ECLI:NL:RBOVE:2024:2818

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
C/08/293624 / HA ZA 23-109
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige concurrentie en arbeidsovereenkomsten in de handelssector

In deze zaak stonden partijen HGT (c.s.), Ring Beheer en Ribo M&B tegenover [partij B.1], [partij B.2], Asnamo Holding, GKT Holding en Dexour. De eisende partijen, HGT (c.s.), vorderden inzage in de administratie van Dexour en schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen door [partij B.1] en [partij B.2], die in dienst waren van HGT en Dexour hadden opgericht. HGT stelde dat [partij B.1] en [partij B.2] omzet van HGT naar Dexour hadden omgeleid, wat in strijd was met hun arbeidsovereenkomsten. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot inzage in de administratie van Dexour werd afgewezen, omdat deze niet voldoende concreet was. Wel werd vastgesteld dat [partij B.1] en [partij B.2] onrechtmatig hadden gehandeld, wat schade had veroorzaakt voor HGT. De rechtbank verwees de zaak naar de schadestaatprocedure, omdat de omvang van de schade nog niet kon worden vastgesteld. Daarnaast werden de vorderingen van HGT tot betaling van bedragen door [partij B.1] en [partij B.2] toegewezen, evenals de vordering van HGT op Asnamo Holding. De tegenvorderingen van [partij B.1] c.s. werden grotendeels afgewezen, met uitzondering van de verplichting voor HGT om jaaropgaven te verstrekken. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werknemers in relatie tot concurrentie en geheimhouding.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/293624 / HA ZA 23-109
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van

1.HI GENERAL TRADING B.V.,

te Enschede,
2.
RING BEHEER B.V.,
te Enschede,
3.
RIBO MANAGEMENT & BEHEER B.V.,
te Enschede,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna te noemen: HGT (c.s.), Ring Beheer en Ribo M&B,
advocaat: mr. J.F. Vanhommerig,
tegen

1.[partij B.1] ,

te Enschede,
2.
[partij B.2],
te Enschede,
3.
ASNAMO HOLDING B.V.,
te Enschede,
4.
GKT HOLDING B.V.,
te Enschede,
5.
DEXOUR B.V.,
te Enschede,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna te noemen: [partij B.1] (c.s.), [partij B.2] , Asnamo Holding , GKT Holding en Dexour,
advocaat: mr. D. Rezaie.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 16 van HGT c.s.
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties 1 tot en met 18 van [partij B.1] c.s.
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 17 tot en met 19 van HGT c.s.
- de aanvullende producties 20 tot en met 24 van HGT c.s.
- de aanvullende producties 25 tot en met 30 van HGT c.s.
- de mondelinge behandeling van 17 april 2024, waarbij partijen pleitaantekeningen hebben voorgedragen en overgelegd en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De rechtbank heeft de aanvullende producties 19 tot en met 27 van [partij B.1] c.s. geweigerd omdat zij buiten de 10-dagen termijn als bedoeld in artikel 88, lid zes Rv zijn ingediend en de goede procesorde zich tegen kennisneming verzet. Het betreft stukken die al geruime tijd eerder in het geding hadden kunnen worden gebracht.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

[partij B.1] en [partij B.2] waren in dienst van de handelsfirma HGT. Door middel van hun persoonlijke vennootschappen hebben zij Dexour opgericht. Met bij HGT opgedane kennis hebben zij omzet van HGT omgeleid naar Dexour en daarbij HGT en Ring Beheer buiten spel gezet. Daarmee handelden zij in strijd met hun arbeidsovereenkomsten, en handelden zij en hun persoonlijke vennootschappen eveneens onrechtmatig ten opzichte van HGT. Ook heeft de persoonlijke vennootschap van [partij B.1] , GKT Holding, als bestuurder in strijd met de statuten van Ribo M&B gehandeld.
HGT c.s. hebben inzage en afgifte gevorderd van bankafschriften en de administratie van Dexour. De bankafschriften bevinden zich bij de processtukken, zodat HGT c.s. bij dit deel van de vordering geen belang meer hebben. De vordering tot inzage en afgifte van de administratie van Dexour wordt afgewezen, omdat deze niet voldoende concreet is.
Voldoende staat vast dat als gevolg van het toerekenbaar tekort schieten in de arbeidsovereenkomst en het onrechtmatig handelen schade is veroorzaakt. De omvang daarvan laat zich echter (nog) niet begroten, ook niet bij benadering. Verwijzing naar de schadestaatprocedure is aangewezen.
[partij B.1] en [partij B.2] zijn op staande voet ontslagen en hebben berust in dat ontslag. Op grond van artikel 7:677, lid 2 en lid 3 aanhef en onder a BW moeten zij nog een bedrag betalen aan HGT.
Daarnaast moet de persoonlijke vennootschap van [partij B.2] , Asnamo Holding , nog een schuld uit een lening met HGT terugbetalen. De vordering van HGT op Asnamo Holding uit een rekening courant-verhouding wordt afgewezen, omdat dit feitelijk geen schuld betrof maar een in de boeken van HGT nog niet aangepaste weergave van aan die vennootschap betaalde management fees.
De tegenvorderingen van [partij B.1] c.s. worden grotendeels afgewezen. Wel moet HGT nog de jaaropgaven 2022 aan [partij B.1] en aan [partij B.2] verstrekken.

3.De feiten

3.1.
Naar aanleiding van overleg tussen de heren [naam 1] , [partij B.1] en [partij B.2] is op
4 juli 2018 HGT opgericht. HGT is een vennootschap die zich met name bezighield met de in- en verkoop van glue, silicone paper en self-adhesives. Verkoop was gericht op het Midden-Oosten en landen rond de Middellandse Zee en vond met name plaats aan de vennootschap naar Iraans recht [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), een vennootschap waarvan [partij B.2] bestuurder is en 34% van de aandelen houdt.
