ECLI:NL:RBOVE:2024:2826

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
10974002 \ EJ VERZ 24-77
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van werknemer

In deze zaak verzoekt de verzoekster, een B.V., om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de verweerder, een Supervisor bij de verzoekster, wegens ernstig verwijtbaar handelen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verweerder inderdaad ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, wat leidt tot toewijzing van het verzoek tot ontbinding. De arbeidsovereenkomst zal per 1 augustus 2024 worden ontbonden. De kantonrechter oordeelt dat het onaanvaardbaar is om de verweerder geen transitievergoeding toe te kennen, ondanks zijn ernstig verwijtbare handelen. De verzoekster wordt veroordeeld tot betaling van drie vierde van de transitievergoeding. De verzoeker had de verweerder beschuldigd van ongeoorloofd gebruik van de bedrijfsauto en ongeoorloofde afwezigheid zonder verlof. De kantonrechter concludeert dat de verwijten van de verzoekster gegrond zijn en dat de verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat hij zijn taken naar behoren heeft uitgevoerd. De kantonrechter wijst ook het verzoek van de verweerder om een billijke vergoeding af, omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van zijn eigen handelen. De verzoekster krijgt toestemming om een bedrag van € 3.620,24 te verrekenen met de eindafrekening van de verweerder, en de verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer / rekestnummer: 10974002 \ EJ VERZ 24-77
Beschikking van 30 mei 2024
[verzoekster] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. H.J. Ulehake-Mink,
tegen
[verweerder],
te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. L. Sandberg.
Samenvatting
[verzoekster] verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] wegens (ernstig) verwijtbaar handelen van [verweerder] . De kantonrechter stelt vast dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en wijst het verzoek tot ontbinding toe. De arbeidsovereenkomst zal met ingang van 1 augustus 2024 worden ontbonden. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid acht de kantonrechter het onaanvaardbaar om in het geheel geen transitievergoeding aan [verweerder] toe te kennen. [verzoekster] zal daarom worden veroordeeld tot betaling van drie vierde gedeelte van de transitievergoeding. Voor toekenning van een billijke vergoeding aan [verweerder] , zoals door hem verzocht, bestaat geen aanleiding.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties 1-13
- het verweerschrift, met een tegenverzoek met producties 1-25
- de aanvullende producties van [verzoekster] (producties 14-18)
- de aanvullende producties van [verweerder] (producties 26 en 27)
- de mondelinge behandeling van 26 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] is verantwoordelijk voor geld- en waardetransport. Zij heeft meerdere vestigingen in Nederland, waaronder een vestiging in [vestigingsplaats 2] . Op 21 mei 2001 is [verweerder] bij [verzoekster] in dienst getreden bij de vestiging in [vestigingsplaats 2] . Laatstelijk, sinds 2006, is [verweerder] werkzaam in de functie van Supervisor CIT (Cash in Transit), tegen een salaris van € 5.561,00 bruto per maand, exclusief emolumenten. Hij geeft leiding aan 54 geld- en waardetransporteurs.
2.2.
Begin november 2023 heeft een medewerker van [verzoekster] , die anoniem wilde blijven, zich gewend tot de heer [naam 1] (HR Business Partner, hierna [naam 1] ). Hij gaf aan problemen te ervaren met [verweerder] . Naar aanleiding hiervan is [verzoekster] een onderzoek gestart naar [verweerder] .
2.3.
Op 8 februari 2024 heeft naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekster] (namens haar de heer [naam 2] (Operations Director) en mw. [naam 3] (HR manager Operations)) en [verweerder] . [verzoekster] heeft in dit gesprek aan [verweerder] te kennen gegeven dat hij per direct wordt geschorst en dat [verzoekster] het dienstverband met [verweerder] wenst te beëindigen.

3.Het geschil

het verzoek
3.1.
[verzoekster] verzoekt (samengevat) om:
- de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en [verweerder] per direct te ontbinden ex artikel
7:671b lid 9 sub b, zonder rekening te houden met de opzegtermijn;
  • te bepalen dat de arbeidsovereenkomst eindigt als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] zodat [verweerder] dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 7 sub c BW;
  • te verklaren voor recht dat [verzoekster] een bedrag van € 3.620,24 mag verrekenen met de eindafrekening en, als de eindafrekening ontoereikend is, dat [verweerder] dit (restant) bedrag direct aan [verzoekster] dient te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente voor het geval [verweerder] in gebreke blijft;
  • om [verweerder] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan het verzoek heeft [verzoekster] ten grondslag gelegd dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld dan wel nagelaten, waardoor zij alle vertrouwen in [verweerder] heeft verloren. [verzoekster] verwijt [verweerder] dat hij:
  • cadeaubonnen en andere attenties bedoeld voor bepaalde werknemers niet aan die werknemers heeft gegeven;
  • ongeoorloofd gebruik heeft gemaakt van de bedrijfsauto;
  • meerdere dagen afwezig is geweest zonder daarvoor verlof te boeken;
  • een onveilige werksfeer heeft gecreëerd.
