ECLI:NL:RBOVE:2024:2820

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
10889631 \ CV EXPL 24-153
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst en leningsovereenkomst tussen zoon en moeder met betrekking tot praktijkruimte

In deze zaak heeft de zoon een huurovereenkomst gesloten met zijn moeder voor een praktijkruimte op zijn perceel. De zoon stelt dat zijn moeder de huur niet heeft betaald, terwijl de moeder erkent dat de huurovereenkomst bestaat, maar stelt dat de huur verrekend wordt met een lening die zij en de vader van de zoon aan hem hebben verstrekt. De zoon ontkent het bestaan van deze lening en de bijbehorende overeenkomst. De kantonrechter wijst de vordering van de zoon in conventie af, omdat hij eerder het bestaan van de lening heeft erkend, maar dit later ontkent zonder voldoende onderbouwing. De moeder's vordering om de lening af te betalen wordt toegewezen, evenals de proceskosten in reconventie. De zoon wordt veroordeeld in de werkelijke proceskosten omdat hij de kantonrechter op het verkeerde been heeft gezet door onjuiste stellingen in te nemen. De zaak illustreert de complexiteit van huurovereenkomsten en leningen binnen familieverbanden, en de noodzaak voor duidelijke documentatie en communicatie.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10889631 \ CV EXPL 24-153
Vonnis van 28 mei 2024
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de zoon,
gemachtigde: mevr. L.J.M. van Zetten (Inkassier),
tegen
[partij B],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de moeder,
gemachtigde: mr. M. Samsen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- de mondelinge behandeling van 2 mei 2024.
1.2.
Op 2 mei 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De gemachtigde van de zoon is ter zitting verschenen. De zoon is niet ter zitting verschenen. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting van de beslissing

2.1.
De zoon heeft met de moeder een huurovereenkomst gesloten voor een praktijkruimte op het perceel van de zoon. Volgens de zoon heeft de moeder de huur niet betaald. De moeder erkent dat partijen de huurovereenkomst hebben gesloten, maar verwijst naar een overeenkomst van geldlening: de huur wordt volledig op die lening in mindering gebracht. De zoon betwist een leningsovereenkomst te hebben gesloten en ondertekend.
2.2.
De kantonrechter wijst de vordering van de zoon in conventie af omdat hij, na de aanvankelijke erkenning door een eerdere gemachtigde van de zoon van het bestaan van de lening, vervolgens zonder nader toelichting de geldlening ontkent. Dat is ongeloofwaardig. Die houding maakt niet dat zijn vordering niet ontvankelijk is, maar wel dat hij in conventie in de werkelijke proceskosten wordt veroordeeld. De vordering van de moeder om de lening af te betalen wordt toegewezen evenals de proceskosten in reconventie conform het liquidatietarief.

3.De feiten

3.1.
De zoon heeft in 2012 een woning gekocht aan de [adres 1] (hierna: de woning). De levering van de woning heeft plaatsgevonden op 1 november 2012.
3.2.
In 2013 is op het perceel van de woning een aanwezige schuur gesloopt en is er een praktijkruimte gebouwd. De moeder heeft in de praktijkruimte tot mei 2022 een [bedrijf 1] gehad.
3.3.
De zoon heeft met de moeder op 1 juli 2013 een huurovereenkomst gesloten voor de praktijkruimte. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van 10 jaar.
3.4.
Op 29 april 2015 heeft de zoon naar de accountant van zijn ouders gemaild. Hierin stelt hij de volgende vragen voor zijn eigen accountant (de heer [naam 1]):
“(…)
[naam 1] had een paar vragen over de praktijk van mijn moeder.
Ouders hebben verbouwing praktijk betaald:
  • is dat een lening aan [partij A]?
  • Betaald [partij A] rente en aflossing uit de ontvangen huur?
Vragen:
Lening o/g ouders verbouwing pand hoe hoog?
Stand per 31-12 2014.
Hoeveel rente in 2014 betaald.
Geven ouders bovenvermelde vordering (schuld van [partij A] aan ouders ) in de IB-aangifte 2013 aan als een box 3 vordering?”
3.5.
De accountant van de ouders heeft op 29 april 2015 het volgende antwoord aan de zoon gestuurd:
“ (…)
Huur:
Ouders (moeder) betaald huur (praktijk) á € 562,62 per maand
Lening:
Ouders hebben een vordering (box 3) op zoon.
