Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.HI GENERAL TRADING B.V.,
2.
RING BEHEER B.V.,
3.
RIBO MANAGEMENT & BEHEER B.V.,
1.[partij B.1] ,
2.
[partij B.2],
3.
ASNAMO HOLDING B.V.,
4.
GKT HOLDING B.V.,
5.
DEXOUR B.V.,
1.De procedure
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties 1 tot en met 18 van [partij B.1] c.s.
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de aanvullende producties 20 tot en met 24 van HGT c.s.
- de mondelinge behandeling van 17 april 2024, waarbij partijen pleitaantekeningen hebben voorgedragen en overgelegd en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.Samenvatting
HGT c.s. hebben inzage en afgifte gevorderd van bankafschriften en de administratie van Dexour. De bankafschriften bevinden zich bij de processtukken, zodat HGT c.s. bij dit deel van de vordering geen belang meer hebben. De vordering tot inzage en afgifte van de administratie van Dexour wordt afgewezen, omdat deze niet voldoende concreet is.
3.De feiten
4 juli 2018 HGT opgericht. HGT is een vennootschap die zich met name bezighield met de in- en verkoop van glue, silicone paper en self-adhesives. Verkoop was gericht op het Midden-Oosten en landen rond de Middellandse Zee en vond met name plaats aan de vennootschap naar Iraans recht [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), een vennootschap waarvan [partij B.2] bestuurder is en 34% van de aandelen houdt.
HGT bemiddelde ook bij het tot stand komen van handelscontacten in deze regio’s. In de registers van de Kamer van Koophandel is HGT geregistreerd met SBI-code [nummer] : “Groothandel in overige consumentenartikelen. Het (doen) verkopen van allerlei producten en het bemiddelen bij de totstandkoming van handelscontracten”.
GKT Holding en Asnamo Holding zijn bestuurder van Dexour en houden respectievelijk 85% en 15% van de aandelen in Dexour. In de registers van de Kamer van Koophandel is Dexour met dezelfde SBI-code [nummer] als HGT geregistreerd: “Groothandel in overige consumentenartikelen. Het (doen) verkopen van allerlei producten en het bemiddelen bij de totstandkoming van handelscontracten”.
“It is brand name of [bedrijf 1] tape”.
Vooralsnog zijn GKT Holding en RING gezamenlijk bestuurder van RIBO. Er is een AVA gepland voor donderdag 8 december waarbij het in de verwachting ligt dat GKT Holding zal worden ontslagen als bestuurder.
[…]
HIG[HGT – rechtbank]
heeft twee medewerkers: Dhr. [partij B.2] en Dhr. [partij B.1] . […]
HIG verkoopt primair aan klanten in Iran. Essentieel in de totstandkoming van deze transacties is de inmenging van […] [bedrijf 1] in [vestigingsplaats] . Een bedrijf waarvan dhr. [partij B.2] bestuurder en medeaandeelhouder is. [bedrijf 1] is, met afstand de grootste klant van HIG (32% van de omzet) en is daarnaast onmisbaar in de totstandbrenging van de overige transacties. Kortom zonder [bedrijf 1] kan HIG niks.
Dexour B.V. is opgericht in juni 2021, zonder medeweten van dhr. [naam 1] , Voornaamste reden hiervoor was het vastleggen de naam Dexour (een merknaam van [bedrijf 1] in [vestigingsplaats] ) en om een garantie/back-up te hebben tegen de macht van Dhr. [naam 1] in de huidige constructie. Ook was het de conclusie dat de zakelijke toekomst zonder inmenging van dhr. [naam 1] beter zou zijn dan met.
[… .]
Het is zover duidelijk er geen toekomst meer is voor HIG als zodanig. Hoe kunnen we HIG zo netjes mogelijk achterlaten en onze activiteiten in Dexour…..
