderhands moet verkopen om aan de betalingsverplichtingen van [gedaagde] te voldoen, achterhaald. In zoverre ontbreekt dus het spoedeisende belang bij de resterende vordering van [eiser]. Ook indien [eiser] wel een spoedeisend belang bij de verkoop van de woning zou hebben – bijvoorbeeld in verband met de vorderingen van zijn ex-echtgenote – bestaat onvoldoende grond voor het contactverbod. Voor een verbod van toekomstige handelingen is vereist dat een concreet belang bestaat, in de zin dat een reële dreiging bestaat. Gelet op de schorsing van de tenuitvoerlegging, heeft [eiser] onvoldoende concreet gesteld welk belang hij nog heeft bij het verbod en welke reële dreiging bestaat dat [gedaagde] de verkoop van de woning zal frustreren nu [gedaagde] de executoriale beslagen heeft laten doorhalen en in zoverre geen betrokkenheid meer heeft bij de (verkoop van de) woning van [eiser]. Tegen die achtergrond is niet aannemelijk geworden dat er een reëel risico bestaat dat [gedaagde] contact zal opnemen met makelaars om de verkoop van de woning te frustreren. Daarbij weegt ook mee dat de vordering tot het contactverbod is gebaseerd op één telefoongesprek tussen [gedaagde] en de (toenmalige) verkopend makelaar van [eiser] en [gedaagde] de door [eiser] gestelde inhoud van het gesprek weerspreekt. De vordering tot het contactverbod (inclusief de gevorderde dwangsom) zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
5.4.
[eiser] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden vastgesteld op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
715,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
1.213,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.213,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
6.3.
verklaart rechtsoverweging 6.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken door
mr. A.M. van Diggele op 4 juni 2024.