3.3.
[verweerder] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek. Hij betwist dat hij (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld. Hij betwist dat hem ten aanzien van de cadeaubonnen en andere attenties verwijten gemaakt kunnen worden en dat hij verantwoordelijk is voor een onveilige werksfeer bij [verzoekster] . Ten aanzien van de gestelde ongeoorloofde afwezigheid en ongeoorloofd gebruik van de bedrijfsauto heeft hij aangevoerd dat hij steeds bij zijn leidinggevende [naam 4] (hierna [naam 4] ) heeft gemeld dat hij afwezig was of gebruik maakte van de bedrijfsauto. Volgens hem hielden zijn afwezigheid en het gebruik van de bedrijfsauto veelal samen met het uitvoeren van routecontroles.
het tegenverzoek
3.4.
[verweerder] verzoekt (samengevat) om:
primair:
  • het verzoek tot ontbinding af te wijzen;
  • [verzoekster] te veroordelen binnen een week na de datum van deze beschikking over te gaan tot betaling aan [verweerder] van de bonus over 2023, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie en een deugdelijke onderbouwing van de hoogte van de bonus, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag;
  • [verzoekster] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging van 50 procent, alsmede de wettelijke rente over de verhoging;
  • [verzoekster] te veroordelen tot de wettelijke rente over de bonus vanaf 1 april 2024;
subsidiair:
  • zo de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, [verzoekster] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 125.000,00 bruto;
  • zo de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de voor [verweerder] geldende opzegtermijn;
primair en subsidiair:
  • [verzoekster] te veroordelen tot betaling aan [verweerder] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde vergoedingen;
  • [verzoekster] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.5.
Volgens [verweerder] heeft [verzoekster] hem ten onrechte beticht van (ernstig) verwijtbaar handelen. [verweerder] stelt dat het op de weg van [verzoekster] had gelegen om nader onderzoek te doen naar de aantijgingen tegen hem en om hierover in gesprek te gaan. Volgens [verweerder] heeft [verzoekster] als werkgever ernstig verwijtbaar gehandeld door [verweerder] zonder hoor en wederhoor te schorsen, waarbij [verweerder] meteen te kennen is gegeven dat de arbeidsovereenkomst zou eindigen. Tenslotte heeft hij, gelet op zijn goede beoordeling over 2023, recht op een bonus over dat jaar, aldus [verweerder] .
3.6.
[verzoekster] betwist dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Zij heeft aangevoerd dat [naam 1] in november 2023 ernstige signalen heeft gekregen en dat daarop door zowel HR als de afdeling Security Risk Management onderzoek is gedaan naar het handelen van [verweerder] . De resultaten van dat onderzoek heeft zij eerst besproken met [naam 4] , de direct leidinggevende van [verweerder] . Die heeft niets verklaard wat [verweerder] zou kunnen vrij pleiten. Vervolgens heeft [verzoekster] op 8 februari 2024 met [verweerder] gesproken, waarbij de verwijten zijn doorgenomen en [verweerder] volgens [verzoekster] om een reactie is gevraagd. Volgens [verzoekster] heeft zij hierin zorgvuldig gehandeld. Daarnaast voert [verzoekster] verweer tegen de gevraagde bonus. Volgens [verzoekster] heeft het bestuur, gelet op het handelen van [verweerder] , besloten om [verweerder] geen bonus over 2023 toe te kennen en was het bestuur gerechtigd om dat besluit te nemen.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

van het verzoek en het tegenverzoek
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan de werknemer een transitievergoeding en/of billijke vergoeding moet worden toegekend.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:671b lid 1 en lid 2 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
4.3.
[verzoekster] voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] . Dat betreft een verzoek op grond van artikel 7:671b lid 1 onder a. BW juncto artikel 7:669 lid 3, onder e. BW. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door [verzoekster] in dit verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e. BW. De kantonrechter licht dat hierna toe.
