ECLI:NL:RBOVE:2024:2776

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
10835547 \ CV EXPL 23-4586
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie van proceskosten in geschil tussen zorgverzekeraar en gedaagde over premieplichtigheid

In deze zaak vorderde VGZ Zorgverzekeraar N.V. na vermindering van eis enkel de veroordeling van de gedaagde in de proceskosten. VGZ stelde dat zij een beslissing van de SVB nodig had om te bepalen of de gedaagde premieplichtig was, maar deze beslissing werd pas verkregen nadat de gerechtelijke procedure al was opgestart. De kantonrechter oordeelde dat er aanleiding was om de proceskosten te compenseren. VGZ had slechts eenmaal, in 2020, om de SVB-beslissing verzocht, terwijl de gedaagde deze beslissing ook had kunnen opvragen en versturen. Beide partijen kregen dus deels ongelijk, wat leidde tot de beslissing dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

De procedure begon met een dagvaarding, gevolgd door een conclusie van antwoord, een conclusie van repliek met akte van vermindering van eis, en een conclusie van dupliek. De kantonrechter oordeelde dat VGZ in eerste instantie verzekeringspremies en kosten in rekening had gebracht over de periode van juni 2010 tot en met april 2011, maar dat de gedaagde had aangevoerd dat zij niet premieplichtig was omdat zij in het buitenland woonde. De gedaagde had pas na de start van de procedure een SVB-beslissing overgelegd, terwijl zij daarvoor voldoende tijd had gehad om deze aan te leveren.

De kantonrechter concludeerde dat VGZ ook meermaals om de SVB-beslissing had moeten vragen, gezien het tijdsverloop en de verlate reactie van VGZ. Uiteindelijk werd beslist dat de proceskosten gecompenseerd werden, en dat de gedaagde niet in de incassokosten werd veroordeeld. Het vonnis werd uitgesproken door mr. A.M.S. Kuipers op 21 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 10835547 \ CV EXPL 23-4586
Vonnis van 21 mei 2024
in de zaak van
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Arnhem,
eisende partij, hierna te noemen: VGZ,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde],
mede vertegenwoordigd door haar partner dhr. [gemachtigde] (schriftelijk gemachtigd).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek, tevens akte houdende vermindering van eis;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is aan partijen medegedeeld dat vonnis zal worden bepaald.

2.Samenvatting

VGZ vordert na vermindering van eis nog slechts veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. VGZ voert aan dat zij een SVB-beslissing nodig had om te beoordelen of [gedaagde] premieplichtig was. Deze beslissing kreeg zij pas toen zij al een gerechtelijke procedure had opgestart. De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren. VGZ heeft slechts eenmaal (en pas in 2020) om de SVB-beslissing verzocht. [gedaagde] had deze beslissing kunnen opvragen en versturen, maar dit heeft zij op haar beurt niet gedaan. Beide partijen krijgen dus deels ongelijk.

3.Het geschil

De vordering
3.1.
Na vermindering van eis vordert VGZ dat [gedaagde] de proceskosten moet betalen. Verder heeft VGZ gesteld dat zij zich zal refereren aan het oordeel van de kantonrechter over de veroordeling in de incassokosten.
3.2.
VGZ legt hieraan het volgende ten grondslag. VGZ had in eerste instantie verzekeringspremies en overige kosten in rekening gebracht over de periode juni 2010 tot en met april 2011. [gedaagde] betaalde niet en voerde aan dat zij niet premieplichtig was, omdat zij in het buitenland woonde in deze periode. VGZ had echter ook een beslissing van de SVB nodig om zeker te weten dat [gedaagde] niet premieplichtig was.
[gedaagde] heeft vervolgens pas een beslissing van de SVB overgelegd toen de procedure bij de kantonrechter al was opgestart. [gedaagde] had echter vóór de procedure voldoende tijd om de beslissing van de SVB aan te leveren. Op 24 september 2020 is per e-mail een kopie van de beslissing van de SVB bij [gedaagde] opgevraagd. Omdat een reactie uitbleef, heeft VGZ op 23 juli 2023 een 14-dagenbrief gestuurd. Omdat [gedaagde] geen beslissing heeft aangeleverd, voelde VGZ zich genoodzaakt de procedure bij de kantonrechter te starten.
Het verweer
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] heeft vanaf 2010 verschillende bewijsstukken aan VGZ overgelegd om aan te tonen dat zij niet premieplichtig was tussen 8 januari 2010 en 8 augustus 2012. VGZ vond deze bewijsstukken echter steeds niet voldoende. Uiteindelijk liet VGZ in haar e-mail van 24 september 2020 pas weten dat zij een beslissing van de SVB nodig had. Er is niet op een eerder moment om een beslissing van de SVB gevraagd. Als eerder om deze beslissing was gevraagd en het belang hiervan was uitgelegd, zou er geen gerechtelijke procedure nodig zijn.

4.De beoordeling

Proceskosten
4.1.
De kantonrechter ziet in deze procedure aanleiding om de proceskosten te compenseren. VGZ heeft op 19 december 2019 aan [gedaagde] verzocht om het “toetsingsformulier buitenland” volledig ingevuld bij haar aan te leveren. [gedaagde] leverde dit formulier een dag later bij VGZ in. VGZ had ook een beslissing van de SVB nodig, en stuurde daarom negen maanden later één e-mail aan [gedaagde] met het verzoek om deze beslissing ook op te sturen. [gedaagde] had op dat moment actie moeten ondernemen en deze beslissing bij de SVB op moeten vragen. Dit heeft zij echter niet gedaan. Het had echter ook op de weg van VGZ gelegen om nog minstens een keer aan [gedaagde] te vragen om de SVB-beslissing op te sturen. Dit mede gelet op het tijdsverloop - het betreft een vordering uit 2010/2011 - en de verlate reactie van VGZ.
In plaats daarvan stuurt VGZ bijna drie jaar na haar e-mail van 24 september 2020 een standaard 14-dagenbrief. VGZ weet op dat moment dat [gedaagde] het niet eens is met de vordering. In deze brief wordt echter niet duidelijk gemaakt dat [gedaagde] een SVB-beslissing moet overleggen om te beoordelen of de hoofdsom terecht in rekening is gebracht.
Beide partijen worden dus deels in het ongelijk gesteld en daarom beslist de kantonrechter dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Incassokosten
4.2.
Gelet op het bovenstaande ziet de kantonrechter geen aanleiding om [gedaagde] te veroordelen in de incassokosten.

5.De beslissing

De kantonrechter;
5.1.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
5.2.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.S. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.