ECLI:NL:RBOVE:2024:2819

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
10854738 \ CV EXPL 23-2953
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning met proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de eiser, wonende in Rusland, een vordering ingesteld tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, met een verzoek om de gedaagde te veroordelen in de proceskosten. De eiser heeft haar vordering later verminderd tot nihil en wenst enkel nog een beslissing over de proceskosten. De gedaagde, die een hondenpension exploiteert, heeft de huurbetalingen niet tijdig verricht, maar heeft deze uiteindelijk op 23 december 2023 voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet in gebreke is gesteld op een manier die hem de kans gaf om tijdig te betalen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiser als de in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt, omdat zij de gedaagde niet eerder in de gelegenheid heeft gesteld om te betalen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 306,00, te betalen door de eiser binnen veertien dagen na aanschrijving. Indien de eiser niet tijdig aan deze veroordeling voldoet, is zij ook verantwoordelijk voor de kosten van betekening. Het vonnis is uitgesproken op 28 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 10854738 \ CV EXPL 23-2953
Vonnis van 28 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1], Rusland,
eisende partij, hierna te noemen [eiser],
gemachtigde: mr. Ch.M. van Beuningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde],
gemachtigde: mr. A. aan het Rot.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 december 2023;
- de akte vermindering van eis van 27 februari 2024;
- de conclusie van antwoord (tevens reactie op akte vermindering van eis) van
26 maart 2024.
- de akte uitlating van [eiser] over de proceskosten van [gedaagde] d.d. 30 april 2024.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in december 2021 twee percelen grond gekocht met woning en bedrijfspand (hondenpension) plaatselijk bekend [adres]. Het transport van beide percelen heeft plaats gevonden op 2 maart 2022. [gedaagde] heeft het woonhuis betrokken en exploiteert een hondenpension in de bedrijfsgebouwen.
2.2.
Per 1 januari 2023 hebben partijen een huurovereenkomst gesloten voor de woning voor de duur van vijf jaar. De huurprijs is € 500,00 per maand.
2.3.
Er is eveneens een zaak aanhangig gemaakt bij rechtbank voor wat betreft de gevorderde ontbinding en ontruiming van het bedrijfspand. Deze zaak is door de rechtbank verwezen naar de kantonrechter en is bekend onder nummer 10989780 CV EXPL 24-650.

