ECLI:NL:RBOVE:2024:2906

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
08.952863.18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugshandel en witwassen

Op 3 juni 2024 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde, die betrokken was bij drugshandel en witwassen. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde een bedrag van € 36.855,-- aan de Staat moest betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag was vastgesteld op basis van eerdere bitcointransacties die de veroordeelde had uitgevoerd in 2018. De officier van justitie had aanvankelijk een hoger bedrag van € 42.450,-- gevorderd, maar na wijziging van de vordering werd het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 40.950,--. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en verlaagde het bedrag met 10%.

De zaak maakte deel uit van het onderzoek Metaal, waarin meerdere verdachten betrokken waren. De veroordeelde was niet aanwezig op de zittingen, maar werd vertegenwoordigd door zijn advocaat. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde, gebruikmakend van het alias '[alias]', betrokken was bij de bitcointransacties en dat hij financieel voordeel had genoten uit de drugshandel. De verdediging betwistte de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel en voerde aan dat er kosten waren gemaakt die in mindering moesten worden gebracht. De rechtbank verwierp deze argumenten en stelde vast dat de veroordeelde geen inzicht had gegeven in zijn verdiensten en kosten.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.952863.18
Datum vonnis: 3 juni 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1986 op [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 42.450,--.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 3 december 2019,
19 december 2019, 27 september 2021, 19 februari 2024 en 22 april 2024.
De veroordeelde is niet op de terechtzittingen verschenen. Namens hem heeft
mr. G.V. van der Bom, advocaat in ’s-Gravenhage, verweer gevoerd.
De ontnemingsvordering tegen de veroordeelde (verder ook [veroordeelde] ) maakt onderdeel uit van het onderzoek Metaal. In dat onderzoek waren naast [veroordeelde] ook [medeverdachte 1] ,
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] verdachte. Zij zijn op 23 april 2020 in eerste aanleg en [veroordeelde] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 12 oktober 2023 ook in hoger beroep veroordeeld voor onder meer het medeplegen van drugshandel, meermalen gepleegd, en het medeplegen van witwassen. Tegen [veroordeelde] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] heeft de officier van justitie een ontnemingsvordering ingediend. De vorderingen zijn steeds gelijktijdig behandeld.

3.De standpunten

Het standpunt van de officier van justitie
Op de terechtzitting van 19 februari 2024 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin dat het door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op een bedrag van € 40.950,--, bestaande uit ontvangen bedragen uit de bitcointransacties op 7 en [datum] 2018 te weten (respectievelijk) € 10.600,-- en € 30.350,--.
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de bitcointransactie op 7 oktober 2018 heeft de veroordeelde betwist dat hij ‘ [alias] ’ is die € 10.600,-- in ontvangst heeft genomen. Voor zover de rechtbank daar wel vanuit zou gaan, is voldoende aannemelijk dat er geen sprake is geweest van een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 10.600,--, aangezien er voor ‘ [alias] ’ kosten verbonden waren aan de inkoop van goederen.
Met betrekking tot de bitcointransactie op [datum] 2018 heeft de verdediging gesteld dat ook hier kosten gemaakt zijn voor de inkoop van goederen en dat het bedrag van € 30.350,-- dus niet het daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel betreft. Voorts stelt de verdediging dat op basis van de chats tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op [datum] 2018 vanaf 14.50 uur aannemelijk is dat ‘ [alias] ’ slechts € 21.000,-- ontvangen heeft. Dit brengt het totale bedrag dat “vermeend door ‘ [alias] ’” ontvangen is op € 31.600,-- (te weten € 10.600,-- en
€ 21.000,--).
Verder stelt de verdediging zich op het standpunt dat een openstaande rekening (van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij ‘ [alias] ”) ter hoogte van € 25.970,-- als kosten in mindering gebracht dienen te worden op het vermeend wederrechtelijk verkregen voordeel, zodat een bedrag van
€ 5.630,-- aan wederrechtelijk verkregen voordeel resteert.
Ten slotte stelt de verdediging dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil moet worden geschat en vastgesteld, omdat bij de bepaling van het bedrag geen rekening is gehouden met de bedragen die gemoeid zijn geweest met de inkoop en aannemelijk is dat deze uitgaven zijn gedaan.

