ECLI:NL:RBOVE:2024:2813

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
C/08/312413 / KG ZA 24-75
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfgrens tussen achterburen na verwijdering van beukenhaag

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee achterburen over de erfgrens na de verwijdering van een beukenhaag door de gedaagde partij. De eisers stellen dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van een strook grond die zich uitstrekt van de kadastrale erfgrens tot het hart van de voormalige beukenhaag. Ze vorderen dat de gedaagde partij deze erfgrens respecteert en de werkzaamheden die inbreuk maken op deze erfgrens staakt en ongedaan maakt. De rechter heeft de vorderingen van de eisers afgewezen, omdat het spoedeisend belang ontbreekt. De voorzieningenrechter overweegt dat de eisers zich vooral ergeren aan de nieuwe erfafscheiding en dat deze ergernis onvoldoende is om een spoedeisend belang aan te nemen. Bovendien is de strook kadastraal gezien eigendom van de gedaagde partij, en de eisers hebben onvoldoende bewijs geleverd voor hun claim van verjaring. De rechter concludeert dat de vorderingen van de eisers niet toewijsbaar zijn en dat zij in de proceskosten worden veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/312413 / KG ZA 24-75
Vonnis in kort geding van 28 mei 2024
in de zaak van

1.[eiser 1],

te [woonplaats 1],
2.
[eiser 2],
te [woonplaats 2],
eisende partij,
hierna samen te noemen: [eisers],
advocaat: mr. C.C.H. Wiekeraad,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 3],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mrs. G.J. Wilts en J.J.H. Jung.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van [eisers],
- de akte met producties van [gedaagde],
- de mondelinge behandeling van 14 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waar door mr. Wiekeraad een pleitnota is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