Bij [partij A] wordt dit aangegeven als eigen woning schuld – box 1
Oorspronkelijk was de lening € 60.000,00 (zie bijlage)
Deze lening wordt afgelost dmv 120 maandelijkse annuïteiten ad. € 562,62 (zie bijlage)
Te betalen huur ouders is gelijk aan verschuldigde maandelijkse annuïteit
De door ouders betaalde huur wordt door zoon weer teruggestort als betaalde rente/aflossing
(…)”
3.6.
Uit overgelegde bankafschriften blijkt dat de moeder tot 2019 jaarlijks bedragen heeft overgeboekt aan de zoon. Het gaat schematisch weergeven om de volgende overboekingen:
datum betaling omschrijving
23-12-2013 € 3.959,34 Huur kosse 2013
22-12-2014 € 6.221,82 Huur jaar 2024
23-12-2015 € 6.787,44 -
28-12-2016 € 6.788,00 Huur
27-12-2017 € 6.788,00 huur
27-12-2018 € 6.788,00 Huur
Totaal € 37.332,60
3.7.
De zoon heeft tot 2019 eveneens bedragen aan de moeder overgeboekt. Het gaat schematisch weergeven om de volgende bedragen:
datum betaling omschrijving
23-12-2013 € 3.959,34 -
24-12-2014 € 6.221,82 -
24-12-2015 € 6.787,44 -
29-12-2016 € 6.788,00 -
27-12-2017 € 6.788,00 -
28-12-2018 € 6.788,00 -
Totaal € 37.332,60
3.8.
Vanaf 2019 heeft de moeder jaarlijks brieven aan de zoon gestuurd, waarin zij in elke brief schrijft de verschuldigde huur te
‘verrekenen met de door u aan ons, de heer en mevrouw [partij B] wonende aan de [adres 2], verschuldigde aflossing en rente van de door ons aan u verstrekte lening’. In totaal is er volgens de brieven over de periode van 2019 tot en met het eerste kwartaal van 2022 een bedrag van € 22.059,18 verrekend. De woning is in 2022 verkocht. De moeder schrijft in haar brief van 19 april 2022 dat de restantschuld per 31 maart 2022 na afboeking € 8.344,55 bedraagt. Zij verzoekt de zoon om dat bedrag aan haar over te maken.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
De zoon vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad om veroordeling van de moeder tot betaling van een bedrag van € 65.038,07 (€ 59.394,30 aan hoofdsom, € 3.987,35 aan rente tot 5 januari 2024, € 1.656,42 aan buitengerechtelijke kosten), vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vanaf 5 januari 2024 en proceskosten.
in reconventie
4.2.
De moeder vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad om de zoon te veroordelen om aan haar een bedrag van € 9.707,92 te betalen (€ 8.344,55 aan hoofdsom, € 404,77 aan contractuele rente t/m 29 februari 2024 en € 958,60 aan buitengerechtelijke kosten), te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 1 maart 2024 en proceskosten.

5.De beoordeling

in conventie
Niet-ontvankelijkheid
5.1.
De moeder heeft aangevoerd dat de zoon niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering omdat hij niet heeft voldaan aan de waarheidsplicht en volledigheidsplicht. Volgens de moeder heeft hij feiten gesteld waarvan hij wist of behoorde te weten dat die feiten niet juist waren, of feiten achtergehouden in een poging de rechter op een verkeerd been te zetten.
5.2.
Uitgangspunt bij de beoordeling is artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dat artikel bepaalt dat een partij verplicht is de voor de beslissing relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Als deze verplichting niet wordt nageleefd, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
5.3.
De kantonrechter is het met de moeder eens dat de dagvaarding zeer summier is qua inhoud en valt te betwijfelen of de zoon alle feiten en omstandigheden volledig en naar waarheid heeft aangevoerd. Wat daar ook van zij, de moeder heeft voldoende de mogelijkheid gehad om op de stellingen van de zoon te reageren en feiten en omstandigheden naar voren te brengen die zij voor de beoordeling van de zaak van belang vindt. In dit kader ziet de kantonrechter geen aanleiding om tot niet-ontvankelijkheidsverklaring over te gaan en zij zal de zaak inhoudelijk beoordelen.
Is de moeder huur verschuldigd aan de zoon?
5.4.