HGT bemiddelde ook bij het tot stand komen van handelscontacten in deze regio’s. In de registers van de Kamer van Koophandel is HGT geregistreerd met SBI-code [nummer] : “Groothandel in overige consumentenartikelen. Het (doen) verkopen van allerlei producten en het bemiddelen bij de totstandkoming van handelscontracten”.
3.2.
Schematisch kan de verhouding tussen de verschillende betrokken partijen als volgt worden weergegeven:
[afbeelding]
3.3.
De feitelijke werkzaamheden in HGT werden door [partij B.1] en [partij B.2] uitgevoerd. Volgens de door [partij B.2] ondertekende ‘Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd’ is [partij B.2] op 1 juni 2020 in dienst getreden bij HGT in de functie van ‘Commercieel Directeur’. [partij B.1] is, nadat hij eerder vanuit een andere vennootschap van [naam 1] werkzaamheden ten behoeve van HGT verrichtte, op 1 juli 2022 in de functie van ‘Operationeel Directeur’ in dienst getreden van HGT. De door [partij B.1] en [partij B.2] getekende arbeidsovereenkomsten vermelden:
Artikel 10.Het is werknemer verboden, hetzij gedurende de dienstbetrekking, hetzij na beëindiging hiervan, op enigerlei wijze aan derden direct of indirect in welke vorm dan ook, enige mededelingen te doen van of over bijzonderheden werkgeverszaken betreffende of zaken die hiermee verband houden.
Artikel 11.Werknemer is verplicht stipte geheimhouding te bewaren gedurende de dienstbetrekking alsmede na beëindiging van de dienstbetrekking, omtrent alle zaken van werkgever die hem uit hoofde van zijn functie bekend zijn. Deze geheimhouding omvat eveneens alle gegevens van cliënten en andere relaties van werkgever, waarvan werknemer kennis heeft genomen.
3.4.
In artikel 15, tweede lid, van de statuten van Ribo M&B is bepaald dat een bestuurder die een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat mogelijk tegenstrijdig is met het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming daarvan onverwijld mededeling doet aan het bestuur en aan de algemene vergadering.
3.5.
[partij B.1] en [partij B.2] hebben op 3 juni 2021 – buiten medeweten van [naam 1] – Dexour opgericht door middel van hun vennootschappen GKT Holding en Asnamo Holding .
GKT Holding en Asnamo Holding zijn bestuurder van Dexour en houden respectievelijk 85% en 15% van de aandelen in Dexour. In de registers van de Kamer van Koophandel is Dexour met dezelfde SBI-code [nummer] als HGT geregistreerd: “Groothandel in overige consumentenartikelen. Het (doen) verkopen van allerlei producten en het bemiddelen bij de totstandkoming van handelscontracten”.
3.6.
Op 26 november 2022 is [naam 1] op de hoogte geraakt van het bestaan van Dexour. [naam 1] heeft vervolgens namens HGT aan [partij B.1] en [partij B.2] een verklaring gevraagd. [partij B.2] heeft daarop geantwoord:
“It is brand name of [bedrijf 1] tape”.
3.7.
Op 5 december 2022 heeft [naam 1] , aan [partij B.1] en aan [partij B.2] het navolgende bericht, voor zover hier van belang:
[… .]
Op zaterdag 26-11-2022 heb ik […] een whatsapp bericht gestuurd om mij maandag opheldering over Dexour BV te verschaffen.
Dit is een firma actief met dezelfde SBI code [nummer] als HI General Trading. Als eigenaar staat Beheersmaatschappij GTK Beheer bv (15%) en Asnamo Holding BV (85%). Dit is dus een andere samenstelling als bij HI General Trading. Dit was ook tot 26 november 2022 niet bekend bij HI General Trading bv of Ribo M&B Management en Beheer BV.
[… .]
Op mijn verzoek dat ik toch echt een inzage in de Dexour administratie wil hebben, omdat er toch niets in gebeurt en het mijn vertrouwen misschien gedeeltelijk zou kunnen repareren, kreeg ik wederom te horen dat dit niet gewenst was […].
Helaas heeft er geen verduidelijking plaats gevonden en neemt het vermoeden dat oneerbare transacties hebben plaatsgevonden waardoor HI General Trading inkomsten heeft misgelopen. [… .]
Doordat jullie HI General Trading geen inzage willen verschaffen in de transacties van Dexour BV, gaat HI General Trading een onderzoek laten starten door derden.
Jij wordt heden, maandagmorgen 5-12-2022 rond 9 uur op Non Actief gezet voor de duur van dit onderzoek. [… .]
2.8.
Op 5 december 2022 heeft [partij B.1] het navolgende aan zijn toenmalige advocaat mr. [naam 2] ge-e-maild, voor zover hier van belang:
[… .]
-
Vooralsnog zijn GKT Holding en RING gezamenlijk bestuurder van RIBO. Er is een AVA gepland voor donderdag 8 december waarbij het in de verwachting ligt dat GKT Holding zal worden ontslagen als bestuurder.
-
[…]
-
HIG[HGT – rechtbank]
heeft twee medewerkers: Dhr. [partij B.2] en Dhr. [partij B.1] . […]
-
HIG verkoopt primair aan klanten in Iran. Essentieel in de totstandkoming van deze transacties is de inmenging van […] [bedrijf 1] in [vestigingsplaats] . Een bedrijf waarvan dhr. [partij B.2] bestuurder en medeaandeelhouder is. [bedrijf 1] is, met afstand de grootste klant van HIG (32% van de omzet) en is daarnaast onmisbaar in de totstandbrenging van de overige transacties. Kortom zonder [bedrijf 1] kan HIG niks.
