ECLI:NL:RBOVE:2024:2889

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
AK_22_2222
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WIA-uitkering met onduidelijke periode en ondeugdelijke motivering

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 31 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de terugvordering van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) beoordeeld. Eiser had een WIA-uitkering ontvangen, maar het Uwv stelde dat hij te veel had ontvangen over de periode van 1 december 2021 tot en met 28 februari 2022. Eiser betwistte de terugvordering en voerde aan dat het Uwv ten onrechte had gerekend vanaf december 2021, aangezien hij in die maand geen inkomen had. De rechtbank oordeelt dat het Uwv de terugvordering onterecht heeft gemotiveerd en dat de periode van terugvordering beperkt had moeten worden tot de periode waarin eiser daadwerkelijk te veel had ontvangen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van het Uwv, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen dat rekening houdt met de uitspraak. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht van € 50,-.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/2222

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,het Uwv
(gemachtigde: S. Meeuwsen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de terugvordering van het Uwv van de WIA-uitkering ter hoogte van € 4.016,57 bruto.
1.1
Bij besluit van 30 juni 2022 heeft het Uwv de WIA-uitkering over de periode van 1 december 2021 tot en met 28 februari 2022 definitief vastgesteld en bepaald dat eiser het ontvangen voorschot ter hoogte van € 4.016,57 bruto moet terugbetalen. Met het bestreden besluit van 9 november 2022 op het bezwaar van eiser is het Uwv bij dat besluit gebleven.
1.2
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft aan de zitting deelgenomen. De gemachtigde van het Uwv heeft zich voor de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan het beroep vooraf ging
4.1
Het Uwv heeft bij besluit van 13 februari 2015 aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 6 april 2015. Het betreft een WGA-loonaanvullingsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
4.2
Bij brief van 17 februari 2022 heeft eiser bij het Uwv gemeld dat hij vanaf 13 januari 2022 inkomsten heeft uit werk en dat hij vanaf die datum niet langer arbeidsongeschikt is. Eiser heeft het Uwv daarom verzocht om de WIA-uitkering met ingang van 13 januari 2022 te beëindigen.
4.3
Bij besluit van 28 februari 2022 heeft het Uwv de WIA-uitkering per 13 januari 2022 beëindigd.
4.4
Hierna heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder het kopje ‘Inleiding’.
Het standpunt van het Uwv
5. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser in de periode van 1 december 2021 tot en met 28 februari 2022 een voorschot op zijn WIA-uitkering heeft ontvangen en dat de WIA-uitkering over deze periode nu definitief is berekend. Volgens het Uwv is het voorschot dat eiser heeft ontvangen hoger dan de uitkering waarop hij recht had. Eiser moet daarom € 4.016,57 bruto aan het Uwv terugbetalen (het bedrag dat eiser aan uitkering heeft ontvangen in de periode van 13 januari 2022 tot en met 28 februari 2022). Het Uwv heeft geen dringende reden gezien om van terugvordering af te zien. Evenmin komt eiser in aanmerking voor kwijtschelding.
Het standpunt van eiser
6. Eiser voert aan dat het Uwv ten onrechte heeft teruggerekend vanaf december 2021. Eiser had in de maand december geen inkomen uit werk. Omdat het kalenderjaar in de tussentijd is verstreken heeft het Uwv daarom eveneens ten onrechte de bruto uitkering teruggevorderd in plaats van de netto uitkering. Dat eiser het bruto/netto verschil bij de Belastingdienst kan terugvragen doet daar volgens hem niet aan af. Eiser acht het onzorgvuldig dat het Uwv het opgebouwde recht op vakantiegeld niet in mindering heeft gebracht op het terug te vorderen bedrag terwijl het Uwv schriftelijk heeft bevestigd dit wel te zullen doen. Het Uwv heeft ten onrechte geen rekening gehouden met verwervingskosten (vervoerskosten en brandstofkosten) en had deze kosten in mindering moeten brengen op de netto inkomsten in de aangegeven periode. Eiser acht het kennelijk onjuist dat het Uwv de zogenaamde 13e maand bruto heeft meegenomen. Het stoort eiser dat het Uwv hem pas laat, op 30 juni 2022, over de terugvordering heeft geïnformeerd. Het Uwv heeft niet adequaat gereageerd op eisers verzoek van 17 februari 2022 en had geen betaling moeten doen over de maand februari 2022. Het Uwv heeft geen juiste belangenafweging gemaakt.