2.1.
Partijen zijn achterburen van elkaar. Hun percelen werden gescheiden door een beukenhaag, die in verband met bouwplannen in augustus 2023 door [gedaagde] verwijderd is. Tussen partijen is toen een geschil ontstaan over de erfgrens. [eisers] stellen dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond vanaf de kadastrale erfgrens tot aan het hart van de voormalige beukenhaag. Zij willen dat [gedaagde] deze (juridische) erfgrens respecteert in afwachting van de uitkomsten van een bodemprocedure en dat [gedaagde] de verrichte werkzaamheden en aangebrachte werken die inbreuk maken op deze erfgrens verwijdert en verwijderd houdt.
3. De feiten
3.1.
[gedaagde] is sinds 15 april 1998 eigenaar van het perceel met nummer [nummer 1] gelegen aan de [adres 1]. Later is [gedaagde] ook eigenaar geworden van het naastgelegen perceel met nummer [nummer 2].
3.2.
[eisers] zijn sinds 15 november 2000 eigenaar van het perceel met nummer [nummer 3] gelegen aan de [adres 2].
[Afbeelding]
3.3.
De achtertuinen van partijen grenzen aan elkaar. Partijen zijn dus achterburen. Op de kaart hiernaast wordt de situatie ter plaatse weergegeven.
3.4.
De percelen van partijen werden al sinds jaar en dag gescheiden door een beukenhaag. Achter de beukenhaag, op het perceel van [eisers], bevond zich een greppel. Die greppel hebben [eisers] in 2001 dichtgemaakt.
3.5.
Medio 2023 is [gedaagde] naar [eisers] toegegaan, omdat hij het plan had opgevat om de beukenhaag te verwijderen, een metalen erfafscheiding te plaatsen en op de achterzijde van zijn perceel een schuur te bouwen. [eisers] hebben toen ingestemd met verwijdering van de beukenhaag.
3.6.
Op 30 augustus 2023 heeft [gedaagde] de beukenhaag weggezaagd en een aanvang gemaakt met de door hem aangekondigde bouwplannen.
3.7.
[eisers] waren het niet eens met de werkzaamheden. [gedaagde] is bij [eisers] langsgegaan om een en ander te bespreken. Tussen partijen is toen (opnieuw) gediscussieerd over de erfgrens, die volgens [eisers] in het hart van de voormalige beukenhaag zou liggen.
3.8.
Op 17 oktober 2023 heeft [gedaagde] een brief naar [eisers] gestuurd. In die brief schrijft [gedaagde] onder andere dat de juridische erfgrens en de kadastrale erfgrens volgens hem samenvallen en dat hij zijn erf binnen de wettelijke kaders naar eigen inzicht zal inrichten, waarbij hij de kadastrale erfgrens zal respecteren.
3.9.
Op 6 december 2023 heeft het kadaster, op verzoek en kosten van [gedaagde] en in het bijzijn van partijen, een grensreconstructie uitgevoerd. Uit die meting blijkt dat de kadastrale erfgrens niet op de lijn van het midden van de voormalige beukenhaag ligt, maar ten westen daarvan, waar de greppel zich vroeger bevond. De voormalige beukenhaag stond in zijn geheel op het kadastrale perceel van [gedaagde].
3.10.
Hierna raakten de verhoudingen tussen partijen volledig verstoord.
3.11.
[eisers] hebben een advocaat ingeschakeld. Deze heeft een brief naar [gedaagde] gestuurd waarin het standpunt van [eisers] wordt toegelicht en waarin [gedaagde] wordt verzocht en zo nodig gesommeerd om te stoppen met zijn werkzaamheden en in overleg te treden over de ter plaatse in acht te nemen erfgrens.
3.12.
[gedaagde] heeft in reactie hierop ook een advocaat ingeschakeld. Er zijn over en weer schriftelijk standpunten uitgewisseld. Tot een oplossing van het geschil heeft dat niet geleid.
3.13.
In februari 2024 heeft [gedaagde] de werkzaamheden aan de nieuwe erfafscheiding afgerond. [gedaagde] heeft zijn perceel opgehoogd met zand en heeft op zijn perceel, op enkele centimeters van de kadastrale erfgrens, een houten keerwand met daarop een stalen draadgaaswerk geplaatst.
3.14.
Op 29 maart 2024 hebben [eisers] onderhavig kort geding aangevraagd.
3.15.
Op 9 april 2024 zijn de werkzaamheden aan het casco van de schuur afgerond.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vorderen - samengevat - dat [gedaagde] bij wege van voorlopige voorziening, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld:
om de voortzetting van de werkzaamheden in en aan de erfafscheiding en de nieuw te bouwen schuur te staken en gestaakt te houden;
om binnen twee weken na het vonnis de door hem aangebrachte erfafscheiding en alles wat daarmee verband houdt te verwijderen en verwijderd te houden en het wortel-/gronddoek van [eisers] terug te plaatsen totdat in een bodemprocedure over de tussen beide percelen in acht te nemen erfgrens zal zijn beslist, zulks op straffe van een dwangsom;
te doen of na te laten wat volgens de voorzieningenrechter te dezen en tussen partijen gepast en gerechtvaardigd wordt geacht;
tot betaling van de kosten van dit geding.
4.2.
[eisers] leggen aan de vordering het volgende ten grondslag. De percelen van partijen werden aan de achterzijde al meer dan 50 jaar gescheiden door een dichte beukenhaag. [eisers] en [gedaagde] gingen er altijd van uit dat de haag gezamenlijk eigendom was en op de erfgrens stond. Zo hebben zij zich ook gedragen. Zij hebben altijd ieder hun eigen kant van de haag (laten) onderhouden. [eisers] onderhielden daarnaast doorgaans ook de bovenzijde. Toen [eisers] in 2001 hun hele tuin opnieuw gingen aanleggen en inrichten hebben zij bovendien onder meer worteldoek tot onder de haag, tegen de stammen aan, gelegd en daarop diverse beplantingen aangebracht. Direct achter de haag lag een greppel die [eisers] hebben dichtgemaakt en daar doorheen is een buis gelegd voor de afvoer van (regen)water. [eisers] stellen dat zij door (verkrijgende of bevrijdende) verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond vanaf de kadastrale erfgrens tot het hart van de voormalige beukenhaag. Het betreft volgens [eisers] een strook van ongeveer 90 centimeter breed (hierna: de strook). Uit voornoemde feiten en omstandigheden blijkt volgens [eisers] dat zij de strook al meer dan 20 jaar kenbaar en onafgebroken in bezit hebben gehad. [gedaagde] maakt inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] door op de strook een erfafscheiding te plaatsen. Ook staat de schuur te dicht bij de erfgrens, aldus [eisers] Ter onderbouwing van hun stellingen hebben [eisers] onder meer foto’s en vier schriftelijke verklaringen van personen die hebben geholpen met het onderhoud van de haag overgelegd.
