ECLI:NL:RBOVE:2024:2890

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
05/317741-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van ontneming

Op 31 mei 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, een verstekvonnis gewezen in de zaak met parketnummer 05/317741-20, waarbij de rechtbank de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling van € 27.700,99 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering van de officier van justitie, die op 5 maart 2024 en 17 mei 2024 is behandeld, is gewijzigd op 28 maart 2024, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op het genoemde bedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten van een hennepkwekerij, waaruit 262 hennepplanten zijn geoogst. De rechtbank heeft de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op basis van de opbrengsten van de hennepplanten en de gemaakte kosten, gebruikmakend van de normen uit het rapport van het Functioneel Parket Afpakken. De rechtbank heeft de wettelijke grondslag voor de beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en de rechters in tegenwoordigheid van de griffier het vonnis hebben ondertekend. De rechtbank heeft tevens de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 554 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 05/317741-20 (ontneming)
Datum vonnis: 31 mei 2024
Verstekvonnis van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats],
wonende aan de [geboorteplaats].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 27.770,99.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 5 maart 2024 en op 17 mei 2024. De veroordeelde is niet verschenen op die terechtzittingen.
Op de terechtzitting van 28 maart 2024 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin, dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gesteld op € 27.700,99.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 31 mei 2024 veroordeeld, voor zover van belang, voor het strafbare feit:
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank acht op basis van de wettige bewijsmiddelen aannemelijk dat de veroordeelde voordeel heeft genoten van de bij hem aangetroffen hennepkwekerij en de rechtbank ontleent aan de inhoud van die bewijsmiddelen tevens de schatting van dat voordeel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het met deze vordering
samenhangende strafdossier en het in de onderhavige zaak opgemaakte rapport berekening
wederrechtelijk verkregen voordeel van 18 december 2019.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de
rechtbank aannemelijk dat de veroordeelde eenmaal met succes heeft geoogst en dat toen 262 hennepplanten (verdeeld over twee kweekruimtes) zijn geteeld. De rechtbank heeft daarbij onder meer gelet op de indicatoren voor meerdere oogsten die zijn vermeld in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel op pagina 2 tot en met 5.
Bij het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel hanteert de rechtbank de
standaardberekening en normen uit het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij Binnenteelt onder kunstlicht’ van het Functioneel Parket Afpakken (hierna: FPA), zoals genoemd in het hiervoor genoemde rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank neemt bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als
uitgangspunt de berekening van het Openbaar Ministerie, waarbij overeenkomstig de door FPA gehanteerde normen in kweekruimte 1 (7,2 m2 x 15 planten) is uitgegaan van een opbrengst van 28,2 gram hennep per plant (opbrengst = 3,045 kilogram) en in kweekruimte 2 (10,3 m2 x 15 planten) is uitgegaan van een opbrengst van 28,2 gram hennep per plant (opbrengst is 4,3428 kilogram), met een gemiddelde opbrengst van € 4.070,00 per kilogram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt voor kweekruimte 1 minimaal
3,0456 kilogram x € 4.070,00 = € 12.395,59.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt voor kweekruimte 2 minimaal
4,3428 kilogram x € 4.070,00 = € 17.675,20.
De rechtbank houdt bij de berekening rekening met door de veroordeelde gemaakte kosten zoals deze volgen uit voornoemd rapport.
Vorenstaande leidt bij eenmaal oogsten in twee kweekruimtes tot de volgende berekening:
Kweekruimte 1: Bruto opbrengst 1 oogst x € 12.395,59: € 12.395,59
Totale kosten 1 oogst x € 1.003,20: € 1.003,20 -
Kweekruimte 2: Bruto opbrengst 1 oogst x € 40.840,01: € 17.675,20
Totale kosten 1 oogst x € 1.366,66 € 1.366,60 -
Wederrechtelijk verkregen voordeel:
€ 27.700,99
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 27.700,99.
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 27.700,99.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 27.700,99;
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 27.700,99 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 554 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. D.E. Schaap en
mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2024.
Buiten staat
Mr. M.W. Eshuis is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.