4.4.
[verzoekster] heeft de volgende verwijten aan het verzoek tot ontbinding ten grondslag gelegd:
  • [verweerder] heeft cadeaubonnen en andere attenties bedoeld voor bepaalde werknemers niet aan die werknemers gegeven;
  • [verweerder] maakt ongeoorloofd gebruik van de bedrijfsauto;
  • [verweerder] is meerdere dagen afwezig geweest zonder daarvoor verlof te boeken;
  • [verweerder] heeft een onveilige werksfeer gecreëerd.
De kantonrechter gaat hier eerst in de op de verwijten ten aanzien van het gebruik van de bedrijfsauto en het afwezig zijn.
Gebruik bedrijfsauto
4.5.
[verzoekster] heeft aangevoerd dat de vestiging in [vestigingsplaats 2] een witte Renault als bedrijfsauto heeft die bedoeld is voor zakelijke ritten. Aan [naam 1] is in november 2023 gemeld dat [verweerder] de bedrijfsauto regelmatig mee naar huis zou nemen, met name aan het einde van de maand. Dat betekent volgens [verzoekster] dat er woon-werkverkeer mee wordt gereden, terwijl [verweerder] daarvoor ook een reiskostenvergoeding ontvangt en waarvoor de bedrijfsauto dus niet bedoeld is. Bovendien zou [verweerder] er ook andere privé kilometers mee kunnen rijden, waar [verzoekster] dan geen zicht op heeft. [verzoekster] heeft specifiek benoemd dat [verweerder] op 20 november 2023 eerder vertrok van het werk met de bedrijfsauto, terwijl hij zijn eigen auto van de Supervisor-parkeerplaats naar de algemene parkeerplaats had verplaatst. [verweerder] had aan een collega laten weten dat hij bij [locatie] , een arbeidsongeschikte medewerker, zou langsgaan om een Plan van Aanpak te laten ondertekenen. De volgende dag kwam hij weer naar [vestigingsplaats 2] in de bedrijfsauto. Toevallig belde [verweerder] op 21 november 2023 [naam 1] en [verweerder] vertelde toen aan hem dat [verweerder] de vorige avond met familie uit eten was geweest in Deventer. Later die week sprak [naam 1] telefonisch met [locatie] en die gaf aan dat hij [verweerder] die week niet had gezien, aldus [verzoekster] .
4.6.
[verweerder] heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat het klopt dat hij regelmatig de bedrijfsauto meenam, maar alleen als dat noodzakelijk was voor de uitoefening van zijn werkzaamheden en uitsluitend in overleg met zijn direct leidinggevende [naam 4] . Hij gebruikte de bedrijfsauto om spullen voor [verzoekster] op te halen, zoals cadeaus voor jubilea, zieke werknemers te vervoeren en ook om routecontroles uit te voeren. Het doen van routecontroles is een belangrijk onderdeel van zijn taken. Hij is regelmatig hele dagen op pad om medewerkers te controleren. Dat hij de bedrijfsauto veelal aan het eind van de maand meenam, was omdat hij dan routecontroles deed. Iedere werknemer dient namelijk minimaal een keer per jaar gecontroleerd te worden door zijn Supervisor op een ronde. [verweerder] had 54 geldtransporteurs onder zich. Op een dag konden er twee tot drie routes gecontroleerd worden. Dit betekent volgens [verweerder] dat hij zo’n 18 tot 22 volle dagen per jaar controles aan het uitvoeren was, indien hij een hele dag controles uitvoerde. Er wordt volgens hem ook wel een enkele route gecontroleerd op een dag. En soms lukte een bepaalde controle niet en deed [verweerder] dat in de tweede helft van de middag. De afspraak was om bij een controledag de bedrijfsauto de dag ervoor al mee te nemen naar huis. Dit, omdat wanneer hij met de bedrijfsauto om 8.00 uur weg zou rijden bij [verzoekster] , iedereen wist dat er een controle aan zat te komen en dit uitgebreid in de groepsapp werd gedeeld.
Ten aanzien van de door [verzoekster] benoemde situatie van 20 november 2023 betwist [verweerder] dat hij die dag bij [locatie] zou langsgaan en dat hij op 21 november 2023 tegen [naam 1] heeft gezegd dat hij ’s avond uit eten was geweest in Deventer. Volgens [verweerder] heeft hij in de tweede helft van de middag van 20 november 2023 nog een routecontrole uitgevoerd, waar hij tot laat in de avond mee bezig is geweest. Wél is volgens hem juist dat hij zijn auto heeft verplaatst naar de algemene verkeerplaats, zodat deze in de nacht van 20 november op 21 november 2023 veilig zou staan.