-
Dexour B.V. is opgericht in juni 2021, zonder medeweten van dhr. [naam 1] , Voornaamste reden hiervoor was het vastleggen de naam Dexour (een merknaam van [bedrijf 1] in [vestigingsplaats] ) en om een garantie/back-up te hebben tegen de macht van Dhr. [naam 1] in de huidige constructie. Ook was het de conclusie dat de zakelijke toekomst zonder inmenging van dhr. [naam 1] beter zou zijn dan met.
Vorige week is dhr. [naam 1] achter het bestaan van Dexour gekomen. Vanzelfsprekend heeft dit de [… .] onderlinge verhouding verder onder spanning gezet. Dhr. [naam 1] heeft volledige inzage in de (financiële) administratie van Dexour geëist en bovendien geëist dat Dexour, via RIBO, in de bestaande structuur zal worden opgenomen. Dit zijn twee eisen waarin we niet hebben ingestemd en dit is voor dhr. [naam 1] reden geweest om dhr. [partij B.2] en mijzelf vanmorgen met onmiddellijke ingang op non-actief te stellen. [… .] Dit ondertekend door dhr. [naam 1] namens Ribo M&B Management & Beheer BV. […]
Wij zitten nu met een aantal zaken:
-
[… .]
-
Het is zover duidelijk er geen toekomst meer is voor HIG als zodanig. Hoe kunnen we HIG zo netjes mogelijk achterlaten en onze activiteiten in Dexour…..
3.8.
Bij brieven van 23 december 2022 heeft HGT [partij B.1] en [partij B.2] op staande voet ontslagen.
3.9.
Blijkens de beschikkingen van de kantonrechter van 4 mei 2023 hebben [partij B.1] en [partij B.2] berust in hun ontslag. De kantonrechter heeft in die beschikkingen geoordeeld dat [partij B.1] en [partij B.2] met hun gedragingen het vertrouwen van HGT zodanig hebben verstoord dat dit tot gevolg heeft dat van HGT redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Volgens de kantonrechter zijn de ontslagen op staande voet rechtsgeldig, zodat de verzoeken van [partij B.1] en [partij B.2] om een billijke vergoeding, gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding worden afgewezen. HGT is veroordeeld tot betaling aan [partij B.1] en aan [partij B.2] van het achterstallig loon van (in beide gevallen) € 3.678,18 over de maand december 2022 tot en met 23 december 2022. Voorts is HGT veroordeeld tot betaling van € 2.198,25 aan [partij B.1] en € 2.959,85 aan [partij B.2] ter zake van vakantiebijslag, onder gelijktijdige verstrekking van een bruto-netto specificatie.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
HGT c.s. vorderen – na vermindering van eis – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. [partij B.1] c.s. hoofdelijk zal veroordelen om binnen 24 uur na dit vonnis aan HGT af te geven en HGT inzage te bieden in
(i) de volledige administratie van Dexour vanaf de oprichting tot
15 februari 2023;
(ii) de bankafschriften van Dexour vanaf de oprichting tot
15 februari 2023;
[partij B.1] c.s. hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan HGT c.s. van een bedrag van € 200.000,00 ‘bij wijze van voorlopige schadevergoeding’, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 1 december 2022 tot en met de dag van algehele voldoening;
[partij B.1] en [partij B.2] ieder afzonderlijk zal veroordelen tot betaling aan HGT c.s. van een bedrag van € 4.760,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
23 december 2022 tot en met de dag van algehele voldoening;
Asnamo Holding ter zuivering van de rekening-courant verhouding zal veroordelen tot betaling aan HGT c.s. van een bedrag van € 24.239,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 1 januari 2021 tot en met de dag van algehele voldoening;
Asnamo Holding zal veroordelen tot betaling aan HGT c.s. van een bedrag van € 23.500,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 8 juli 2021 tot en met de dag van algehele voldoening;
[partij B.1] c.s. hoofdelijk zal veroordelen in de proces- en beslagkosten.
4.2.
Volgens [partij B.1] c.s. moeten de vorderingen van HGT c.s. worden afgewezen, met veroordeling van HGT c.s. in de proceskosten.
in reconventie
4.3.
[partij B.1] c.s. vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
HGT c.s. zal veroordelen tot afgifte van en inzage in de bankafschriften van HGT, de aangiftes omzetbelasting, de jaarstukken (de balans en de winst- en verliesrekening), een overzicht van de klanten, leveranciers en orders van HGT binnen zeven dagen na dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 750,- per dag met een maximum van € 200.000,- dat HGT c.s. in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen;
HGT c.s. zal veroordelen tot afgifte van en inzage in het salaris van [partij B.1] c.s. in de periode van 1 tot en met 23 december 2022, het ten behoeve van [partij B.1] c.s. opgebouwde vakantiegeld en vakantiedagen in 2022, de salarisspecificatie december 2022, de jaaropgave van 2022 en de eindafrekening van [partij B.1] c.s. binnen zeven dagen na dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 25.000,- dat HGT c.s. in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen;
HGT c.s. ‘bij wijze van voorlopige schadevergoeding’ zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 130.000,-, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf een nader te bepalen datum tot de dag van algehele voldoening;
e zaak zal verwijzen naar de schadestaatprocedure als bedoeld in artikel 612 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ten aanzien van schadeposten van [partij B.1] c.s. waarvan de hoogte op 25 oktober 2023 (datum eis in reconventie) niet kan worden vastgesteld en/of schadeposten die op die dag niet voorzienbaar zijn;
HGT c.s. zal veroordelen de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 14 dagen na aanzegging tot de dag van algehele voldoening.
4.4.
Volgens HGT c.s. moeten de vorderingen van [partij B.1] c.s. worden afgewezen, met veroordeling van HGT c.s. in de proceskosten.

