ECLI:NL:RBOVE:2024:2892

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
AK_23_2760
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en afwijzing verzoek om kwijtschelding studiefinanciering

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiseres tegen de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beoordeeld. Eiseres had op 9 mei 2023 een verzoek om kwijtschelding van haar studieschuld ingediend, maar de minister heeft hierop niet tijdig beslist. Op 19 januari 2024 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarin het verzoek werd afgewezen. Eiseres heeft het beroep handmatig ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 2 mei 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat de minister inmiddels een besluit had genomen. Eiseres had geen procesbelang meer, aangezien zij het gevraagde besluit had ontvangen. De rechtbank heeft ook het beroep tegen het besluit van 19 januari 2024 ongegrond verklaard, omdat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht is om het griffierecht te vergoeden, en dat het beroep van eiseres niet slaagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2760

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: M.C. Neslo),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, (de minister)

(gemachtigde: mr. M. M. Remmelts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat de minister niet op tijd heeft beslist op haar verzoek van 9 mei 2023.
1.1
De minister heeft op 19 januari 2024 een besluit genomen op het verzoek van eiseres.
1.2
Eiseres heeft bij brief van 11 maart 2024 medegedeeld dat zij het beroep handhaaft.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiseres en haar gemachtigde zijn, zonder voorafgaande kennisgeving, niet bij de zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten
2.1
Op 9 mei 2023 heeft eiseres bij de minister een verzoek om kwijtschelding van haar studieschuld ingediend.
2.2
Op 22 augustus 2023 heeft eiseres de minister in gebreke gesteld.
2.3
Met een besluit van 21 november 2023 heeft de minister erkend dat te laat is beslist op het verzoek van eiseres en dat een dwangsom van in totaal € 1.442,- is verbeurd.
2.4
Bij uitspraak van 7 november 2023 heeft de rechtbank een beroep van eiseres tegen het niet-tijdig nemen van een beslissing op haar verzoek van 9 mei 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres de minister te vroeg (prematuur) in gebreke heeft gesteld.
2.5
Op 16 december 2023 heeft eiseres bij de rechtbank (opnieuw) beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek en verzocht de minister te veroordelen tot betaling van een boete van € 250,00 per dag.
2.6
Op 19 januari 2024 heeft de minister een besluit op het verzoek van eiseres genomen. In het besluit heeft de minister overwogen dat eiseres op 5 januari 2022 ook al een verzoek om kwijtschelding heeft ingediend. Dat verzoek is afgewezen bij besluit van 21 maart 2022 en het bezwaar tegen die afwijzing is bij besluit van 6 oktober 2022 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit vervolgens niet-ontvankelijk verklaard. Omdat het verzoek van 9 mei 2023 een herhaald verzoek is, heeft de minister dat verzoek afgewezen onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd.
Ten aanzien van het beroep tegen het niet tijdig beslissen
3.1
Tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag of bezwaar kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3.2
Eiseres heeft op 9 mei 2023 (opnieuw) verzocht om kwijtschelding van haar studieschuld. Op dit verzoek heeft de minister niet tijdig beslist. De minister betwist dit ook niet. Met een besluit van 21 november 2023 heeft de minister erkend dat een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb van € 1.442,00 is verbeurd.
3.3
De minister heeft op 19 januari 2024 inhoudelijk op het verzoek van eiseres beslist. Het verzoek is afgewezen onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Awb. Met de afwijzing is eiseres het niet eens.
3.4
Eiseres heeft naar voren gebracht dat het besluit van de minister in strijd is met artikel 4:5 van de Awb. De rechtbank begrijpt het zo, dat eiseres stelt dat uit dat artikel voortvloeit dat de minister binnen vier weken na ontvangst van het verzoek had moeten beslissen het verzoek niet in behandeling te nemen. Het besluit van 19 januari 2024 is te laat en had daarom niet meer genomen mogen worden. Dit ziet eiseres als een weigering om op haar verzoekschrift te beslissen. Zij vraagt de rechtbank het verzoek om kwijtschelding toe te wijzen, de minister te veroordelen tot een boete van € 250,00 per dag wegens de weigering om een besluit te nemen en een boete van € 100,00 per dag vanwege het verlengen van de beslistermijn.
