ECLI:NL:RBOVE:2024:2775

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
10721187 CV EXPL 23-3520
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herstel van gebreken in huurwoning en niet-ontvankelijkheid van vorderingen

In deze zaak heeft eiser, die een woning huurt van gedaagde, vorderingen ingesteld tot herstel van gebreken aan het gehuurde. Eiser vorderde gedaagde, Woningstichting Domijn, te veroordelen tot het uitvoeren van algeheel en definitief herstel van de gebreken, waaronder een cementen afdekvloer en een te vochtige kelder. De rechtbank heeft op 21 mei 2024 uitspraak gedaan. Eiser is voor wat betreft de vorderingen met betrekking tot de cementen afdekvloer niet ontvankelijk verklaard, omdat hierover eerder door de kantonrechter was geoordeeld. De klachten over de cementen afdekvloer waren in een eerdere procedure behandeld en de kantonrechter had geoordeeld dat deze vloer geen gebrek opleverde in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. Eiser had geen hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis, waardoor het gezag van gewijsde heeft gekregen.

Wat betreft de vochtproblematiek in de kelder, heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij gedaagde op de hoogte heeft gesteld van dit probleem. Eiser had wel een vochtonderzoek laten uitvoeren, maar had gedaagde daar niet van op de hoogte gesteld. De rechtbank heeft daarom de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig melden van gebreken door de huurder aan de verhuurder, en dat de verhuurder niet aansprakelijk kan worden gesteld voor gebreken waarvan hij niet op de hoogte is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 10721187 CV EXPL 23-3520
Vonnis van 21 mei 2024
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eisende partij, hierna ook wel [eiser] te noemen,
procederende in persoon,
- tegen -
de stichting
Woningstichting Domijn,
gevestigd te Enschede,
gedaagde partij, hierna ook wel Domijn te noemen,
gemachtigde: mr. W.B. te Woerd, advocaat.

1.De procedure

1.1
Deze blijkt uit de navolgende stukken:
- de dagvaarding van 20 september 2023;
- de conclusie van antwoord;
- de nagezonden producties met toelichting aan de zijde van [eiser];
- de akte van Domijn als reactie op de door [eiser] ingebrachte producties;
- de mondelinge behandeling d.d. 2 april 2024 waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht aan de hand van pleitnota’s.
1.2
Bij brief, ontvangen op 4 april 2024. heeft [eiser] verzocht tot wraking van
mr. A.M.S. Kuipers, rechter in deze rechtbank, en in de hoedanigheid van kantonrechter belast met de behandeling van onderhavige zaak. Het wrakingsverzoek van [eiser] is op
17 april 2024 in het openbaar door de wrakingskamer behandeld.
1.3
Bij beslissing d.d. 24 april 2024 is het wrakingsverzoek ongegrond verklaard, waardoor er geen nieuwe mondelinge behandeling bepaald hoeft te worden en vonnis kan worden gewezen.
1.4
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
[eiser] huurt vanaf 8 juli 2021van Domijn de woning aan de [adres] tegen een huurprijs van € 633,00 per maand.
2.2
Op 14 februari 2023 is tussen [eiser] en Domijn door de kantonrechter een eindvonnis gewezen. De procedure was door [eiser] opgestart omdat hij ontevreden was over de afhandeling van zijn klachten over de woning door de Huurcommissie. [eiser] was van mening dat de door hem gehuurde woning een aantal gebreken bevatte, die zijn huurgenot aantastten. Het ging daarbij om herstel van een schutting, een defecte riolering, een beschadigde cementafdekvloer en geluidsoverlast door het cv-systeem.
De door [eiser] gestelde klachten zijn in die procedure door de kantonrechter afzonderlijk besproken en beoordeeld: de riolering en de schutting dienden door Domijn te worden hersteld daar waar de cementafdekvloer en het geluidsoverlast door de kantonrechter niet als een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 werden aangemerkt.

3.Het geschil

de vordering:
3.1
[eiser] vordert Domijn te veroordelen tot het binnen vier weken na datum van het in deze te wijzen vonnis voor eigen rekening en risico (doen) uitvoeren van algeheel en definitief herstel van de onder het lichaam van de dagvaarding beschreven gebreken aan het gehuurde, zulks op straffe van verbeurte van direct opeisbare dwangsommen van € 50,00 per dag(deel) bij nalaten hiervan tot een maximum van € 50.000,00 onder veroordeling van Domijn in de kosten van deze procedure.
3.2
De in de dagvaarding beschreven gebreken zien – in het kort weergegeven – op de cementen afdekvloer en een te vochtige kelder die een ongezonde toestand oplevert in de woning van [eiser].
[eiser] wil op grond hiervan een huurprijsvermindering, hij wil verhuizen en in dat kader wenst hij dat Domijn hem een andere woning ter beschikking stelt met daarbij een verhuisvergoeding van € 7.156,00. Verder vordert hij de vergoeding van de kosten van het door hem op laten maken bouwkundig rapport van € 329,00 alsmede een vergoeding van de kosten van het vochtonderzoek in zijn woning van € 302,00.
het verweer:
3.3
Domijn voert verweer. Op hetgeen zij heeft aangevoerd zal hierna worden ingegaan voor zover dat voor de beoordeling van belang is.