5.De beoordeling

in conventie
ten aanzien van de vorderingen onder a, b, c, d, en e.
5.1.
Voor zover de vorderingen door Ring Beheer zijn ingesteld oordeelt de rechtbank als volgt. Door HGT c.s. is niet toegelicht op welke grondslag het handelen van [partij B.1] c.s. onrechtmatig is jegens Ring Beheer of op welke wijze zij jegens Ring Beheer tekort zijn geschoten in hun verplichtingen uit een overeenkomst. Voor zover HGT c.s. hebben willen betogen dat Ring Beheer (ook) schade heeft geleden wijst de rechtbank erop dat voor het antwoord op de vraag of zij als aandeelhouder schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt, de norm zoals neergelegd in het arrest Poot/ABP [1] tot uitgangspunt moet worden genomen. Die norm houdt in dat, wanneer door een derde vermogensschade wordt toegebracht aan een vennootschap door het niet behoorlijk nakomen van contractuele verplichtingen jegens die vennootschap of door gedragingen die jegens de vennootschap onrechtmatig zijn, alleen de vennootschap het recht heeft om uit dien hoofde schadevergoeding te vorderen. In beginsel kunnen de aandeelhouders – ondanks dat hun aandelen, bij uitblijven van een vergoeding, in waarde zijn verminderd – geen eigen vordering tot schadevergoeding geldend maken. Een aandeelhouder kan die derde wel aanspreken op grond van onrechtmatig handelen wanneer hij stelt - en bij voldoende betwisting bewijst - welke specifiek jegens hem te betrachten zorgvuldigheidsnorm niet in acht is genomen. HGT c.s. hebben nagelaten een dergelijke norm aan te wijzen. Voor zover de vorderingen door Ring Beheer zijn ingesteld zullen zij dan ook worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor zover de vorderingen door Ribo M&B zijn ingesteld, met uitzondering van het aan GKT Holding gemaakte verwijt dat GKT Holding in strijd met de statuten van Ribo M&B heeft gehandeld (zie rechtsoverweging 5.7).
ten aanzien van de vorderingen onder a. en b.
5.2.
Volgens HGT c.s. hebben [partij B.1] en [partij B.2] al dan niet door middel van de door hun gecontroleerde vennootschappen GKT Holding en Asnamo Holding het er buiten medeweten van HGT toe geleid dat toeleveranciers en klanten van HGT naar Dexour zijn gegaan, waardoor HGT omzet en winst moet missen. Zij wijzen erop dat in november 2022 in overleg met [partij B.1] en [partij B.2] werd uitgegaan van een geprognosticeerde winst van € 150.000,- maar dat deze winst door toedoen van [partij B.1] c.s. niet is gerealiseerd. Er zijn volgens hen duidelijke indicaties dat de door HGT geleden schade meer dan € 245.000,- bedraagt. HGT c.s. stellen meer in concreto dat HGT heeft kunnen vaststellen dat een van haar toeleveranciers, Ravechi, naar Dexour is gegaan. Dat Ravechi om andere redenen niet langer met [naam 1] zaken wenste te doen, is volgens HGT c.s. onjuist.
Bij deze toeleverancier is volgens HGT c.s. door Dexour ingekocht silicon paper aan [bedrijf 1] doorgeleverd. Door aldus te handelen hebben [partij B.1] en [partij B.2] in strijd gehandeld met hun geheimhoudingsverplichting uit de arbeidsovereenkomsten. Daarnaast hebben zij onrechtmatig gehandeld; datzelfde geldt voor hun vennootschappen GKT Holding en Asnamo Holding . GKT Holding heeft voorts onrechtmatig jegens Ribo M&B gehandeld door het tegenstrijdig belang tussen haar activiteiten ten behoeve van Dexour en die van Ribo M&B niet te melden, aldus nog steeds HGT c.s. HGT c.s. hebben, zo stellen zij, dan ook voldoende belang bij inzage en afgifte van de gevorderde stukken en bij toewijzing van de vordering tot schadevergoeding.
5.3.
Volgens [partij B.1] c.s. moeten de vorderingen worden afgewezen. Binnen Dexour hebben slechts beperkt transacties plaatsgevonden. Een deel daarvan had betrekking op een Amerikaanse partij, HB Füller, waarvan [naam 1] eerder had aangegeven dat HGT daarvan, in verband met de Amerikaanse sanctiewetgeving, geen producten zou betrekken om deze door te leveren aan Iraanse partijen. Ravechi was inderdaad eerder een toeleverancier van HGT, maar wenste op enig moment geen zaken meer te doen met [naam 1] of aan hem gelieerde ondernemingen. Het stond [partij B.1] c.s. om die reden vrij om via Dexour van Ravechi producten in te kopen en deze te verkopen aan [bedrijf 1] . Van onrechtmatig handelen van [partij B.1] c.s. of van handelen in strijd met de arbeidsovereenkomsten is dan ook geen sprake. Daarnaast wordt aangevoerd dat [partij B.2] geen dienstverband heeft gehad met HGT, omdat een gezagsverhouding heeft ontbroken. De vordering tot vergoeding van schade moet dan ook volgens [partij B.1] c.s. worden afgewezen.
Voorts hebben [partij B.1] c.s. de gevraagde stukken al aan de accountant ter inzage gegeven en als productie 4 in het geding gebracht. De vordering tot inzage en afgifte van stukken van Dexour moet volgens [partij B.1] c.s. ook worden afgewezen.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is wel voldoende komen vast te staan dat [partij B.1] en [partij B.2] in strijd met hun geheimhoudingsverplichtingen hebben gehandeld. Uit artikel 10 en 11 van hun arbeidsovereenkomsten volgt dat hun geheimhoudingsverplichting zich ook uitstrekt over
gegevens van cliënten en andere relatiesvan HGT. Voldoende vast is komen te staan dat zij door en in hun dienstverband met HGT kennis omtrent Ravechi hebben opgedaan en kennis omtrent deze klantrelatie hebben gebruikt in hun transactie namens Dexour. Uit dat gebruik van die gegevens ten behoeve van een andere vennootschap dan HGT kan worden afgeleid dat hun verplichting om deze gegevens geheim te houden, hebben geschonden.