3.5
Omdat de minister een inhoudelijk besluit op de aanvraag heeft genomen, is het procesbelang (gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit) aan het beroep komen te ontvallen. Eiseres heeft immers gekregen waar zij om heeft gevraagd: een besluit op haar verzoek. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren. Ten tijde van het instellen van het beroep was er nog geen besluit en het beroep is dus niet zonder reden ingesteld. De minister moet daarom wel het griffierecht vergoeden. Het verzoek van eiseres om de toekenning van een dwangsom vanwege de overschrijding van de beslistermijn slaagt eveneens niet nu de minister reeds bij besluit van 21 november 2023 een bestuurlijke dwangsom heeft toegekend.
Ten aanzien van het reële besluit van 19 januari 2024
4.1
Op grond van het bepaalde in het derde lid van artikel 6:20 van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit van 19 januari 2024, tenzij dit besluit geheel aan het beroep tegemoet komt.
4.2
De minister heeft ter zitting naar voren gebracht dat eiseres tegen het besluit van 19 januari 2024 bezwaar heeft gemaakt en dat de minister voornemens is om een beslissing op het bezwaar te nemen. De minister heeft de rechtbank daarom verzocht om het beroep terug te verwijzen als bezwaar tegen het reële besluit.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het besluit van 19 januari 2024 niet tegemoet komt aan het beroep van eiseres. Het beroep van eiseres is daarom ook gericht tegen het besluit van 19 januari 2024. De rechtbank ziet geen aanleiding om de beslissing op het bezwaar te verwijzen naar de minister als bedoeld in het vierde lid van artikel 6:20 van de Awb. Eiseres heeft daar immers zelf niet om verzocht en zij heeft in beroep haar gronden tegen het reële besluit naar voren gebracht. Dat eiseres prijs stelt op een bestuurlijke heroverweging is dan ook niet gebleken.
4.4
Uit artikel 4:6 van de Awb en vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat als iemand na een afwijzend besluit een herhaalde aanvraag of verzoek doet, diegene nieuwe feiten en omstandigheden naar voren moet brengen. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moet worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. De aanvrager dient uiterlijk in de bezwaarfase nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren te brengen.
4.5
Eiseres heeft naar voren gebracht dat wel sprake is van nieuwe omstandigheden ten opzichte van haar vorige verzoek om kwijtschelding omdat – anders dan gedurende haar vorige verzoek – wel sprake is van een vordering.
4.6
De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht stelt dat eiseres aan het verzoek om terug te komen op het eerdere besluit geen nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag heeft gelegd in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Dat eiseres, zo begrijpt de rechtbank, de studieschuld is gaan aflossen is niet van invloed op de beoordeling van het kwijtscheldingsverzoek. Verder merkt de rechtbank op dat de minister ter zitting heeft toegelicht dat eiseres vaker, bijvoorbeeld op 11 november 2020 en 18 februari 2021, verzoeken om kwijtschelding van haar studieschuld heeft ingediend. Die verzoeken zijn inhoudelijk afgedaan en hebben niet geleid tot kwijtschelding. Bovendien heeft de minister bij de behandeling van een van die verzoeken een medisch advies uitgebracht, wat niet heeft geleid tot een toewijzing van het kwijtscheldingsverzoek. Voor wat betreft de medische omstandigheden, en voor het overige, zijn geen nieuwe mee te wegen feiten of omstandigheden aangevoerd. De rechtbank ziet verder in wat eiseres heeft aangevoerd, onvoldoende reden om evidente onredelijkheid aan te nemen van de weigering van de minister om terug te komen op het eerdere besluit.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk, omdat er op dat punt niet langer sprake is van procesbelang. Het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 19 januari 2024 is ongegrond.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 19 januari 2024, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.L.M. Celie, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.