ECLI:NL:RBOVE:2024:2904

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
08.910033.18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugshandelzaak

Op 3 juni 2024 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde, die betrokken was bij drugshandel en witwassen. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde een bedrag van € 16.200,-- aan de Staat moet betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de verklaringen van de veroordeelde en medeverdachten, die tijdens het onderzoek Metaal zijn gehoord. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn bij de afdoening van de ontnemingsvordering, wat heeft geleid tot een vermindering van het oorspronkelijk geschatte voordeel van € 18.000,--. De vordering van de officier van justitie was aanvankelijk hoger, maar is aangepast naargelang de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft de vordering op tegenspraak behandeld, waarbij de veroordeelde op de eerste zitting aanwezig was, maar op de latere zittingen niet. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer voor strafzaken, en de uitspraak is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.910033.18
Datum vonnis: 3 juni 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 484.408,--.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 3 december 2019,
19 december 2019, 27 september 2021, 19 februari 2024 en 22 april 2024.
De veroordeelde is op de terechtzitting van 3 december 2019 verschenen. Op de overige terechtzittingen is de veroordeelde niet verschenen. Namens hem heeft
mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, verweer gevoerd.
De ontnemingsvordering tegen de veroordeelde (verder ook [veroordeelde]) maakt onderdeel uit van het onderzoek Metaal. In dat onderzoek waren naast [veroordeelde] ook [medeverdachte 1],
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] verdachte. Zij zijn op 23 april 2020 in eerste aanleg en [medeverdachte 1], [veroordeelde] en [medeverdachte 2] op 12 oktober 2023 ook in hoger beroep veroordeeld voor onder meer het medeplegen van drugshandel, meermalen gepleegd, en het medeplegen van witwassen. Tegen [veroordeelde], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] heeft de officier van justitie een ontnemingsvordering ingediend. De vorderingen zijn steeds gelijktijdig behandeld.

3.De standpunten

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 19 februari 2024 de vordering gewijzigd in die zin dat het door [veroordeelde] verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel, rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn, moet worden vastgesteld op een bedrag van € 16.200,--.
Volgens de officier van justitie moet bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel gekeken worden naar de verklaring die door [veroordeelde] en [medeverdachte 1] is afgelegd bij de rechter-commissaris, inhoudende dat [veroordeelde] maandelijks € 3.000,-- ontving. Uitgaande van de door het hof bewezenverklaarde periode van zes maanden in samenhang met de verklaring van [veroordeelde] dat hij maandelijks circa € 3.000,-- ontving, leidt dit volgens de officier van justitie tot een totaalbedrag van € 18.000,-- aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Rekening houdende met een overschrijding van de redelijke termijn dient op dit bedrag een percentage van tien procent in mindering te worden gebracht, zodat € 16.200,-- resteert.
Het standpunt van de verdediging
Het ter zitting van 19 februari 2024 door de verdediging ingenomen standpunt houdt
- samengevat weergegeven - in dat [veroordeelde] uit de bitcointransacties op 7 en 27 oktober 2018 gemiddeld € 3.000,-- heeft ontvangen.
Het hof heeft – kort gezegd – het medeplegen van drugshandel, meermalen gepleegd, gedurende een periode van zes maanden en het medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd, bewezen verklaard. [veroordeelde] heeft volgens de verdediging echter niet iedere maand
€ 3.000,-- aan inkomen ontvangen, maar ook weleens minder. Een bedrag van € 12.000,-- aan inkomen over die periode is redelijker. Ook moet rekening gehouden worden met een forse overschrijding van de redelijke termijn. De vordering kan worden toegewezen voor een bedrag van € 9.000,-- of € 10.000,--.

4.De beoordeling van de vordering

4.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden van 12 oktober 2023 veroordeeld voor, voor zover van belang, de strafbare feiten:
medeplegen van drugshandel, meermalen gepleegd, en medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
4.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel [1]
De rechtbank acht op basis van de voor de bewezenverklaring in de strafzaak gebruikte bewijsmiddelen en de in het kader van de ontnemingsprocedure bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [veroordeelde] [2] en [medeverdachte 1] [3] , aannemelijk dat [veroordeelde] financieel voordeel heeft genoten. Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank uit van de door het hof bewezenverklaarde periode van zes maanden. Op grond van de verklaring bij de rechter-commissaris van [veroordeelde] en [medeverdachte 1] acht de rechtbank het aannemelijk dat [veroordeelde] in de bewezenverklaarde periode maandelijks een bedrag van
€ 3.000,-- ontving, zodat het door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een totaalbedrag van € 18.000,--.
Kosten
Niet is gesteld en ook niet is gebleken dat [veroordeelde] kosten heeft gemaakt waarmee bij de berekening van het voordeel rekening moet worden gehouden.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat, vast op € 18.000,--.
4.3
De redelijke termijn
Bij de vaststelling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel houdt de rechtbank er rekening mee dat in deze zaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn bij de afdoening van de ontnemingsvordering. Gelet op die omstandigheid ziet de rechtbank aanleiding om het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel te verminderen met een percentage van tien procent.
4.4
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 16.200,--.

5.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

6.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 16.200,--;
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 16.200,-- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 324 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2024.
Mr. Bordenga-Koppes is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, met nummer ONRAA17O23Metaal. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen,
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [veroordeelde] van 6 april 2022.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 1] van 27 januari 2022.