5.5.
Anders dan [partij B.2] aanvoert, gaat de rechtbank ervan uit dat een dienstverband tussen hem en HGT heeft bestaan. Daarbij is van belang dat (i) het bestaan van een dienstverband bij onherroepelijke beslissing is aangenomen door de kantonrechter, (ii) [partij B.2] (ook) in deze procedure (in reconventie) de stelling betrekt dat hij ten onrechte over december 2022 geen salaris en vakantiegeld heeft ontvangen en HGT c.s. om die reden inzage moeten bieden in stukken die aan de arbeidsrelatie zijn gerelateerd – hetgeen een dienstverband veronderstelt en (iii) het bestaan van een zakelijke samenwerking tussen [partij B.2] en HGT c.s. een gezagsverhouding niet uitsluit.
5.6.
Daarnaast is het naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat [partij B.1] , GKT Holding, [partij B.2] en Asnamo Holding onrechtmatig hebben gehandeld jegens HGT.
Het volgende is daarbij van belang.
Vast staat dat zij Dexour hebben opgericht zonder [naam 1] daarvan op de hoogte te brengen. Ook hebben zij [naam 1] niet vervolgens op de hoogte gebracht van de activiteiten van Dexour. Daarnaast is voldoende vast komen te staan dat, met gebruikmaking van kennis die [partij B.1] en [partij B.2] bij HGT hebben opgedaan, Dexour in directe concurrentie is getreden met HGT. De bij de kamer van koophandel van de door de vennootschappen omschrijving van te verrichten bezigheden is identiek; voor Dexour is dezelfde SBI-code opgegeven als die van HGT. Voorts is vast komen te staan dat in ieder geval één relevante toeleverancier van HGT (Ravechi), toeleverancier van Dexour is geworden. Aangenomen moet worden dat Dexour van Ravechi “21 pallets and 4 loose rolls silicon paper” heeft gekocht en deze heeft doorgeleverd aan [bedrijf 1] . Dexour nam in dit samenstel van transacties dus de positie in die HGT eerder had. Het verweer van [partij B.1] c.s. dat Ravechi niet langer zaken wilde doen met aan [naam 1] gelieerde partijen, dus ook niet meer met HGT, wordt verworpen. HGT c.s. hebben naar voren gebracht dat op enig moment Ravechi niet langer een soort product aan [bedrijf 2] B.V. (een andere vennootschap van [naam 1] ) of HGT wilde verkopen maar andere producten nog wel werden geleverd, hetgeen door [partij B.1] c.s. niet meer is weersproken. Bij deze stand van zaken kan niet worden aangenomen dat vanwege tussen [naam 1] en Ravechi bestaande onmin HGT deze toeleverancier is kwijtgeraakt.
Voorts is van belang dat op grond van de e-mail die [partij B.1] op 5 december 2022 aan zijn advocaat heeft gezonden aangenomen moet worden dat Dexour (mede) is opgericht om [naam 1] buiten spel te zetten. In die e-mail wordt immers gesproken over het maken van een garantie/back-up tegen de macht van [naam 1] in de op dat moment bestaande constructie en over een zakelijke toekomst zonder inmenging van [naam 1] . [partij B.1] c.s. hebben dus doelbewust getracht omzet van HGT om te leiden naar Dexour en zijn daarin in ieder geval tot op zeker hoogte in geslaagd. Verder is van belang dat ook nadat [naam 1] op de hoogte raakte van het bestaan en [partij B.1] en [partij B.2] daarmee werden geconfronteerd, zij geen open kaart hebben gespeeld. Zo deelde [partij B.2] mee dat Dexour slechts een merknaam was.
Het handelen van [partij B.1] , GKT Holding, [partij B.2] en Asnamo Holding moet in de gegeven omstandigheden in strijd worden geacht met de in het maatschappelijk verkeer te betrachten zorgvuldigheid en is dus onrechtmatig.
5.7.
Voorts kan worden vastgesteld dat GKT Holding in strijd met artikel 15, tweede lid van de statuten van Ribo M&B, geen melding heeft gemaakt van de oprichting van Dexour en (in ieder geval) van de aan Ravechi gerelateerde transacties. Van die rechtshandelingen moet echter worden aangenomen dat zij (mogelijk) tegenstrijdig zijn aan de belangen van Ribo M&B, gelet op positie van Ribo M&B als aandeelhouder en bestuurder van HGT. Dat handelen kan eveneens als onrechtmatig worden aangemerkt. Aangenomen kan worden dat indien GKT Holding wél melding hiervan had gemaakt, voorkomen had kunnen worden dat Dexour op onrechtmatige wijze zou zijn gaan concurreren met HGT.
ten aanzien van de vordering onder a.
5.8.
Gelet op het voorgaande heeft HGT een rechtmatig belang bij inzage van onder Dexour rustende stukken. Dat leidt echter niet tot toewijzing van de vordering. Als productie 4 hebben [partij B.1] c.s. al (onder andere) bankafschriften van Dexour in het geding gebracht. Desgevraagd hebben [partij B.1] c.s. meegedeeld dat Dexour niet over andere bankrekeningen beschikt dan die waarvan de bankafschriften in het geding zijn gebracht. Gronden om aan te nemen dat deze mededeling onjuist is, zijn de rechtbank niet gebleken. HGT heeft dus geen belang meer bij inzage of afgifte van de bankafschriften.