De zoon legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat partijen een huurovereenkomst hebben gesloten, op grond waarvan de moeder aan de zoon een huurprijs van € 565,66 per maand moest betalen. Volgens de zoon heeft de moeder geen huur betaald in de periode van juli 2013 tot en met april 2022, reden waarom hij dit nu van haar vordert.
5.5.
De moeder erkent dat zij een huurovereenkomst met de zoon heeft gesloten voor de voornoemde huurprijs, maar volgens haar zou de huur verrekend worden met een lening van € 60.000,00 die zij en de vader van de zoon, de heer [naam 2], aan de zoon hebben verstrekt. Volgens haar bestond de lening uit een bedrag van € 13.000,00 dat aan de zoon is geleend voor de aankoop van de woning en daarnaast de bouwkosten van de praktijkruimte die de ouders uit eigen zak betaald hebben. Partijen hebben daar op 17 oktober 2013 een leningsovereenkomst en pandovereenkomst gesloten, die ook door de zoon zijn ondertekend. De maandelijks te betalen huur zou gelijk zijn aan de maandelijks door de zoon te betalen rente en aflossing op de lening. Tot 2019 maakte de moeder jaarlijks de verschuldigde huur aan de zoon over en maakte de zoon hetzelfde bedrag weer aan de moeder over voor aflossing van de lening. Dit blijkt volgens de moeder uit de door haar overgelegde bankafschriften. De moeder stelt echter de door haar verschuldigde huur vanaf 2019 ieder jaar te hebben verrekend met de door de zoon verschuldigde aflossingen van de lening en legt aan de zoon gestuurde schriftelijke verklaringen van verrekening over.
5.6.
In de dagvaarding betwist de zoon dat hij een lening met zijn ouders heeft gesloten en dat daar iets over op papier staat. Hij heeft nooit een bedrag van € 60.000,00 van hun ontvangen. Hij ontkent de door de moeder overgelegde leningsovereenkomst ondertekend te hebben. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van de zoon daarom om een handtekeningenonderzoek verzocht.
5.7.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de eerste gemachtigde van de zoon, mr. Schmitz, in een brief aan de moeder van 13 april 2022 ontkent dat partijen ooit een huurovereenkomst hebben gesloten. Mr. Schmitz schrijft daarin:
“(…)
Ik heb van cliënt begrepen dat u zich op het standpunt stelt dat voormelde studio door u wordt gehuurd op basis van bijgaande huurovereenkomst d.d. 1 juli 2013. Cliënt kan zich echter niet herinneren de betreffende overeenkomst ooit te hebben getekend en gaat er derhalve van uit dat de op de overeenkomst aanwezige handtekening die zichtbaar is boven zijn naam, niet door hem is gezet. Cliënt gaat er derhalve alsnog vanuit dat er sprake is van een valse handtekening.
Teneinde uit de kennelijke impasse met betrekking tot voormelde pedicurestudio te
geraken is cliënt bereid om in het kader van het hieronder vermelde aanbod ervan uit te gaan dat voormelde huurovereenkomst wel existent is en dat hij en u daaraan rechten
kunnen ontlenen. Op basis van voormelde huurovereenkomst dient u aan cliënt met
ingang van 1. juli 2013 een huurprijs te voldoen ad € 6.788,00 per jaar. Cliënt heeft echter
vastgesteld dat u nimmer enig bedrag aan hem heeft voldaan ter nakoming van
voormelde betalingsverplichting. Derhalve verzoek en voor zover nodig sommeer ik u
langs deze weg om binnen zeven dagen na heden aan cliënt de achterstallige
huurtermijnen met betrekking tot de periode 1 juli 2013 tot 1 april 2022 te voldoen.
(…)”
5.8.
Op 22 juli 2022 schrijft een opvolgende gemachtigde van de zoon, de heer Kastermans, aan de moeder:
“(…)
Er zijn twéé separate overeenkomsten tussen [bedrijf 2] en mevrouw [partij B], enerzijds de huurovereenkomst waarbij mevrouw [partij B] een bedrag verschuldigd is aan [bedrijf 2]. Anderzijds is er de lening overeenkomst waarbij [bedrijf 2] een bedrag verschuldigd zou zijn aan de heer Kosse (gehuwde van mevrouw [partij B]).
Hetgeen wat mij echter bevreemdt in deze kwestie is dat er in de lening overeenkomst wordt gesproken over een te verlenen bedrag van € 60.000,-, [bedrijf 2] heeft dit bedrag echter nooit in ontvangst mogen nemen en derhalve is hij dan ook geen terugbetaling van deze lening verschuldigd.