4.De beoordeling

4.1
Domijn heeft als primair verweer aangevoerd dat [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vorderingen nu over de door hem in deze procedure aangevoerde klachten reeds door de kantonrechter op 14 februari 2023 is beslist.
Dat verweer slaagt voor wat betreft de klachten van [eiser] over de cementen afdekvloer. Over die vloer was in voormeld vonnis reeds geoordeeld dat die vloer geen gebrek opleverde als bedoeld in artikel 7:204 lid 2 BW.
Tegen dat vonnis was gelet op artikel 7:262 lid 2 BW geen hogere voorziening, dus geen hoger beroep mogelijk, en [eiser] heeft– om welke reden dan ook –ook geen hoger beroep ingesteld (of kunnen instellen). Dat betekent, nu er geen (gewoon) rechtsmiddel (zoals verzet of hoger beroep) tegen dat vonnis meer openstaat, dat het vonnis van 14 februari 2023 in kracht van gewijsde is gegaan. Gevolg daarvan is dat dit in kracht van gewijsde gegaan vonnis gezag van gewijsde heeft gekregen. Dat houdt in dat de beslissingen die in het vonnis van 14 februari 2023 zijn gegeven, bindend zijn tussen partijen. Met andere woorden, geoordeeld was de cementen afdekvloer geen gebrek was en aan die beslissing kan in deze procedure niet meer getornd worden. [eiser] zal dan ook voor wat betreft zijn klachten over de cementen afdekvloer niet-ontvankelijk worden verklaard. Nu de gevorderde vergoeding voor de kosten van het bouwkundig onderzoek verband houden met de cementen afdekvloer zal deze vordering worden afgewezen.
4.2
Voor wat betreft de gestelde vochtproblematiek in de kelder is de vordering van [eiser] wel ontvankelijk. Domijn stelt weliswaar dat de kantonrechter in het vonnis van 14 februari 2023 daarover reeds geoordeeld heeft, maar dat is niet juist: het thans gestelde vochtprobleem in de kelder is in die procedure niet aan de orde gekomen. De kantonrechter komt tot het volgende oordeel.
4.3
In artikel 203 t/m 211 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is een algemene gebrekenregeling opgenomen. Die geldt in principe voor alle huurovereenkomsten.
De verhuurder is daarbij verplicht om op verlangen van de huurder gebreken te verhelpen (art. 7:206 BW) ongeacht de oorzaak ervan.
De wijze waarop de huurder “verlangt” is vormvrij. De enkele mededeling is voldoende, al dan niet schriftelijk. Het is echter aan de huurder om te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de verhuurder het gebrek heeft meegedeeld [1] .
4.4
Domijn heeft in haar verweer aangegeven dat [eiser] bij haar nimmer een klacht heeft geuit over een te vochtige kelder. Gelet op deze betwisting is het derhalve aan [eiser] om ex artikel 150 Rv te bewijzen dat hij Domijn op de hoogte heeft gebracht van het vochtprobleem in de kelder en daarbij verzocht heeft dat vochtprobleem te verhelpen.
4.5
Geconstateerd moet worden dat [eiser] over het melden van het veronderstelde vochtprobleem bij dagvaarding niets heeft aangevoerd. Ter zitting heeft hij wel gesteld/erkend dat hij de technisch consulent van Domijn, de heer [naam], eveneens ter zitting aanwezig, niet duidelijk gezegd heeft dat de kelder te vochtig was maar dat hij wel gevraagd zou hebben of [naam] er iets aan kon doen. Domijn en in het bijzonder de heer [naam] heeft die stelling betwist: niet eerder dan in deze procedure is door [eiser] de kelder als gebrek aan de orde gesteld.
Meegewogen wordt ook het feit dat [eiser] weliswaar een vochtonderzoek in zijn woning heeft laten uitvoeren maar dat hij Domijn daarvan niet op de hoogte heeft gesteld, laat staan dat hij Domijn heeft uitgenodigd om daarbij aanwezig te zijn.Onder deze omstandigheden kan tot geen andere conclusie worden gekomen dan dat er geen aanleiding is om [eiser] toe te laten tot nadere bewijslevering. Zijn vorderingen op dit punt worden daarom voor nu als zijnde niet althans onvoldoende onderbouwd afgewezen. De kosten van dit onderzoek blijven daarom ook voor rekening van [eiser].
4.6
Het voorgaande betekent niet dat de kelder van [eiser] geen vochtprobleem zou kennen, het is alleen niet in rechte komen vast te staan dat Domijn daarvan op de hoogte is gesteld. Uit het vochtonderzoek van HSD (dagvaarding, prod. 3) blijkt dat er in de kelder veel
vochtdoorslag op de muren is gemeten en dat de keldervloer vochtig is, hoewel dat niet lijkt te passen bij de mededeling van [eiser] dat de kelder de afgelopen winter, toen veel kelders in Enschede last hadden van de hoge grondwaterstand, droog is geweest. Aan te raden is, ter voorkoming van verdere procedures, dat Domijn toch eens naar die kelder gaat kijken om te bezien wat er aan de hand is en/of er eventueel wat aan gedaan kan worden.
4.7
Hoe dan ook, [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
verklaart [eiser] voor wat betreft zijn vorderingen met betrekking tot de cementen afdekvloer niet ontvankelijk;
5.2
wijst de overige vorderingen af;
5.3
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure tot op deze uitspraak aan de zijde van Domijn begroot op € 408,00 wegens het salaris van de gemachtigde;
5.4
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.

Voetnoten

1.Zie HR 12 december 2002, ECLI:NL:HR:2003:AL7070.