De beoordeling van de beroepsgronden

Het verweerschrift
7. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat het verweerschrift van 22 april 2024 buiten de procedure dient te worden gehouden omdat deze te laat is ingediend volgt de rechtbank eiser hierin niet. Gebleken is dat dat eiser ter zitting voldoende in staat was om te reageren op het verweerschrift.
De periode van 1 december 2021 tot en met 12 januari 2022
8.1
Eiser heeft aangevoerd dat het Uwv de terugvordering onjuist heeft berekend omdat de uitkering volgens hem ten onrechte is teruggevorderd rekenend vanaf 1 december 2021.
8.2
Uit de besluitvorming van het Uwv volgt dat de WIA-uitkering van eiser in de vorm van een voorschot is uitgekeerd en nadien definitief is vastgesteld dat eiser over de periode van 1 december 2021 tot en met 28 februari 2022 € 4.016,57 bruto te veel aan voorschot heeft ontvangen. Het Uwv heeft dit in het bestreden besluit als volgt gemotiveerd (p. 1-2):
“Wij hebben u bruto € 4.016,57 te veel uitkering als voorschot betaald over de periode van 1 december 2021 tot en met 28 februari 2022. Wij hebben uw uitkering over die periode definitief vastgesteld nadat wij op 21 februari 2022 een brief van u ontvingen waarin u verzocht de WIA- uitkering stop te zetten per 13 januari 2022 omdat u per deze datum bent gaan werken. Omdat wij uw verzoek van inkomsten/werkhervatting pas op 21 februari 2022 ontvingen konden wij de betaling van uw uitkering niet eerder stop zetten dan per 1 maart 2022. Wij hebben uw uitkering dan wel beëindigd per 13 januari 2022 maar er is echter al betaald tot en met 28 februari 2022. Het besluit van 30 juni 2022 is dan ook niet in strijd met het besluit van 28 februari 2022. Uw uitkering is immers wel op voorschotbasis uitbetaald tot en met 28 februari 2022 en moet daarom ook definitief vastgesteld tot en met deze periode.”
Uit de berekening van de uitkering (zoals opgenomen in de bijlage bij het primaire besluit, p. 5) volgt echter dat eiser in de periode van 1 december 2021 tot en met 31 december 2021 € 2.436,22 aan WIA-uitkering heeft ontvangen, dat eiser in deze periode geen inkomsten heeft ontvangen uit werk en dat eiser in die periode € 0,00 te veel aan uitkering heeft ontvangen. Verder blijkt uit de berekening van de uitkering dat eiser enkel over de periode van 13 januari 2022 tot en met 28 februari 2022 inkomsten had uit werk en dat eiser over
die periode€ 4.016,57 te veel aan uitkering heeft ontvangen.
Eiser heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat de WIA-uitkering nooit als voorschot is uitbetaald en dat eiser nooit eerder naast de WIA-uitkering heeft gewerkt.
8.3
De rechtbank kan uit het dossier niet opmaken of de WIA-uitkering steeds op voorschotbasis aan eiser werd uitbetaald. Zo ontbreekt de invorderingsbeslissing. Wel komt uit de berekening van de uitkering duidelijk naar voren dat eiser enkel inkomsten uit werk heeft gehad over de periode van 13 januari 2022 tot en met 28 februari 2022 en dat het terugvorderingsbedrag ter hoogte van € 4.016,57 enkel ziet op de uitkering die eiser over die periode heeft ontvangen. Gelet hierop is het de rechtbank dan ook onduidelijk waarom het Uwv zich op het standpunt stelt dat eiser over de