Wat resteert is ‘de administratie’. Vaste rechtspraak is dat alleen inzage in bepaalde, met name genoemde stukken kan worden gevraagd en bij de inzage van die stukken een rechtmatig belang moet bestaan hebben. Daarbij moeten de bescheiden zodanig concreet worden omschreven dat duidelijk is waarop wordt gedoeld en dat getoetst kan worden of er een rechtmatig belang is bij inzage (HR 26 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9244). HGT heeft niet voldoende specifiek aangegeven tot welke bescheiden uit de administratie zij toegang wil. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering tot inzage en afgifte van de administratie moet worden afgewezen.
ten aanzien van de vordering onder b.
5.9.
Gelet op hetgeen onder 5.2 tot en met 5.7 is overwogen moet worden aangenomen dat (i) [partij B.1] en [partij B.2] toerekenbaar tekort zijn geschoten in hun verplichtingen uit de arbeidsovereenkomsten met HGT en (ii) zij en hun vennootschappen GKT Holding en Asnamo Holding onrechtmatig jegens HGT hebben gehandeld. Voorts moet worden aangenomen dat GKT Holding onrechtmatig jegens Ribo M&B heeft gehandeld. Ook voldoende vast staat dat HGT als gevolg van dit handelen schade heeft geleden. Dat betreft in ieder geval de als gevolg van transacties van Dexour met Ravechi door HGT gederfde winst. De omvang van die schade laat zich aan de hand van de door partijen in het geding gebrachte stukken evenwel nog niet begroten, ook niet bij benadering. Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank aanleiding de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure.
ten aanzien van de vordering onder c.
5.10.
Aan de vordering onder c. hebben HGT c.s. ten grondslag gelegd dat [partij B.1] en [partij B.2] op staande voet zijn ontslagen en als gevolg daarvan de arbeidsovereenkomsten zijn beëindigd. Volgens HGT c.s. vloeit het ontslag voort uit een dringende reden die is veroorzaakt door [partij B.1] en [partij B.2] , zodat zij op grond van artikel 7:677, lid 2 en lid 3 aanhef en onder a BW ieder een bedrag van € 4.760,- verschuldigd zijn.
5.11.
Tegen de vordering is door [partij B.1] c.s. geen specifiek verweer gevoerd. Aangezien het gestelde het gevorderde kan dragen, zal de rechtbank deze vordering toewijzen.
ten aanzien van de vordering onder d.
5.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat de rekeningcourant-verhouding tussen HGT en [partij B.2] een schuld van € 24.239,- ten laste van [partij B.2] vermeldt. HGT maakt aanspraak op terugbetaling van dit bedrag.
5.13.
Volgens [partij B.1] c.s. is van een schuld geen sprake: voorafgaand aan het dienstverband ontving [partij B.2] van HGT voor zijn werkzaamheden geen salaris, maar een maandelijks uitgekeerde management-fee. In afwachting van een fiscaal vriendelijke oplossing is de management-fee aanvankelijk als rekening courant-schuld in de boeken van HGT opgenomen, zo voeren [partij B.1] c.s. aan. Als productie 7 hebben [partij B.1] c.s. betalingsbewijzen met onder andere vermelding ‘management-fee’ en een overzicht van de betalingen in het geding gebracht.
5.14.
HGT c.s. hebben dit verweer van [partij B.1] c.s. niet gemotiveerd weersproken. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de juistheid van dit verweer. De vordering onder d. zal worden afgewezen.
ten aanzien van de vordering onder e.
5.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat Asnamo Holding een bedrag van € 23.500,- heeft geleend van HGT met het oog op de aankoop van een onroerende zaak. Bij brief van 29 december 2022 heeft HGT aanspraak gemaakt op terugbetaling van de lening.
5.16.
Volgens [partij B.1] c.s. is afgesproken dat de lening zou worden verrekend met door HGT van [bedrijf 1] te ontvangen uitkeringen. HGT heeft het bestaan van een dergelijke afspraak betwist.
5.17.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het verweer en de door [partij B.1] c.s. in het geding gebrachte stukken kan niet worden afgeleid dat HGT heeft ingestemd met een regeling die erop neerkomt dat in plaats van Asnamo Holding alleen [bedrijf 1] zou kunnen worden aangesproken om de lening terug te betalen. Het stond HGT dan ook vrij Asnamo Holding aan te spreken tot terugbetaling, ook indien, zoals [partij B.1] c.s. hebben aangevoerd en door HGT is betwist, voorzien was dat [bedrijf 1] tot betaling van de leensom zou overgaan.
Partijen hebben geen terugbetalingstermijn afgesproken. Uit artikel 7:129c, tweede lid BW volgt dat Asnamo Holding rente is verschuldigd. Als onweersproken zal de rechtbank de wettelijke rente vanaf 8 juli 2021 toewijzen.
ten aanzien van de proceskosten (waaronder ook de beslagkosten)
5.18.
HGT c.s. vorderen [partij B.1] c.s. te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 1.851,36 voor kosten deurwaardersexploten, € 676,00 voor griffierecht en € 786,00 voor salaris advocaat (1,0 punt(en) × € 786,00), totaal € 3.313,36.
5.19.
HGT c.s. zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van HGT c.s. worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
104,02
- griffierecht
5.061,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2,00 punten × € 786,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
6.876,02
5.20.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
in reconventie
ten aanzien van de vordering onder a.
5.21.
Aan de vordering onder a. hebben [partij B.1] c.s. ten grondslag gelegd dat zij als (middellijk) mede-eigenaren en aandeelhouders van HGT door toedoen van HGT c.s. inzicht in het financiële reilen en zeilen moeten missen en daarom niet op de hoogte zijn van de liquiditeit en solvabiliteit. Volgens hen dienen zij om die reden toegang op grond van artikel 843a Rv toegang te krijgen tot de gevorderde stukken.
