ECLI:NL:RBOVE:2024:2905

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
08.910035.18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugshandel en witwassen

Op 3 juni 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij drugshandel en witwassen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, waarbij de veroordeelde de verplichting werd opgelegd tot betaling van € 5.895,-- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak maakt deel uit van het onderzoek Metaal, waarin meerdere verdachten betrokken waren. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het medeplegen van drugshandel en witwassen en had hoger beroep ingesteld, maar trok dit later in.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten uit drugshandel en bitcointransacties in oktober 2018. De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van € 20.000,-- gevorderd, maar dit werd later bijgesteld naar € 6.550,--. De verdediging betwistte de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering voldoende was om het bedrag vast te stellen. De rechtbank hield rekening met een overschrijding van de redelijke termijn en verlaagde het bedrag met 10%.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft de wettelijke voorschriften van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht toegepast, die betrekking hebben op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 117 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.910035.18
Datum vonnis: 3 juni 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de BRP op het adres [adres]
.

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 20.000,--.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 3 december 2019,
19 december 2019, 27 september 2021, 19 februari 2024 en 22 april 2024.
De veroordeelde is niet op de terechtzittingen verschenen. Namens hem heeft
mr. J.P. Plasman, advocaat in Amsterdam, verweer gevoerd.
De ontnemingsvordering tegen de veroordeelde (verder ook [veroordeelde] ) maakt onderdeel uit van het onderzoek Metaal. In dat onderzoek waren naast [veroordeelde] ook [medeverdachte 1] ,
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] verdachte. Zij zijn op 23 april 2020 in eerste aanleg veroordeeld voor onder meer het medeplegen van drugshandel, meermalen gepleegd, en het medeplegen van witwassen. Tegen [veroordeelde] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] heeft de officier van justitie een ontnemingsvordering ingediend. De vorderingen zijn steeds gelijktijdig behandeld.

3.De standpunten

Het standpunt van de officier van justitie
Op de terechtzitting van 19 februari 2024 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin dat het door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op een bedrag van € 6.550,--.
Het standpunt van de verdediging
De opbrengsten van de bitcointransacties op 7 en 27 oktober 2018 zijn door de officier van justitie op goede gronden bijgesteld naar respectievelijk € 1.550,-- en € 1.350,--.
Ten aanzien van de transactie op 14 oktober 2018 heeft de verdediging gesteld dat zij zich niet kan vinden in het bedrag van € 3.650,-- aan genoten voordeel. Uit de gegevens over de transacties van met name 7 oktober 2018 maar ook van 27 oktober 2018 blijkt dat niet het totale door [veroordeelde] ontvangen bedrag voor hem bestemd is geweest, maar dat [veroordeelde] na ontvangst moest afrekenen met “zijn kant”. Bij de transactie van 7 oktober 2018 is dat ook het standpunt van de officier van justitie geweest en er is geen reden om aan te nemen dat dit op 14 oktober 2018 opeens anders is geweest. Bij ontbreken van voldoende zicht op concrete bedragen stelt de verdediging zich op het standpunt dat het redelijk is om voor de transactie op 14 oktober 2018 uit te gaan van het gemiddelde van de beide andere transacties, zijnde
€ 1.450,--. Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt aldus € 4.350,--.

4.De beoordeling van de vordering

4.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 23 april 2020 veroordeeld voor, voor zover van belang, de strafbare feiten:
medeplegen van drugshandel, meermalen gepleegd, en medeplegen van witwassen in de periode van 7 oktober 2018 tot en met 27 oktober 2018.
De veroordeelde heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Bij e-mailbericht van 18 juli 2023 heeft de raadsman laten weten dat verdachte het hoger beroep niet langer wil voortzetten en heeft hij verzocht verdachte in het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, waarna het gerechtshof bij arrest van 18 augustus 2023 de veroordeelde niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
4.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank acht op basis van de voor de bewezenverklaring in de strafzaak gebruikte bewijsmiddelen [1] en het in deze zaak opgemaakte rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 20 juni 2019 [2] , aannemelijk dat [veroordeelde] financieel voordeel heeft genoten uit drugshandel en de daarop volgende bitcointransacties op 7, 14 en 27 oktober 2018.
Bitcointransacties op 7 en 27 oktober 2018
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit drugshandel en de daarop volgende bitcointransacties op 7 oktober 2018 en 27 oktober 2018, te weten op 7 oktober 2018
€ 1.550,-- en op 27 oktober 2018 € 1.350,--.
Bitcointransactie op 14 oktober 2018
Voor de berekening van het door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel uit de opeenvolgende bitcoinstransactie op 14 oktober 2018 gaat de rechtbank uit van de chatgesprekken tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en [veroordeelde] en [medeverdachte 3] . Op die dag chat [medeverdachte 3] om 13.35.26 uur aan [medeverdachte 1] :
‘ben ff bezig met wissel, laat app(zijnde [veroordeelde] )
zo geld bij je droppen ok?’.
[medeverdachte 3] en [veroordeelde] bespreken vervolgens de verdeling van de opbrengst, waarbij
[veroordeelde] aan [medeverdachte 3] om 13.45.20 uur chat:
‘Dus ik pak 3650(de rechtbank begrijpt:
€ 3.650,--)
- [alias 1] -rest [alias 2]’, waarna [medeverdachte 3] dit bevestigt in de chat
‘Ja klopt’. [3]
Anders dan bij de bitcoinwissel op 7 oktober 2018 blijkt bij de transactie op 14 oktober 2018 op geen enkele wijze dat ook een deel van het op die datum door [veroordeelde] ontvangen bedrag bestemd was voor anderen. Daar komt bij dat [veroordeelde] zijn stelling dat hij moest afrekenen met anderen niet (concreet) heeft onderbouwd en ook overigens geen inzicht heeft gegeven in de verdeling van ontvangen gelden.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer en acht voldoende aannemelijk geworden dat [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit de bitcointransactie op
14 oktober 2018, te weten € 3.650,--.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit het voorgaande volgt:
ontvangen 7 oktober 2018 € 1.550,--;
ontvangen 14 oktober 2018 € 3.650,--;
ontvangen 27 oktober 2018 € 1.350,--;
========
totaal € 6.550,--.
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat vast op € 6.550,--.
4.3
De redelijke termijn
Bij de vaststelling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel houdt de rechtbank er rekening mee dat in deze zaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn bij de afdoening van de ontnemingsvordering. Gelet op die omstandigheid ziet de rechtbank aanleiding om het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel te verminderen met een percentage van tien procent.
4.4
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 5.895,--.

5.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

6.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 5.895,--;
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 5.895,-- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 117 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2024.
Mr. Bordenga-Koppes is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, Dienst regionale Recherche, met nummer ONRAA17023Metaal. Tenzij anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex art 36e, 2e lid Sr van L.C. van Dienst van 20 juni 2019.
3.Het procesdossier deel, pag. 15.