(…)”
5.9.
De kantonrechter constateert dat er tegenstrijdigheden zitten in het verhaal van de zoon. In de dagvaarding stelt de zoon dat partijen een huurovereenkomst hebben gesloten. Zijn gemachtigde heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat deze door hem is ondertekend. Dit terwijl een eerdere gemachtigde van de zoon (mr. Schmitz) ontkent dat de zoon een dergelijke overeenkomst ooit heeft gesloten en ondertekend, hoewel hij vervolgens wel aangeeft een beroep op de huurpenningen te willen doen. In de dagvaarding betwist de zoon het bestaan van een leningsovereenkomst en de pandovereenkomst. De handtekeningen van hem daaronder zouden vervalst zijn. Een eerdere gemachtigde van de zoon (de heer Kastermans) heeft echter niet ontkent dat er een leningsovereenkomst is en de handtekening van de zoon daaronder vals is, maar schrijft in de hiervoor geciteerde e-mail dat de zoon nooit een bedrag van € 60.000,00 heeft ontvangen. Gelet op de wisselende standpunten van de zoon over of hij de overeenkomsten heeft gesloten en getekend, wordt door de kantonrechter aan de betwisting van zijn handtekening onder de leningsovereenkomst en pandovereenkomst geen waarde gehecht. De stelling is dus onvoldoende onderbouwd en den eventueel handtekeningenonderzoek kan daarom achterwege gelaten worden.
5.10.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de door de moeder overgelegde stukken blijkt dat partijen zowel een huurovereenkomst als een leningsovereenkomst hebben gesloten. Uit hoofde van de huurovereenkomst was de moeder huur verschuldigd, wat zij heeft erkend.
5.11.
De zoon stelt dat de moeder nooit huur heeft betaald. Volgens hem zou hij eenmalig een betaling van de moeder ter hoogte van de huur hebben ontvangen, maar deze zou hij geretourneerd hebben omdat de moeder zou hebben gezegd dat zij dit onverschuldigd heeft betaald. Dit staat echter haaks op het feit dat uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat er tussen de moeder en de zoon in de periode van 2013 tot en met 2019 jaarlijks gelijke bedragen over en weer zijn geboekt, waarbij de moeder meestal in de omschrijving heeft vermeld dat het om betaling van huur gaat. Na 2019 doet de moeder een beroep op verrekening. De door partijen gedane en later verrekende betalingen komen overeen met wat zij over en weer verschuldigd waren uit hoofde van de huur- en leningsovereenkomst. De zoon heeft niet onderbouwd op grond waarvan hij anderszins gehouden was het jaarlijks door de moeder betaalde bedrag terug te betalen. Uit de e-mailberichten van de zoon aan de accountant van de ouders (zie rechtsoverweging 3.4. en 3.5.) blijkt dat hij in 2015 heeft gevraagd hoe het zat met dat de ouders de verbouwing van de schuur hebben betaald en of dat een lening aan hem is. De accountant van de ouders heeft gereageerd onder meer inhoudende dat de ouders een vordering op hem hebben en de lening oorspronkelijk € 60.000,00 was. De zoon heeft toen niet gereageerd dat dit niet juist is, maar enkel het bericht doorgestuurd naar zijn eigen accountant. Het lag op zijn weg om, als hij vond dat dit niet juist was, dit naar voren te brengen. Des te meer nu uit de mailwisseling ook blijkt dat hij de huurovereenkomst en de leningsovereenkomst toen heeft gezien, aangezien hij deze overeenkomsten als bijlage heeft gemaild aan zijn accountant. Dat er volgens de zoon niets op papier staat over een lening, is blijkens het voorgaande onjuist en dat wist hij volgens deze mailwisseling zelf ook. Gelet op het voorgaande slaagt het verweer van de moeder. De vordering van de zoon wordt daarom afgewezen.
De proceskosten in conventie
5.12.
De zoon is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De moeder heeft primair gevorderd dat de zoon wordt veroordeeld in de werkelijke proceskosten, zijnde € 5.535,75. Zij legt daaraan ten grondslag dat de zoon wist of behoorde te weten dat zijn vordering evident ongegrond is en deze procedure geen enkele kans van slagen zou hebben. Volgens de moeder maakt de zoon door het instellen van een ongegronde vordering misbruik van procesrecht en handelt hij onrechtmatig jegens haar.