5.22.
Volgens HGT c.s. moet de vordering worden afgewezen. Zij wijzen erop dat
  • i) in het kader van het mediationtraject dat partijen hebben gevolgd [partij B.1] c.s. al toegang hebben gehad tot de volledige van HGT resterende administratie;
  • ii) [partij B.1] c.s. onvoldoende hebben gemotiveerd bij welke stukken zij om welke reden belang hebben;
  • iii) [partij B.1] c.s. uit de bij de kamer van koophandel gedeponeerde jaarstukken de liquiditeitspositie en de solvabiliteitratio kunnen afleiden;
  • iv) [partij B.1] en Asnamo Holding inzicht in deze gegevens had kunnen verkrijgen door op de algemene vergadering van aandeelhouders van HGT aanwezig te zijn, maar zij hebben daar verstek laten gaan.
5.23.
De rechtbank oordeelt als volgt. Voor zover de vorderingen door anderen dan Asnamo Holding zijn ingesteld, moeten deze worden afgewezen, aangezien [partij B.1] , GKT Holding en [partij B.2] slechts als middellijk mede-eigenaar en aandeelhouder van HGT kunnen worden aangemerkt en gesteld noch gebleken is dat zij in die positie een rechtmatig belang hebben bij toegang tot (enig deel) van de gevorderde stukken.
Ten aanzien van Asnamo Holding oordeelt de rechtbank als volgt. Inzicht in de liquiditeitspositie en in de solvabiliteit van een onderneming kan worden ontleend aan de jaarstukken. Door HGT c.s. gesteld, en door [partij B.1] c.s. niet gemotiveerd weersproken is dat HGT aan haar verplichting tot publicatie van deze stukken goed en volledig heeft voldaan en zal voldoen. Voorts hebben HGT c.s. als productie 26 de concept balans en verlies- en winstrekening in het geding gebracht. [partij B.1] c.s. hebben niet toegelicht welk belang zij nu nog hebben bij inzage en afgifte van deze stukken.
Bij deze stand van zaken moet de vordering tot inzage in en afgifte van de jaarstukken worden afgewezen.
Verder valt niet in te zien om welke reden Asnamo Holding – indien zij inzicht in de liquiditeitspositie en solvabiliteit wenst – toegang tot de bankafschriften, de aangiftes omzetbelasting en een overzicht van klanten, leveranciers en orders van HGT zou moeten verkrijgen. Van een rechtmatig belang tot toegang tot deze stukken is de rechtbank dan ook niet gebleken. Voor zover de vordering betrekking heeft op deze stukken zal zij dus ook worden afgewezen.
ten aanzien van de vordering onder b.
5.24.
Aan de vordering onder b., eveneens gebaseerd op artikel 843a Rv, hebben [partij B.1] c.s. ten grondslag gelegd dat zij over de maand december 2022 geen salaris hebben ontvangen en het opgebouwde vakantiegeld en de opgebouwde vakantiedagen niet is uitgekeerd.
[partij B.1] c.s. stellen in onzekerheid te verkeren over de omvang van deze posten. Volgens
HGT c.s. moet de vordering onder b. worden afgewezen.
5.25.
De rechtbank oordeelt als volgt. Voor zover de vordering door GKT Holding, Asnamo Holding en Dexour is ingesteld, is niet gesteld dat een rechtsbetrekking bestaat die ertoe leidt dat aanspraak kan worden gemaakt op inzage of afgifte van deze bescheiden. In zoverre ligt de vordering voor afwijzing gereed.
Ook ten aanzien van [partij B.1] en [partij B.2] zal de rechtbank de vordering afwijzen. Als productie 19 hebben HGT c.s. de salarisstroken van [partij B.1] en [partij B.2] , en een eindafrekening in het geding gebracht. Ten aanzien van deze stukken is het belang dus aan de vordering komen te ontvallen. Voor wat betreft de jaaropgave overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 843a Rv bepaalt dat inzage, afschrift of uittreksel kan worden gevorderd van “bepaalde bescheiden […] van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft”. Gesteld noch gebleken is dat de jaaropgaven (al) zijn vervaardigd, zodat niet kan worden vastgesteld dat HGT deze stukken “te zijner beschikking of onder zijn berusting” heeft. Artikel 843a Rv geeft dus geen grondslag voor afgifte van de jaaropgaven. Onder aanvulling van rechtsgronden wijst de rechtbank er echter op dat HGT op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder e Wet op de Loonbelasting 1964 gehouden is aan haar (voormalige) werknemers een jaaropgave te verstrekken. Gelet op deze verplichting zal de rechtbank HGT veroordelen tot afgifte van jaaropgaven aan [partij B.1] en [partij B.2] . De rechtbank ziet aanleiding de gevorderde dwangsommen te matigen en te maximeren.
ten aanzien van de vorderingen onder c. en d.
5.26.
Aan de vorderingen onder c. en d. hebben [partij B.1] c.s. ten grondslag gelegd dat [naam 1] / HGT onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld. Zij stellen daartoe dat sprake is geweest van mismanagement van [naam 1] en HGT c.s., waardoor de continuïteit van HGT in het gedrang is gekomen. Daarnaast zouden [naam 1] en HGT c.s. zakelijke relaties van HGT benaderd hebben om [partij B.2] en [bedrijf 1] onder druk te zetten. Als gevolg hiervan zou [bedrijf 1] in verband met een door haar gestelde garantie een bedrag van € 130.000,- hebben moeten betalen aan Iraanse bedrijven. Voorts zou [naam 1] , zo stellen [partij B.1] c.s., klanten van HGT hebben benaderd met onwaarheden en valse beschuldigingen over [partij B.1] , [partij B.2] en [bedrijf 1] . Zo zou [naam 1] hebben verklaard “they took EUR 160.000 out of HIG and bought machines for it”.