4.7.
Volgens [verzoekster] is de uitleg die [verweerder] heeft gegeven over het gebruik van de bedrijfsauto voor routecontroles niet juist. [verzoekster] heeft ter zitting nader toegelicht dat routecontroles inhouden dat leidinggevenden de medewerkers, de geld- en waarde transporteurs, onaangekondigd en onopvallend volgen om te zien of zij de geldende procedures naleven. Voor het team van [verweerder] werden de meeste routecontroles door [naam 5] (hierna [naam 5] ) uitgevoerd. Van elke routecontrole wordt een verslag met foto’s gemaakt, dat wordt opgeslagen. Waar zaken niet goed zijn gegaan, worden medewerkers daarop aangesproken. Voorafgaand aan een routecontrole meldt de Supervisor, al dan niet via zijn leidinggevende, een controle aan bij het National Control Center (het NCC). Vanaf april 2023 werd een nieuw systeem gebruik voor het registreren van routecontroles. Daarbij worden met een iPad foto’s gemaakt en de rapportages opgemaakt. Uit dit systeem volgt volgens [verzoekster] dat [verweerder] in 2023 maar één routecontrole heeft gereden, namelijk op 28 september 2023. Ook in het oude systeem, waarbij routecontroles op papier werden genoteerd en vervolgens werden verwerkt op een zogenaamde SOM kaart, zijn over 2023 geen routecontroles van [verweerder] te vinden. Het NCC geeft volgens [verzoekster] eveneens aan dat zij in 2023 maar één aanmelding voor een routecontrole van [verweerder] heeft ontvangen, dat was voor een routecontrole op 28 september 2023. Er is ook maar één verslag van [verweerder] van een routecontrole in het systeem terug te vinden en dat betreft de controle van 28 september 2023, aldus [verzoekster] , die haar betoog heeft onderbouwd met e-mails van haar medewerkers [naam 6] en [naam 7] van 24 april 2024.
4.8.
[verweerder] heeft in reactie op de nadere toelichting van [verzoekster] aangegeven dat binnen zijn team inderdaad de meeste routecontroles door [naam 5] werden uitgevoerd, maar dat hij ook zelf nog steeds stelselmatig routecontroles uitvoerde. Hij meldde steeds aan [naam 4] dat hij een routecontrole uitvoerde. Volgens hem hoeft er alleen een melding aan het NCC te worden gedaan als de geldwagen betreden moet worden. Volgens [verweerder] moest op 28 september 2023 de geldwagen betreden worden, zodat daarvan een melding bij het NCC is gedaan.
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerder] , in het licht van de gemotiveerde en deugdelijk onderbouwde nadere toelichting van [verzoekster] , onvoldoende onderbouwd dat hij in 2023 stelselmatig routecontroles heeft uitgevoerd. De stelling van [verzoekster] dat van elke routecontrole een melding gemaakt moet worden bij het NCC, en niet alleen bij het betreden van de geldwagen, is alleszins aannemelijk. Het ligt voor de hand dat steeds zo’n melding moet worden gedaan, omdat het NCC moet toezien op de veiligheid van de ritten met de geldwagens. Wanneer een medewerker vanaf een geldwagen met het NCC belt, omdat hij wordt gevolgd, kan het NCC, zoals [verzoekster] uiteen heeft gezet, daarop acteren, eventueel met de inzet van politie. Het is dan wel van belang voor het NCC, zoals [verzoekster] heef toegelicht, om te weten dat er een routecontrole plaatsvindt, zodat het NCC in een dergelijk geval niet tot actie overgaat als een medewerker laat weten dat hij wordt gevolgd. Dat een routecontrole alleen gemeld zou moeten worden bij het betreden van de geldauto, zoals [verweerder] stelt, is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet logisch.
