ECLI:NL:RBOVE:2024:2866

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
08/178070-22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken

Op 31 mei 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De officier van justitie had gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die betrokken was bij drugshandel, zou worden vastgesteld op een bedrag van € 205.734,00. Tijdens de zittingen op 28 maart en 17 mei 2024 werd het bedrag door de officier van justitie aangepast naar € 190.737,00. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de vorderingen en dat de bedragen gematigd moesten worden, gezien de onduidelijkheid over de winst die in de drugslaboratoria was gemaakt.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om het voordeel vast te stellen. De rechtbank merkte op dat de locaties in kwestie eerder door andere organisaties als drugslaboratoria waren gebruikt, waardoor het moeilijk was om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde te schatten. De rechtbank concludeerde dat, hoewel het aannemelijk was dat de veroordeelde enig voordeel had genoten, het niet mogelijk was om dit voordeel te kwantificeren. Daarom werd de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. De beslissing om de vordering af te wijzen is definitief, en de rechtbank heeft geen mogelijkheid gezien om een schatting te maken van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/178070-22 (ontneming)
Datum vonnis: 31 mei 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats],
wonende aan de van [woonplaats].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 205.734,00.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 28 maart 2024 en 17 mei 2024. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadslieden mr. M.A.W. Nillesen en
mr. Y. Ameziane , beiden advocaat in 's-Hertogenbosch, is op de terechtzitting van 28 maart 2024 verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 28 maart 2024 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin, dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gesteld op € 190.737,00.
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de vorderingen ten aanzien van [plaats 1] en [plaats 2] dienen te worden afgewezen dan wel verregaand moeten worden gematigd, nu niet kan worden bewezen dat er in beide labs winst is gemaakt. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering aangaande [plaats 2] te stellen op een bedrag van € 1.500,00 in overeenstemming met de uitspraak over ditzelfde drugslaboratorium van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 12.685,76, nu naast verdachte nog vijf anderen hebben meegedeeld in de winst.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 31 mei 2024 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
Parketnummer 05/052758-21
feit 1 en feit 2
telkens het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod;
en
feit 3
het misdrijf:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, tezamen en in vereniging met anderen, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en
zich en een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
en
voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 4
het misdrijf:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vierde lid en artikel 10a van de Opiumwet;
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank zal de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afwijzen en overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van het lab in [plaats 1]
Op basis van het ontnemingsrapport heeft de officier van justitie het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een bedrag van € 168.537,00. Hoewel aannemelijk is dat de veroordeelde enig wederrechtelijk voordeel zal hebben genoten, heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen hoeveel dat voordeel bedraagt. Het bedrag dat de officier van justitie noemt is gebaseerd op de berekening van het aantal liter amfetamine dat geproduceerd moet zijn, gezien het aantal aangetroffen vaten met formamide. Vast staat echter dat de locatie in [plaats 1] al, door een andere organisatie, als drugslaboratorium is gebruikt voordat de organisatie van de veroordeelde de locatie in gebruik nam. Welke vaten door welke organisatie zijn gebruikt kan niet worden vastgesteld. De rechtbank acht zich dan ook niet in staat om een schatting te maken van het mogelijk wederrechtelijk genoten voordeel.
Ten aanzien van het lab in [plaats 2]
De officier van justitie heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een bedrag van € 22.000,00. De officier van justitie verwijst hiervoor naar een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarvan de onderliggende berekening zich niet in het dossier bevindt en waar in hoger beroep door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het ontnemingsbedrag voor een van de medeverdachten kennelijk op € 1.500,00 is gesteld. Op basis van wat nu voorligt is de onderlinge verdeling van de winst tussen verdachte en de medeverdachten onduidelijk gebleven. De rechtbank acht zich daarom niet in staat om een schatting te maken van het mogelijk wederrechtelijk genoten voordeel.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie dan ook afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
-
wijstde vordering van de officier van justitie strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. D.E. Schaap en
Mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2024.
Buiten staat
Mr. M.W. Eshuis is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.