Volgens HGT c.s. is geen sprake geweest van enig onrechtmatig handelen van HGT c.s.
5.27.
De rechtbank overweegt als volgt. In deze procedure zijn zowel [naam 1] als [bedrijf 1] niet als procespartij betrokken. Eventueel onrechtmatig handelen van [naam 1] – zoals de beweerdelijk valse beschuldigingen en onwaarheden over [partij B.1] , [bedrijf 1] en [partij B.2] – kan dan ook niet leiden tot toewijzing van enig deel van het onder c. of d. gevorderde. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat als gevolg van enig onrechtmatig handelen van
HGT c.s. [bedrijf 1] een bedrag van € 130.000,- heeft moeten betalen aan Iraanse partijen, en dat bedrag als schade zou moeten worden aangemerkt, heeft te gelden dat niet kan worden vastgesteld dat [partij B.1] , GKT Holding, [partij B.2] , Asnamo Holding of Dexour deze schade heeft geleden.
[partij B.1] c.s. hebben verder nagelaten op voldoende inzichtelijke wijze uiteen te zetten wie van hun (anderszins) schade heeft geleden. Evenmin hebben zij nagelaten op voldoende navolgbare wijze inzichtelijk te maken wie van de verwerende partijen in reconventie onrechtmatig heeft gehandeld en waaruit het onrechtmatig handelen van die partij of die partijen in concreto uit bestond.
Voor zover de verklaring van [naam 1] “they took EUR 160.000 out of HIG and bought machines for it” aan HGT, Ribo M&B of Ring Beheer zouden moeten worden toegerekend, is niet vast komen te staan dat die verklaring feitelijk grondslag mist.
5.28.
Voorts hebben [partij B.1] c.s. zich op het standpunt gesteld dat zij schade hebben geleden die “bestaat […] uit zijn salaris van 1 tot en met 23 december 2022, de wettelijke verhoging over het salaris van gedaagde in voornoemde periode en het ten behoeve van gedaagde opgebouwde vakantiegeld en vakantiedagen in 2022”. Volgens HGT c.s. moeten ook deze vorderingen worden afgewezen.
5.29.
De rechtbank overweegt als volgt. In de beschikking van 4 mei 2023 heeft de kantonrechter HGT ten gunste van [partij B.1] en [partij B.2] al veroordeeld tot betaling van het loon over de periode van 1 tot met 23 december 2022 en het resterende vakantiegeld. Voorts is al geoordeeld dat in de gegeven omstandigheden de wettelijke verhoging zal worden beperkt tot nihil. Voor zover de vorderingen onder c. en d. daarop zien, hebben [partij B.1] en [partij B.2] daarbij dan ook geen belang dan wel moet worden vastgesteld dat daarop al onherroepelijk is beslist.
Voorts hebben HGT c.s. aangevoerd dat er vanuit moet worden gegaan dat [partij B.1] en [partij B.2] hun vakantiedagen al hebben opgenomen. Zij wijzen er daarbij op dat (i) het interim-bestuur van HGT in de door [partij B.1] en [partij B.2] gevoerde personeelsadministratie geen overzicht heeft gevonden van de resterende vakantiedagen, (ii) het interim-bestuur bekend is met de omstandigheid dat [partij B.1] en [partij B.2] vakanties hebben genoten en (iii) zij tot hun ontslag zelf de (niet) genoten vakantiedagen registreerden. [partij B.1] c.s. hebben dit verweer niet weersproken, zodat de rechtbank met HGT c.s. ervan uitgaat dat [partij B.1] en [partij B.2] geen vakantiedagen meer hebben en geen aanspraak bestaat op een vergoeding in verband met niet genoten vakantiedagen.
5.30.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen onder c. en d. worden afgewezen.
ten aanzien van de proceskosten
5.31.
[partij B.1] c.s. zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van HGT c.s. worden begroot op:
- salaris advocaat
1.929,00
(2,00 punten × factor 0,5 × € 1.929,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.068,00
in conventie en in reconventie
5.32.
De rechtbank geeft partijen in overweging, alvorens een schadestaatprocedure aanhangig te maken, aan de hand van dit vonnis te bezien of, en tegen welk bedrag zou kunnen worden afgerekend.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [partij B.1] , [partij B.2] GKT Holding en Asnamo Holding tot vergoeding van de door HGT geleden en te lijden schade als bedoeld in rechtsoverweging 5.9, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
6.2.
veroordeelt [partij B.1] tot betaling aan HGT van een bedrag van € 4.760,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 december 2022 tot en met de dag van algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt [partij B.2] tot betaling aan HGT van een bedrag van € 4.760,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 december 2022 tot en met de dag van algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt Asnamo Holding tot betaling aan HGT van een bedrag van € 23.500,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover van 8 juli 2021 tot en met de dag van algehele voldoening;
6.5.
veroordeelt [partij B.1] c.s. hoofdelijk in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 3.313,36,
6.6.
veroordeelt [partij B.1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 6.876,02, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij B.1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.7.
verklaart de beslissingen in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.9.
veroordeelt HGT tot afgifte de jaaropgave van 2022 aan [partij B.1] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag met een maximum van € 750,- dat HGT in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen,
6.10.
veroordeelt HGT tot afgifte de jaaropgave van 2022 aan [partij B.2] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag met een maximum van € 750,- dat HGT in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen;
6.11.
veroordeelt [partij B.1] c.s. in de proceskosten van € 2.068,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij B.1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.12.
verklaart de beslissingen in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.
496

Voetnoten

1.Hoge Raad van 2 december 1994, NJ 1995, 288