Niet betwist is dat er in 2023 ten aanzien van [verweerder] maar één melding bij het NCC is gedaan voor een routecontrole, te weten voor die van 28 september 2023. Verder heeft [verweerder] helemaal niets ingebracht tegen het betoog van [verzoekster] dat van iedere uitgevoerde routecontrole een verslag moet worden opgemaakt, dat zo’n verslag wordt opgeslagen en dat in het betreffende opslagsysteem voor wat betreft het jaar 2023 slechts één verslag van een door [verweerder] uitgevoerde routecontrole is te vinden, namelijk die van 28 september 2023. Ook heeft [verweerder] niet aangegeven welke medewerkers hij in 2023 dan wel gecontroleerd heeft (zodat dit zo nodig door [verzoekster] geverifieerd zou kunnen worden). Dat zou, gelet op het betoog van [verzoekster] , van [verweerder] verwacht hebben mogen worden. Ook met betrekking tot de routecontrole die [verweerder] op 20 november 2023 stelt te hebben uitgevoerd, en waarvan geen melding bij het NCC is gedaan en waarvan ook geen verslag voorhanden is bij [verzoekster] , heeft [verweerder] niet aangegeven wie hij toen gecontroleerd heeft. Dat zou (temeer) van hem verwacht hebben mogen worden nu het betoog van [verzoekster] over hetgeen [verweerder] gezegd zou hebben op 20 november 2023 (tegen een collega) en op 21 november 2023 (tegen [naam 1] ), afwijkt van hetgeen [verweerder] daarover heeft betoogd.
4.10.
Gelet op het voorgaande passeert de kantonrechter het verweer van [verweerder] dat hij de bedrijfsauto in 2023 stelselmatig gebruikte voor routecontroles. Nu hij naar zijn zeggen de bedrijfsauto mee naar huis nam om daarmee dan de volgende dag routecontroles uit te voeren, maar gebleken is dat hij in 2023 slechts één routecontrole heeft uitgevoerd, is voldoende komen vast te staan dat hij de bedrijfsauto in 2023 heeft gebruikt voor woon-werkverkeer, en zonder zakelijke doeleinden. Nu niet is weersproken en dus vaststaat dat de bedrijfsauto enkel gebruikt mag worden voor zakelijke doeleinden, is dit niet zakelijke gebruik van de bedrijfsauto verwijtbaar, te meer nu [verweerder] voor het woon-werkverkeer al een vergoeding ontvangt. Dat [verweerder] , zoals hij heeft gesteld, steeds toestemming had van [naam 4] om de bedrijfsauto mee te nemen, ontslaat hem er niet van er zelf op toe te zien dat hij de bedrijfsauto alleen gebruikt waarvoor deze is bedoeld, namelijk zakelijke doeleinden. Bovendien heeft hij niet gesteld, en is daarvan ook niet gebleken, dat hij de toestemming van [naam 4] had om de bedrijfsauto ook voor privé doeleinden te gebruiken.
Afwezigheid
4.11.
[verzoekster] heeft gesteld dat zij signalen ontving dat [verweerder] frequent afwezig was, terwijl hij daar vermoedelijk geen verlof voor opnam. Hierop heeft [verzoekster] zijn verlofkaart uit het verlof registratiesysteem bekeken en deze vergeleken met het inlog registratiesysteem van de vestiging [vestigingsplaats 2] . Uit die vergelijking volgt volgens [verzoekster] dat [verweerder] in 2023 op 13 dagen niet aanwezig was, ook niet op andere vestigingen, en dus niet heeft gewerkt, terwijl hij daarvoor geen verlof heeft afgeboekt. Het gaat om de volgende data: 5, 17, 18, 19 en 20 januari, 2 februari, 31 maart, 8 juni, 14 juni, 22 augustus, 28 augustus, 30 oktober en 6 december 2023. Volgens [verzoekster] is [verweerder] op 13 dagen in 2023 dus ongeoorloofd afwezig geweest.
4.12.
Volgens [verweerder] trekt [verzoekster] ten onrechte de conclusie dat hij ongeoorloofd aanwezig is geweest. Daartoe heeft hij aangevoerd dat in 2023 een nieuw registratiesysteem (ADP) is ingevoerd en dat dat systeem tal van problemen kende. Hij zou er ook nog een cursus voor krijgen, die hij nooit gehad heeft. Ook is het mogelijk dat hij een enkele dag vergeten is in het systeem te zetten. In 2023 ging de gezondheid van zijn partner achteruit. Het is voorgekomen dat zij met spoed naar het ziekenhuis moest. Het is derhalve een aantal keren voorgekomen dat [verweerder] plotseling op de dag zelf of de dag erna (zoals op 6 december) niet aanwezig kon zijn op zijn werk. [naam 4] was hiervan op de hoogte. Voor het gros van de door [verzoekster] genoemde dagen geldt volgens [verweerder] echter dat hij routecontroles uitvoerde. [verweerder] heeft verder aangevoerd dat hij geen enkel belang heeft om verlofuren niet af te boeken, omdat zijn verlofsaldo ruim voldoende is. Bovendien smeert hij al acht jaar lang iedere Tweede Kerstdag in zijn vrije tijd kerstbrood voor de vetrekkende geldtransporteurs, zonder hier enige vergoeding voor te vragen.