5.13.
De gemachtigde van de zoon heeft enkel aangevoerd dat er geen reden bestaat om tot werkelijke proceskostenveroordeling over te gaan en blijft bij het standpunt dat er volgens de zoon geen leningsovereenkomst is gesloten.
5.14.
De kantonrechter is van oordeel dat de zoon de kantonrechter verwijtbaar op het verkeerde been heeft geprobeerd te zetten door in de dagvaarding aan te voeren dat er geen leningsovereenkomst tussen partijen is gesloten en dat daarover niets op papier staat, terwijl is gebleken dat dit wel het geval was en de zoon dit ook wist. Ook heeft hij aangevoerd slechts eenmalig een betaling van de moeder te hebben ontvangen, terwijl uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat hij jaarlijks bedragen van de moeder ten behoeve van de huur heeft ontvangen. Hieruit volgt dat de zoon zich heeft gebaseerd op stellingen waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen. De zoon heeft hierdoor de volledigheidsplicht en waarheidsplicht van artikel 21 Rv geschonden.
5.15.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden levert het instellen van zijn vordering tegen de moeder misbruik van procesrecht op. De moeder is door het handelen van de zoon onnodig op (hoge) kosten gejaagd. De kantonrechter is daarom van oordeel dat een veroordeling van de zoon in de volledige proceskosten in beginsel gerechtvaardigd is.
5.16.
De moeder heeft ter onderbouwing van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten declaraties van haar advocaat overgelegd. Naar het oordeel van de kantonrechter komen de kosten die vermeld staan op de declaraties redelijk voor. Door (de gemachtigde van) de zoon is daar niets tegenin gebracht. De kantonrechter zal daarom het door de moeder gevorderde bedrag aan werkelijke proceskosten toewijzen, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe.
5.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie:
De hoofdsom
5.18.
De moeder heeft gesteld dat uit hoofde van de leningsovereenkomst de zoon nog een bedrag van € 8.344,55 moet betalen, nu de huurovereenkomst eerder is geëindigd dan overeengekomen en de zoon heeft verzuimd de aflossingen op de lening vanaf 1 april 2022 te voldoen. Voor het bestaan van de overeenkomst van geldlening wordt verwezen naar hetgeen daarover in conventie is overwogen. De hoogte van dit bedrag is verder niet door de zoon betwist. De kantonrechter zal daarom de gevorderde hoofdsom toewijzen.
De gevorderde rente
5.19.
De moeder heeft in het petitum de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW gevorderd over de hoofdsom. Zij schrijft echter in het lichaam van haar eis in reconventie dat zij de contractuele rente van 2,5% per jaar over de hoofdsom vordert. Dat rentepercentage zijn partijen in de leningsovereenkomst overeengekomen. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat in het petitum een kennelijke verschrijving is gemaakt. Nu de gevorderde contractuele rente lager zijn dan de wettelijke rente, zullen de contractuele rente worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing. Als aanvangsdatum wordt uitgegaan van de roldatum waarop de eis in reconventie is ingediend.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.20.
De moeder vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding van
€ 958,60 (incl. btw) voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald en zal worden toegewezen.
De proceskosten in reconventie
5.21.
In reconventie wordt de zoon in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Daarbij merkt de kantonrechter op dat hij geen salarispunt rekent voor de mondelinge behandeling, omdat de mondelinge behandeling volgens de conclusie van antwoord al is meegenomen bij de berekening van de werkelijke proceskostenveroordeling in conventie. De proceskosten van de moeder in reconventie worden daarom begroot op:
- salaris gemachtigde € 271,00 (1 punt x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 406,00
5.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van de zoon af,
6.2.
veroordeelt de zoon in de proceskosten van € 5.535,75, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de zoon niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de zoon ook de kosten van betekening betalen,
6.3.
veroordeelt de zoon in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
in reconventie:
6.4.
veroordeelt de zoon om aan de moeder te betalen een bedrag van € 9.707,92 te vermeerderen met de contractuele rente van 2,5% per jaar over een bedrag van € 8.344,55, met ingang vanaf 5 maart 2024, tot de dag van volledige betaling,
6.5.
veroordeelt de zoon in de proceskosten van € 406,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de zoon niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de zoon ook de kosten van betekening betalen,
6.6.
veroordeelt de zoon in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
in conventie en in reconventie
6.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2. tot en met 6.6. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.