ECLI:NL:RBOVE:2024:2868

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
05/161088-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken

Op 31 mei 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met parketnummer 05/161088-21. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De officier van justitie had gevorderd dat het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 176.134,00, door de veroordeelde aan de Staat zou worden betaald. Tijdens de openbare terechtzittingen op 26 maart en 17 mei 2024 is de vordering behandeld, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.C. Polat. De raadsman heeft primair aangevoerd dat de vordering afgewezen moet worden op basis van de door hem bepleite vrijspraak, en subsidiair dat het bedrag niet kan worden vastgesteld op basis van het dossier.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de veroordeelde eerder op dezelfde datum was veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het deelnemen aan een organisatie met criminele doeleinden. De rechtbank heeft echter onvoldoende bewijs gevonden om het door de officier van justitie geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat, hoewel het aannemelijk is dat de veroordeelde enig voordeel heeft genoten, er onvoldoende aanknopingspunten zijn om het exacte bedrag vast te stellen. De vordering tot ontneming wordt daarom afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 05/161088-21 (ontneming)
Datum vonnis: 31 mei 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 176.134,00.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 26 maart en 17 mei 2024. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. C.C. Polat, advocaat in Breukelen, is op de terechtzitting van 26 maart 2024 verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 26 maart 2024 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin, dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gesteld op een bedrag van € 168.537,00.
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de vordering gelet op de door hem bepleite vrijspraak dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het bedrag dat verdachte verdiend zou hebben niet kan worden vastgesteld op basis van het dossier. De vordering dient dan ook te worden afgewezen, aldus de raadsman.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 31 mei 2024 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
Parketnummer 05/161088-21
Eendaadse samenloop van feit 1 en feit 2:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod;
en
feit 2
het misdrijf:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, tezamen en in vereniging met anderen, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en
zich en een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en
voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 3
het misdrijf:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vierde lid en artikel 10a van de Opiumwet;
feit 4
het misdrijf:
witwassen;
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank zal de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afwijzen en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van het ontnemingsrapport heeft de officier van justitie het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een bedrag van € 168.537,00. Hoewel aannemelijk is dat de veroordeelde enig wederrechtelijk voordeel zal hebben genoten, heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen hoeveel dat voordeel bedraagt. Het bedrag dat de officier van justitie noemt is gebaseerd op de berekening van het aantal liter amfetamine dat geproduceerd moet zijn, gezien het aantal aangetroffen vaten met formamide. Vast staat echter dat de locatie in [adres 2] al, door een andere organisatie, als drugslaboratorium is gebruikt voordat de organisatie van de veroordeelde de locatie in gebruik nam. Welke vaten door welke organisatie zijn gebruikt kan niet worden vastgesteld.
De rechtbank acht zich dan ook niet in staat om een schatting te maken van het mogelijk wederrechtelijk genoten voordeel.

5.De beslissing

De rechtbank:
-
wijstde vordering van de officier van justitie strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. D.E. Schaap en
mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2024.
Buiten staat
Mr. M.W. Eshuis is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.