4.13.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij op de door [verzoekster] genoemde data niet werkzaam is geweest en dat hij daarvoor geen verlof heeft afgeboekt.
Zijn stelling dat hij mogelijk vergeten is een enkele dag in het systeem te zetten, is van geen betekenis. Dat is te vaag. Welke dag of dagen dat dan geweest zijn, heeft hij, met uitzondering van de door hem genoemde datum van 6 december 2023 dat hij met zijn partner naar het ziekenhuis moest, niet gesteld. Hij heeft verder dan wel gesteld dat er problemen zijn geweest met ADP, maar [verzoekster] heeft daartegen ingebracht dat dat systeem al in 2022 is ingevoerd en dat de aanloopproblemen met ADP zagen op de reiskostenvergoedingen en niet op de verlofadministratie, die daar los van staat en waar geen enkel probleem mee is geweest. [verweerder] is daar niet meer op ingegaan. Daarbij komt dat blijkens de overgelegde verlofkaart [verweerder] in 2023 vanaf 10 februari 2023 meermaals verlofuren in ADP heeft geregistreerd. Kennelijk was hij ervan op de hoogte hoe die registratie in zijn werk ging en ondervond hij daar geen problemen mee. Dat ondergraaft ook zijn door [verzoekster] betwiste stelling dat hij nog een cursus in ADP zou krijgen. De kantonrechter gaat verder voorbij aan de stelling van [verweerder] dat hij voor het gros van de dagen die [verzoekster] noemt geldt dat hij routecontroles uitvoerde. Zoals hiervoor is overwogen, staat voor wat betreft 2023 maar één routecontrole van [verweerder] geregistreerd, te weten de routecontrole van 28 september 2023, en is niet gebleken dat hij in 2023 nog meer routecontroles heeft uitgevoerd. De datum 28 september staat niet bij de door [verzoekster] genoemde data waarop [verweerder] niet aanwezig zou zijn geweest.
Gelet op het vorenstaande, deelt de kantonrechter de conclusie van [verzoekster] dat [verweerder] op de door haar genoemde data ongeoorloofd afwezig is geweest. Op 13 dagen heeft hij niet gewerkt, terwijl hij daarvoor geen verlof had afgeboekt. Dat [verzoekster] hem van deze handelwijze een verwijt maakt, is begrijpelijk.
Tussenconclusie
4.14.
Het oneigenlijke gebruik van de bedrijfsauto en het op 13 dagen ongeoorloofd afwezig zijn betreffen naar het oordeel van de kantonrechter zodanig zware verwijten dat het van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Alleen al hierom is sprake van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 6:669 lid 3, sub e, BW en ligt herplaatsing van [verweerder] bij [verzoekster] niet in de rede. De kantonrechter zal het verzoek van [verzoekster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 3:671b lid 1, sub a, BW dan ook toewijzen. Daarmee hoeft de kantonrechter niet meer in te gaan op de andere twee verwijten die [verzoekster] voor de ontbinding heeft aangevoerd, namelijk het niet uitdelen van cadeaubonnen en overige attenties en het creëren van een onveilige werksfeer.
Transitievergoeding
4.15.
[verzoekster] vraagt om te bepalen dat de arbeidsovereenkomst eindigt als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] , zodat [verweerder] geen recht heeft op een transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 7, sub c, BW. [verweerder] vraagt in zijn tegenverzoek juist om toekenning van een transitievergoeding van € 48.540,10 (bij een ontbinding per 1 oktober 2024).
4.16.
Op grond van artikel 7:673 lid 7, sub c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd als het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Naar het oordeel van de kantonrechter kwalificeren het oneigenlijke gebruik van de bedrijfsauto en de ongeoorloofde afwezigheid op 13 dagen als ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] . [verweerder] heeft hierin niet transparant gehandeld en daarmee het vertrouwen van [verzoekster] ernstig geschaad. Als leidinggevende, en juist met name ook bij een onderneming die zich toelegt op geld- en waardetransport, had van hem verwacht mogen worden dat hij het goede voorbeeld geeft; dit te meer gelet op de binnen [verzoekster] geldende Ethische Code, waarin integriteit als een van de sleutelbegrippen wordt genoemd en welke code expliciet vermeldt dat juist leidinggevenden terzake een extra verantwoordelijkheid hebben.