4.Het geschil
15 februari 2023;
15 februari 2023;
23 december 2022 tot en met de dag van algehele voldoening;
5.De beoordeling
Bij deze toeleverancier is volgens HGT c.s. door Dexour ingekocht silicon paper aan [bedrijf 1] doorgeleverd. Door aldus te handelen hebben [partij B.1] en [partij B.2] in strijd gehandeld met hun geheimhoudingsverplichting uit de arbeidsovereenkomsten. Daarnaast hebben zij onrechtmatig gehandeld; datzelfde geldt voor hun vennootschappen GKT Holding en Asnamo Holding . GKT Holding heeft voorts onrechtmatig jegens Ribo M&B gehandeld door het tegenstrijdig belang tussen haar activiteiten ten behoeve van Dexour en die van Ribo M&B niet te melden, aldus nog steeds HGT c.s. HGT c.s. hebben, zo stellen zij, dan ook voldoende belang bij inzage en afgifte van de gevorderde stukken en bij toewijzing van de vordering tot schadevergoeding.
Voorts hebben [partij B.1] c.s. de gevraagde stukken al aan de accountant ter inzage gegeven en als productie 4 in het geding gebracht. De vordering tot inzage en afgifte van stukken van Dexour moet volgens [partij B.1] c.s. ook worden afgewezen.
gegevens van cliënten en andere relatiesvan HGT. Voldoende vast is komen te staan dat zij door en in hun dienstverband met HGT kennis omtrent Ravechi hebben opgedaan en kennis omtrent deze klantrelatie hebben gebruikt in hun transactie namens Dexour. Uit dat gebruik van die gegevens ten behoeve van een andere vennootschap dan HGT kan worden afgeleid dat hun verplichting om deze gegevens geheim te houden, hebben geschonden.
Vast staat dat zij Dexour hebben opgericht zonder [naam 1] daarvan op de hoogte te brengen. Ook hebben zij [naam 1] niet vervolgens op de hoogte gebracht van de activiteiten van Dexour. Daarnaast is voldoende vast komen te staan dat, met gebruikmaking van kennis die [partij B.1] en [partij B.2] bij HGT hebben opgedaan, Dexour in directe concurrentie is getreden met HGT. De bij de kamer van koophandel van de door de vennootschappen omschrijving van te verrichten bezigheden is identiek; voor Dexour is dezelfde SBI-code opgegeven als die van HGT. Voorts is vast komen te staan dat in ieder geval één relevante toeleverancier van HGT (Ravechi), toeleverancier van Dexour is geworden. Aangenomen moet worden dat Dexour van Ravechi “21 pallets and 4 loose rolls silicon paper” heeft gekocht en deze heeft doorgeleverd aan [bedrijf 1] . Dexour nam in dit samenstel van transacties dus de positie in die HGT eerder had. Het verweer van [partij B.1] c.s. dat Ravechi niet langer zaken wilde doen met aan [naam 1] gelieerde partijen, dus ook niet meer met HGT, wordt verworpen. HGT c.s. hebben naar voren gebracht dat op enig moment Ravechi niet langer een soort product aan [bedrijf 2] B.V. (een andere vennootschap van [naam 1] ) of HGT wilde verkopen maar andere producten nog wel werden geleverd, hetgeen door [partij B.1] c.s. niet meer is weersproken. Bij deze stand van zaken kan niet worden aangenomen dat vanwege tussen [naam 1] en Ravechi bestaande onmin HGT deze toeleverancier is kwijtgeraakt.
Partijen hebben geen terugbetalingstermijn afgesproken. Uit artikel 7:129c, tweede lid BW volgt dat Asnamo Holding rente is verschuldigd. Als onweersproken zal de rechtbank de wettelijke rente vanaf 8 juli 2021 toewijzen.
- i) in het kader van het mediationtraject dat partijen hebben gevolgd [partij B.1] c.s. al toegang hebben gehad tot de volledige van HGT resterende administratie;
- ii) [partij B.1] c.s. onvoldoende hebben gemotiveerd bij welke stukken zij om welke reden belang hebben;
- iii) [partij B.1] c.s. uit de bij de kamer van koophandel gedeponeerde jaarstukken de liquiditeitspositie en de solvabiliteitratio kunnen afleiden;
- iv) [partij B.1] en Asnamo Holding inzicht in deze gegevens had kunnen verkrijgen door op de algemene vergadering van aandeelhouders van HGT aanwezig te zijn, maar zij hebben daar verstek laten gaan.