3.Het geschil

3.1.
De vordering
[eiser] vorderde bij dagvaarding – samengevat – ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. [eiser] heeft daartoe gesteld dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn hoofdverplichting: het tijdig betalen van huur. [gedaagde] is in de dagvaarding gesommeerd om tot betaling van de huur over te gaan, dat heeft hij volgens [eiser] niet op tijd gedaan.
Bij akte heeft [eiser] haar vordering verminderd tot nihil. [eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagde] op 23 december 2023 alsnog de huur heeft betaald. Dat is twee weken nadat [gedaagde] bij dagvaarding in gebreke was gesteld, waarmee volgens [eiser] de tekortkoming is gegeven. [eiser] wil alleen nog een beslissing over de proceskosten.
In haar akte van 30 april 2024 heeft [eiser] naar voren gebracht dat [gedaagde] ten onrechte aanspraak maakt op de werkelijke proceskosten. De proceskosten moeten volgens [eiser] worden vastgesteld conform het liquidatietarief.
3.2.
[gedaagde] heeft naar voren gebracht dat er geen sprake is van een tekortkoming jegens [eiser] in de nakoming van zijn verplichtingen als huurder. Evenmin is er sprake van verzuim aan de kant van [gedaagde]. In artikel 4.2. van de huurovereenkomst is bepaald dat [gedaagde] de huurbetalingen schuldig mocht blijven tot het moment dat [eiser] om betaling van de huur zou verzoeken. [eiser] heeft nimmer een verzoek tot betaling van de huurbetalingen aan [gedaagde] gedaan en dit was bovendien ook nooit de bedoeling. [gedaagde] verwijst hiervoor naar een whatsapp bericht van [eiser] aan [gedaagde] van 1 februari 2023, die als productie 2 bij conclusie van antwoord is overgelegd.
Op 11 december 2023 heeft [gedaagde] kennis genomen van de inhoud van de dagvaarding, die op 8 december 2023 in een gesloten envelop door de deurwaarder is achtergelaten op het adres van [gedaagde]. In het exploot wordt [gedaagde] gesommeerd (dus niet verzocht) om binnen twee dagen na 8 december 2023 de huurpenningen vanaf 1 januari 2023 voor een bedrag van
€ 6.500,00 te voldoen. Van een verzoek tot betaling waarbij [gedaagde] een redelijke betalingstermijn wordt gegund is in deze zaak dan ook absoluut geen sprake, aldus [gedaagde]. Volgens [gedaagde] is er dan ook sprake van rauwelijks dagvaarden. [gedaagde] doet in deze procedure een beroep op hetgeen in artikel 237 lid 1 Rechtsvordering (Rv.) is bepaald, namelijk de kosten die door [eiser] nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening van haar te laten. [gedaagde] heeft het bedrag van € 6.500,00 op 23 december 2023 betaald en hij betwist dan ook dat hij de betaling aan [eiser] te laat heeft verricht. [gedaagde] vordert de vordering van [eiser] niet ontvankelijk te verklaren althans haar vorderingen af te wijzen, althans deze haar te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
Omdat [eiser] in het buitenland woont betreft dit een zaak met een internationaal karakter. Om die reden zal eerst worden beoordeeld of de kantonrechter bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen en welk recht er op de zaak van toepassing is.
4.2.
Op grond van artikel 24 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), hierna: Brussel I bis, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. Op grond van de artikelen 99 lid 1 Rv en 93 lid 1 sub c Rv is de kantonrechter bevoegd om van de zaak kennis te nemen. [gedaagde] woont immers te [woonplaats 2] en deze zaak heeft betrekking op een huurovereenkomst.
4.3.
Aangezien deze zaak een burgerlijke- of handelszaak is en er gekozen moet worden uit het recht van verschillende landen, is van toepassing de Verordening (EG) Nr. 593/2008 van de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: “Rome-I”). Niet gesteld noch gebleken is dat partijen in de huurovereenkomst of nadien een rechtskeuze hebben gemaakt. Op grond van artikel 4 lid 1 sub c Rome-I is op de huurovereenkomst tussen partijen van toepassing het land waar de woning is gelegen. Dat is in dit geval Nederland, zodat het Nederlands recht op deze zaak van toepassing is.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
Nu [eiser] bij haar akte haar vordering heeft verminderd tot nihil, resteert alleen nog de vraag welke partij in de proceskosten moet worden veroordeeld. De kantonrechter merkt [eiser] aan als de in het ongelijk gestelde partij. [gedaagde] heeft na een eerste vordering daartoe binnen een redelijke termijn betaald. Dat was weliswaar eerst naar aanleiding van de dagvaarding, maar [gedaagde] heeft niet eerder de kans gekregen te betalen. Dit is relevant, omdat, zoals blijkt uit artikel 4.2 van de huurovereenkomst en niet is weersproken door [eiser], tussen partijen vaststaat dat [gedaagde] pas hoefde te betalen als [eiser] om betaling zou verzoeken.Na het eerste verzoek heeft [gedaagde] – volgens afspraak dus – de bedragen binnen een redelijke termijn voldaan. Dat [gedaagde] eerst naar aanleiding van de dagvaarding heeft betaald, moet voor rekening van [eiser] komen, omdat zij [gedaagde] niet eerder in de gelegenheid heeft gesteld te betalen. [gedaagde] heeft ook niet de kans gekregen een procedure te voorkomen. Er is dus geen grond voor een andere verdeling van de proceskosten.
4.5.
Gelet op bovenstaande zal [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 204,00 (1 punt x € 204,00)
- nakosten
€ 102,00
Totaal € 306,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 306,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij ook de kosten van betekening betalen,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024. (ak)