4.3.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
[gedaagde] voert hiertoe allereerst aan dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. De vorderingen van [eisers] zijn gebaseerd op de veronderstelling dat de erfgrens zich op de door [eisers] aangewezen plek bevindt. Tegenover dit, van de uitkomst van een bodemprocedure afhankelijke belang van [eisers], staan zwaarwegende belangen van [gedaagde]. De werkzaamheden aan de erfafscheiding zijn inmiddels afgerond en het casco van de schuur is klaar. [gedaagde] zou hoge kosten moeten maken om de werkzaamheden ongedaan te maken. Bovendien accepteert [gedaagde] het risico dat hij in een eventuele bodemprocedure in het ongelijk wordt gesteld en dan eventueel alsnog zou kunnen worden veroordeeld tot het ongedaan maken van de werkzaamheden.
Verder voert [gedaagde] aan dat de zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding.
Tot slot betwist [gedaagde] dat [eisers] door verjaring eigenaar zijn geworden van de strook. De door [eisers] in het geding gebrachte verklaringen zijn onjuist. Uit door [gedaagde] overgelegde schriftelijke verklaringen van hoveniers Slik en Poelman blijkt immers dat niet [eisers], maar [gedaagde] de beukenhaag altijd heeft (laten) onderhouden, aldus [gedaagde]. [gedaagde] betwist verder dat het worteldoek al jaren tot in het hart van de beukenhaag heeft gelegen en dat [eisers] dit hebben aangebracht. [gedaagde] kwam er pas bij het verwijderen van de beukenhaag achter dat er worteldoek aanwezig was. De afwateringsbuizen heeft [gedaagde] helemaal niet aangetroffen. Voor zowel het snoeien als de aanwezigheid van worteldoek geldt bovendien dat dit niet kwalificeert als bezitsactie, aldus [gedaagde]. Volgens [gedaagde] valt de juridische erfgrens samen met de kadastrale erfgrens.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eisers] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
5.2.
[eisers] hebben ten aanzien van het spoedeisend belang het volgende aangevoerd. [eisers] hebben een hoge leeftijd. Zij kunnen hooguit nog een paar jaren genieten van hun tuin, maar hun tuin ligt nu overhoop en zij kijken tegen een afschuwelijke keerwand met stalen hekwerken aan. Bovendien is de schuur van [gedaagde] nog niet helemaal klaar en staat deze te dicht bij de erfgrens. Er is geen enkele reden waarom [gedaagde] de erfafscheiding op de uitdrukkelijk betwiste erfgrens zou (hebben) moeten realiseren en deze situatie zou mogen voortzetten en laten voortbestaan. [gedaagde] maakt een stelselmatige en voortdurende inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] Er is sprake van een onrechtmatige situatie die moet worden beëindigd, aldus [eisers]
5.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Om in kort geding te bewerkstelligen dat een vermeend onrechtmatige toestand (tijdelijk) wordt opgeheven, vooruitlopend op de beslissing in de bodemprocedure over de (on)rechtmatigheid van het handelen, is vereist dat diegene die de vordering instelt als gevolg van die toestand nadeel lijdt of dreigt te lijden. Als hiervan geen of onvoldoende sprake is, ontbreekt het spoedeisend belang bij de voorlopige voorziening.
5.4.
Uit de stellingen van [eisers] blijkt dat zij zich vooral ergeren aan hoe de nieuwe erfafscheiding eruit ziet en dat zij daarom vinden dat die weg moet. Dat zij de erfafscheiding niet mooi vinden is vervelend voor hen, maar deze ergernis levert geen spoedeisend belang op. De hoge leeftijd van [eisers] legt hierbij naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gewicht in de schaal. Een en ander geldt temeer nu de voorzieningenrechter is gebleken dat [eisers] een ruime tuin hebben, die aan de achterzijde, waar de erfafscheiding staat, is voorzien van veel en relatief hoge begroeiing. [eisers] hebben daardoor maar in beperkte mate zicht op de erfafscheiding. Er is geen sprake van een dusdanige beperking van het woongenot c.q. nadeel dat een beslissing in een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Daarbij komt dat [eisers] niet hebben weersproken dat de werkzaamheden in ieder geval voor het grootste gedeelte al zijn afgerond. [eisers] hebben daarom geen belang bij de gevorderde staking van de werkzaamheden. Feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [eisers] anderszins (financieel) nadeel lijden of dreigen te lijden waardoor een onmiddellijke voorziening geboden is, zijn niet gesteld en zijn ook niet gebleken. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening in dit geding ontbreekt. [gedaagde] moet bovendien (hoge) kosten maken om de reeds verrichtte werkzaamheden ongedaan te maken. [gedaagde] heeft daardoor wel degelijk belang bij het laten voortbestaan van de huidige situatie.
5.5.
Daarbij komt dat de strook kadastraal gezien aan [gedaagde] toebehoort. [eisers] beroepen zich op verjaring. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter hebben zij hun stelling ter zake voldoende (met stukken) onderbouwd. Daar staat echter tegenover dat [gedaagde] een en ander voldoende gemotiveerd heeft betwist. Gelet hierop is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter nadere bewijslevering (door [eisers]) nodig. Zoals gezegd leent een kort geding zich daar echter niet voor. In een bodemprocedure zal moeten worden uitgezocht wie eigenaar is van de strook. [eisers] hebben dat in hun stukken zelf ook meermaals aangegeven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is toewijzing van de voorlopige voorzieningen vooruitlopend hierop dan ook niet gerechtvaardigd.
5.6.
De conclusie van het hiervoor overwogene is dat vorderingen van [eisers] zullen worden afgewezen.
5.7.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.605,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 1.605,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.