Ten aanzien van Asnamo Holding oordeelt de rechtbank als volgt. Inzicht in de liquiditeitspositie en in de solvabiliteit van een onderneming kan worden ontleend aan de jaarstukken. Door HGT c.s. gesteld, en door [partij B.1] c.s. niet gemotiveerd weersproken is dat HGT aan haar verplichting tot publicatie van deze stukken goed en volledig heeft voldaan en zal voldoen. Voorts hebben HGT c.s. als productie 26 de concept balans en verlies- en winstrekening in het geding gebracht. [partij B.1] c.s. hebben niet toegelicht welk belang zij nu nog hebben bij inzage en afgifte van deze stukken.
Verder valt niet in te zien om welke reden Asnamo Holding – indien zij inzicht in de liquiditeitspositie en solvabiliteit wenst – toegang tot de bankafschriften, de aangiftes omzetbelasting en een overzicht van klanten, leveranciers en orders van HGT zou moeten verkrijgen. Van een rechtmatig belang tot toegang tot deze stukken is de rechtbank dan ook niet gebleken. Voor zover de vordering betrekking heeft op deze stukken zal zij dus ook worden afgewezen.
[partij B.1] c.s. stellen in onzekerheid te verkeren over de omvang van deze posten. Volgens
HGT c.s. moet de vordering onder b. worden afgewezen.
Ook ten aanzien van [partij B.1] en [partij B.2] zal de rechtbank de vordering afwijzen. Als productie 19 hebben HGT c.s. de salarisstroken van [partij B.1] en [partij B.2] , en een eindafrekening in het geding gebracht. Ten aanzien van deze stukken is het belang dus aan de vordering komen te ontvallen. Voor wat betreft de jaaropgave overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 843a Rv bepaalt dat inzage, afschrift of uittreksel kan worden gevorderd van “bepaalde bescheiden […] van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft”. Gesteld noch gebleken is dat de jaaropgaven (al) zijn vervaardigd, zodat niet kan worden vastgesteld dat HGT deze stukken “te zijner beschikking of onder zijn berusting” heeft. Artikel 843a Rv geeft dus geen grondslag voor afgifte van de jaaropgaven. Onder aanvulling van rechtsgronden wijst de rechtbank er echter op dat HGT op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder e Wet op de Loonbelasting 1964 gehouden is aan haar (voormalige) werknemers een jaaropgave te verstrekken. Gelet op deze verplichting zal de rechtbank HGT veroordelen tot afgifte van jaaropgaven aan [partij B.1] en [partij B.2] . De rechtbank ziet aanleiding de gevorderde dwangsommen te matigen en te maximeren.
HGT c.s. [bedrijf 1] een bedrag van € 130.000,- heeft moeten betalen aan Iraanse partijen, en dat bedrag als schade zou moeten worden aangemerkt, heeft te gelden dat niet kan worden vastgesteld dat [partij B.1] , GKT Holding, [partij B.2] , Asnamo Holding of Dexour deze schade heeft geleden.
Voorts hebben HGT c.s. aangevoerd dat er vanuit moet worden gegaan dat [partij B.1] en [partij B.2] hun vakantiedagen al hebben opgenomen. Zij wijzen er daarbij op dat (i) het interim-bestuur van HGT in de door [partij B.1] en [partij B.2] gevoerde personeelsadministratie geen overzicht heeft gevonden van de resterende vakantiedagen, (ii) het interim-bestuur bekend is met de omstandigheid dat [partij B.1] en [partij B.2] vakanties hebben genoten en (iii) zij tot hun ontslag zelf de (niet) genoten vakantiedagen registreerden. [partij B.1] c.s. hebben dit verweer niet weersproken, zodat de rechtbank met HGT c.s. ervan uitgaat dat [partij B.1] en [partij B.2] geen vakantiedagen meer hebben en geen aanspraak bestaat op een vergoeding in verband met niet genoten vakantiedagen.