4.17.
Gelet op het ernstig verwijtbare handelen van [verweerder] is [verzoekster] in beginsel geen
transitievergoeding aan [verweerder] verschuldigd. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
acht de kantonrechter het echter onaanvaardbaar dat [verweerder] in het geheel geen
transitievergoeding ontvangt. Daartoe overweegt de kantonrechter dat [verweerder] 23 jaar voor
[verzoekster] werkzaam is geweest waarbij hij blijkens de overgelegde beoordelingen vanaf 2012
tot en met 2022 steeds goede tot zeer goede beoordelingen heeft gehad. Verder heeft [verweerder]
een eenzijdig arbeidsverleden (bij [verzoekster] ) opgebouwd en is het dan ook aannemelijk, zoals
hij heeft aangevoerd, mede gelet op de kleine wereld van het geld- en waardetransport, dat
het moeilijk zal zijn voor hem om ander werk te vinden. Mede nu het de vraag is of [verweerder] in
aanmerking komt voor een WW-uitkering, zullen voor hem de nadelige financiële gevolgen
van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst naar verwachting groot zijn. Onder deze
omstandigheden, ziet de kantonrechter daarom aanleiding op grond van artikel 7:673 lid 8
BW aan [verweerder] drie vierde van de transitievergoeding toe te kennen.
Aan dit oordeel kan het door [verzoekster] eveneens aan [verweerder] gemaakte en door hem gemotiveerd betwiste verwijt dat hij cadeaubonnen en andere presentjes voor medewerkers van [verzoekster] niet heeft afgedragen niet afdoen. Dit geldt evenzeer voor het verwijt van [verzoekster] dat [verweerder] een onveilige werksituatie heeft gecreëerd. Daartoe is met name mede redengevend dat ook als dat al daadwerkelijk het geval is geweest ( [verweerder] heeft dat verwijt eveneens betwist), het dan naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van [verzoekster] had gelegen om [verweerder] , wiens functioneren (waaronder zijn wijze van leidinggeven en communiceren) - kort gezegd - vanaf 2018 steeds als goed tot zeer goed is beoordeeld, daar eerst indringend op aan te spreken en hem de mogelijkheid te bieden dat functioneren te verbeteren.
Welke bedrag aan transitievergoeding [verweerder] precies zal worden toegekend, kom hierna aan de orde. De gevraagde verklaring voor recht van [verzoekster] dat [verweerder] geen recht heeft op een transitievergoeding zal gelet op het vorenstaande worden afgewezen.
4.18.
Hoewel verzocht, ziet de kantonrechter geen aanleiding om bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen rekening te houden met de opzegtermijn. Met toepassing van artikel 7:671b lid 9, onderdeel a, BW zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden met ingang van 1 augustus 2024.
4.19.
Bij de berekening van de transitievergoeding houdt de kantonrechter rekening met de door [verweerder] genoemde gemiddelde bonus van € 226,94, aangezien [verzoekster] hiertegen geen verweer heeft gevoerd. Per 1 augustus 2024 bedraag dan de transitievergoeding € 48.199,51. Hiervan wordt drie vierde gedeelte toegekend, dus (afgerond) € 36.150,00. De verzochte wettelijke rente hierover zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis, namelijk 8 juni 2024.
Billijke vergoeding
4.20.
[verweerder] vraagt om toekenning van een billijke vergoeding. Volgens [verweerder] heeft [verzoekster] ernstig verwijtbaar gehandeld door [verweerder] zonder hoor en wederhoor te schorsen, waarbij direct aan hem te kennen is gegeven dat de arbeidsovereenkomst zal eindigen.
4.21.
De kantonrechter overweegt dat gelet op artikel 7:671b lid 8 onderdeel c BW voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats is als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] . Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst niet nakomt en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren.