gehele periodevan 1 december 2021 tot en met 28 februari 2022 te veel aan uitkering heeft ontvangen. In dat verband heeft eiser terecht aangevoerd dat het Uwv ten onrechte de maand december 2021 bij de terugvordering heeft betrokken en hierdoor – na het verstrijken van het kalenderjaar 2021 – de uitkering bruto heeft teruggevorderd in plaats van de netto uitkering. Gelet op deze omstandigheden had het Uwv de terugvorderingsperiode moeten beperken tot de periode van 13 januari 2022 tot en met 28 februari 2022 en daarmee de terugvordering moeten beperken tot het netto bedrag. De rechtbank acht het bestreden besluit op dit punt ondeugdelijk gemotiveerd.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit zal worden vernietigd, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Uwv moet een nieuw besluit nemen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Daarbij ligt het op de weg van het Uwv om de terugvorderingsperiode te bezien en de nadelige gevolgen van de brutering van de terugvordering weg te nemen.
De periode van 13 januari 2022 tot en met 28 februari 2022
9.1
De rechtbank stelt vast dat eiser, zoals hij ook ter zitting heeft toegelicht, niet betwist dat hij over de periode van 13 januari 2022 tot en met 28 februari 2022 geen recht had op de WIA-uitkering en over die periode te veel aan WIA-uitkering heeft ontvangen. Volgens eiser is echter sprake van een stapeling van omstandigheden die er volgens hem toe moeten leiden dat het Uwv dient af te zien van de terugvordering.
9.2
De rechtbank vat het betoog van eiser op als een beroep op dringende redenen om van de terugvordering af te zien. De rechtbank volgt het betoog van eiser echter niet. De rechtbank ziet in het geval van eiser geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen, in beginsel moet worden terugbetaald. De rechtbank acht in dit verband met name van belang dat eiser al langer wist dat hij vanaf 13 januari 2022 inkomsten zou hebben uit werk maar dat hij het Uwv pas met zijn brief van 17 februari 2022 (door het Uwv ontvangen op 21 februari 2022) hiervan op de hoogte heeft gesteld. De rechtbank acht het niet onzorgvuldig dat het Uwv eisers verzoek om beëindiging van de uitkering niet eerder heeft kunnen verwerken en daarom de betaling van de uitkering pas per 1 maart 2022 heeft kunnen stopzetten. Eiser heeft hierover ter zitting toegelicht dat hij er voor gekozen heeft om het Uwv pas op de hoogte te stellen van zijn werkzaamheden na afloop van de proefperiode van zijn nieuwe werk. De oorzaak van de onverschuldigd betaalde uitkering over de maanden januari en februari 2022 is dan ook het gevolg van eisers eigen keuze. Dat het Uwv eiser daarna pas op 30 juni 2022 heeft bericht over de terugvordering acht de rechtbank weliswaar laat maar dit weegt niet zodanig zwaar dat sprake is van een schendig van het zorgvuldigheidsbeginsel of het evenredigheidsbeginsel. Dat geldt eveneens voor de omstandigheid dat het Uwv – anders dan het Uwv aanvankelijk kennelijk had toegezegd – het opgebouwde recht op vakantiegeld niet in mindering heeft gebracht op de terugvordering. De rechtbank ziet verder geen grondslag voor de stelling van eiser dat het Uwv rekening had moeten houden met verwervingskosten. Ook de stelling dat het Uwv rekening had moeten houden met de bruto 13e maand acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht geen dringende redenen heeft aangenomen en de rechtbank acht de belangenafweging van het Uwv in dat kader niet onevenredig.
9.3
Omdat sprake is geweest van een onverschuldigde betaling van de WIA-uitkering in de periode van 13 januari 2022 tot en met 28 februari 2022, is het Uwv terecht tot terugvordering overgegaan. Het betoog van eiser op dit punt slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op wat is overwogen in 8.3 is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing hierover te nemen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het Uwv een nieuw besluit op het bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 9 november 2022;
  • draagt het Uwv op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L.M. Celie, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.