4.De beoordeling van de vordering

4.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Arnhem – Leeuwarden van 12 oktober 2023 veroordeeld voor, voor zover van belang, de strafbare feiten:
medeplegen van drugshandel, meermalen gepleegd, en medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
4.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel [1] [2]
Allereerst dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of [veroordeelde] ‘ [alias] ’ is aan wie bedragen uit de bitcointransacties op 7 en [datum] 2018 zijn uitgekeerd.
“ [alias] ”
Het hof heeft in voornoemd arrest overwogen dat het hof geen redenen heeft om aan de vaststellingen zoals gedaan in het proces-verbaal van identificatie te twijfelen. Het hof is er bij de beoordeling van de strafbare feiten daarom vanuit gegaan dat [veroordeelde] , in ieder geval vanaf 3 oktober 2018, de gebruiker van het account [gebruikersnaam] was. De bitcointransacties waar de ontnemingsvordering betrekking op heeft vonden plaats na 3 oktober 2018, te weten op
7 en [datum] 2018.
De rechtbank komt op grond van de op [datum] 2018 door [veroordeelde] – gebruik makend van het account [gebruikersnaam] – en [medeverdachte 2] gevoerde chatgesprekken, en het op die dag door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gevoerde chatgesprek, tot het oordeel dat [veroordeelde] ‘ [alias] ’ is.
Die dag chat [veroordeelde] immers aan [medeverdachte 2] :
“Thnx bro ik ben vandaag ook jarig”en
“32 geworden” [3] . [medeverdachte 3] chat aan [medeverdachte 2] die dag:
“Ben nu bij [alias]”, waarna [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] chat:
“Feliciteer [alias] maar ook voor me, hij is jarig” [4] .
[veroordeelde] is geboren op [geboortedatum] 1986. In 2018 werd hij dus 32 jaar en dat chat [veroordeelde] die dag zelf aan [medeverdachte 2] .
Daar komt bij dat bij de bitcointransactie op 7 oktober 2018 in ‘s-Hertogenbosch een observatieteam [veroordeelde] daar heeft waargenomen [5] .
De bitcointransacties
De rechtbank acht op basis van de voor de bewezenverklaring in de strafzaak gebruikte bewijsmiddelen en het in deze zaak opgemaakte rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 20 juni 2019, aannemelijk dat [veroordeelde] financieel voordeel heeft genoten uit drugshandel en de daarop volgende bitcointransacties op 7 oktober 2018 en [datum] 2018.
7 oktober 2018
Op 7 oktober 2018 vindt een bitcointransactie plaats in ’s-Hertogenbosch. [medeverdachte 3] en [veroordeelde] halen daar het geld op. Uit chatgesprekken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] waarin wordt gechat:
“Bro 10600(de rechtbank begrijpt € 10.600,--)
naar [alias] ”,volgt dat uit die bitcointransactie een bedrag van € 10.600,-- naar [veroordeelde] gaat. In zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte 1] bevestigd dat 10600 naar de persoon [alias] gaat en dat dat een bedrag in euro’s is [6] .
[datum] 2018
Bij de bitcointransactie op [datum] 2018 is de opbrengst een bedrag van € 45.000,--.
[medeverdachte 2] chat in dat verband aan [medeverdachte 1] :
“45K(de rechtbank begrijpt € 45.000,--)
uitgecashed” [7] .
Voor de verdeling van het bedrag chat [medeverdachte 2] om 13.39.55 uur aan [medeverdachte 3] :
“Moet sws 11 naar [naam] ”.Waarna [medeverdachte 3] om 13.45.20 uur aan [medeverdachte 2] chat:
“dus ik pak 3650 – [naam] 11(de rechtbank begrijpt: € 3.650,-- en € 11.000,--)
– rest [alias] ” [8] .
Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat van het gewisselde bedrag van € 45.000,--, een bedrag van € 3.650,-- naar [medeverdachte 3] is gegaan, een bedrag van € 11.000,-- naar [naam] en de rest, een bedrag van € 30.350,--, naar [veroordeelde] .
Het door de verdediging gestelde alternatief dat [veroordeelde] slechts € 21.000,-- heeft ontvangen, hetgeen chats vanaf 14.50 uur aannemelijk zouden maken, schuift de rechtbank als onaannemelijk terzijde. Immers, [veroordeelde] noemt daarna in een chat aan [medeverdachte 3] om 15.35.42 uur zelf het bedrag van € 30.350,-- en chat aan [medeverdachte 2] om 15.36.19 uur:
“Bro het is 30350(de rechtbank begrijpt: € 30.350,--)
wat ap heeft geveb” [9] (de rechtbank leest verbeterd: ‘geven’)
.
Kosten
Ten aanzien van het door de verdediging ingenomen standpunt, dat bij de berekening van het verkregen wederrechtelijk voordeel ook rekening gehouden moet worden met gemaakte kosten van inkoop van goederen en kosten die voortkomen uit de levering van illegale producten (een niet betaalde rekening), is de rechtbank van oordeel dat [veroordeelde] op geen enkele wijze (concreet) inzicht heeft gegeven in zijn verdiensten en de in dit verband door hem gestelde kosten, zodat de rechtbank daar bij de schatting en vaststelling van het door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel geen rekening mee zal houden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [veroordeelde] uit drugshandel en de daarop volgende bitcointransacties wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, te weten op 7 oktober 2018 een bedrag van € 10.600,-- en op [datum] 2018 een bedrag van € 30.350,--.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit het voorgaande volgt:
ontvangen 7 oktober 2018 € 10.600,--;
ontvangen [datum] 2018 € 30.350,--;
========
totaal € 40.950,--.
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat vast op € 40.950,--.
4.3
De redelijke termijn
Bij de vaststelling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel houdt de rechtbank er rekening mee dat in deze zaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn bij de afdoening van de ontnemingsvordering. Gelet op die omstandigheid ziet de rechtbank aanleiding om het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel te verminderen met een percentage van tien procent.
4.4
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 36.855,--.

5.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

6.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 36.855,--;
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 36.855,-- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 737 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. C.C.S Bordenga-Koppes en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2024.
Mr. Bordenga-Koppes is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, met nummer ONRAA17O23Metaal. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen,
2.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex art 36e, 2e lid Sr van L.C. van Dienst van 20 juni 2019.
3.Het procesdossier deel, pag. 16.
4.Het procesdossier deel, pag. 22.
5.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex art 36e, 2e lid Sr, pag. 5.
6.Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van [medeverdachte 1] van 6 april 2022.
7.Het procesdossier deel, pag. 20.
8.Het procesdossier deel, pag. 15.
9.Het procesdossier deel, pag. 23.