Naar het oordeel van de kantonrechter doet zich hier niet een dergelijke situatie voor. [verzoekster] heeft toegelicht dat zij naar aanleiding van signalen die zij ontving een onderzoek is gestart naar [verweerder] en dat zij op basis van de bevindingen uit het onderzoek eerst heeft gesproken met de leidinggevende van [verweerder] , [naam 4] , om diens menig te horen over de resultaten van het onderzoek, en dat zij vervolgens op 8 februari 2024 met [verweerder] in gesprek is gegaan. In hoeverre [verweerder] in dit gesprek zijn kant van het verhaal heeft kunnen belichten, is in deze procedure niet duidelijk geworden. Volgens [verzoekster] heeft hij die gelegenheid toen gehad en heeft hij daar toen onvoldoende tegen ingebracht. [verweerder] heeft betwist dat hij die gelegenheid heeft gehad. Dat [verzoekster] bij haar aanpak grovelijk haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst zou hebben geschonden, volgt hieruit echter niet. Bovendien is het verzoek van [verzoekster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst gelegen in verwijten die [verweerder] - in ieder geval ten aanzien van het oneigenlijke gebruik van de bedrijfsauto en het ongeoorloofde afwezig zijn - ook in deze procedure niet heeft kunnen ontkrachten. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst is dan ook niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] , maar van het handelen van [verweerder] zelf. Er bestaat daarom geen aanleiding voor toekenning van een billijke vergoeding.
4.22.
Nu aan de ontbinding geen billijke vergoeding wordt verbonden, hoeft [verzoekster] geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
Verrekening vrije dagen
4.23.
[verzoekster] vraagt een verklaring voor recht om de dertien dagen waarop [verweerder] niet heeft gewerkt en geen verlof heeft afgeboekt te mogen verrekenen met de eindafrekening. Het gaat om een bedrag van € 3.620,24 bruto. Met een verwijzing naar wat de kantonrechter onder 4.13 heeft overwogen, zal de kantonrechter dit verzoek toewijzen. Omdat een deel ven transitievergoeding wordt toegekend, ziet het er niet naar uit dat de eindafrekening onvoldoende zal zijn om het bedrag van € 3.620,40 te kunnen verrekenen. Het deel van het verzoek dat ziet op een directe voldoening van dit bedrag aan [verzoekster] zal daarom worden afgewezen.
Bonus
4.24.
[verweerder] heeft verzocht dat [verzoekster] wordt veroordeeld om aan hem de bonus over 2023 uit te betalen. [verweerder] stelt dat de Supervisors van een vestiging in aanmerking komen voor een bonus onder het [verzoekster] Incentive Plan als zij de KPI’s halen. De bonus wordt altijd in maart uitbetaald. Volgens [verweerder] zijn de KPI’s over 2023 gehaald en was daarnaast zijn beoordeling over 2023 goed. [verweerder] stelt daarom in aanmerking te komen voor de bonus over 2023. Volgens [verzoekster] heeft zij, gelet op het geldende bonusbeleid, mogen besluiten de bonus niet uit te keren. Het verzoek moet volgens haar daarom worden afgewezen.
4.25.
In het bonusbeleid waarnaar [verzoekster] heeft verwezen (productie 17), staat dat in zeer bijzondere situaties door de directie kan worden besloten de bonus van een medewerker wel of niet uit te keren. De kantonrechter oordeelt dat de onderhavige situatie, waarbij vastgesteld is dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] , kan worden aangemerkt als een zeer bijzondere situatie en dat (de directie van) [verzoekster] heeft mogen besluiten de bonus over 2023 niet aan [verweerder] uit te keren. De verzoeken van [verweerder] tot uitbetaling van de bonus, de wettelijke rente hierover en de wettelijke verhoging hierover zullen daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.26.
Gelet op de uitkomst van de procedure, zal [verweerder] in de kosten van zowel het verzoek als het tegenverzoek worden veroordeeld (inclusief nakosten). De proceskosten aan de zijde van [verzoekster] worden voor procedure in het verzoek tot op heden begroot op € 1.079,00
(€ 130,00 aan griffierecht, € 814,00 voor salaris gemachtigde en € 135,00 voor nakosten). De proceskosten aan de zijde van [verzoekster] in het tegenverzoek worden begroot op nihil

5.De beslissing

De kantonrechter
in het verzoek
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2024,
5.2.
verklaart voor recht dat [verzoekster] een bedrag van € 3.620,24 mag verrekenen met de eindafrekening,
5.3.
veroordeelt [verweerder] in de kosten van deze procedure, die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster] tot en met vandaag vaststelt op € 1.079,00,
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af,
in het tegenverzoek
5.6.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan [verweerder] van drie vierde gedeelte van de transitievergoeding, zijnde een bedrag van € 36.150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 juni 2024, tot de dag van algehele voldoening,
5.7.
veroordeelt [verweerder] in de kosten van deze procedure, die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster] tot en met vandaag vaststelt op nihil,
5.8.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.C.M. Manders en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2024.